In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 17 december 2025 uitspraak gedaan in een verzoekschrift van de heer [persoon A], die een voorlopige voorziening vroeg op grond van artikel 287b van de Faillissementswet (Fw). Verzoeker, die een inkomen ontvangt uit een PW-uitkering en huur- en zorgtoeslag, heeft op 3 december 2025 een verzoek ingediend om een moratorium van zes maanden te verkrijgen, zodat hij in zijn huurwoning kan blijven wonen en de lopende huurtermijnen tijdig kunnen worden voldaan. De huurtermijn van december 2025 was op 27 november 2025 tijdig betaald, en er was sprake van beschermingsbewind, wat de rechtbank voldoende waarborgde voor de tijdige betaling van de huur.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de verweerster, Stichting Hef Wonen, niet ter zitting is verschenen, ondanks dat zij behoorlijk was opgeroepen. De rechtbank heeft vervolgens beoordeeld of er sprake was van een bedreigende situatie, zoals vereist in artikel 287b, tweede lid, Fw. Aangezien verzoeker een kopie van een vonnis van 20 december 2022 tot ontruiming had overgelegd, concludeerde de rechtbank dat er inderdaad sprake was van een bedreigende situatie. De rechtbank heeft de belangen van verzoeker, die in zijn huurwoning wil blijven wonen, zwaarder laten wegen dan die van de verweerster, die het vonnis tot ontruiming wilde uitvoeren.
De rechtbank heeft de tenuitvoerlegging van het vonnis tot ontruiming opgeschort voor de duur van zes maanden, met de voorwaarde dat de huurtermijnen tijdig worden voldaan. Tevens is verzoeker niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling, omdat het minnelijk traject naar verwachting niet op korte termijn zal zijn afgerond. De rechtbank heeft bepaald dat de schuldhulpverlening uiterlijk twee weken voor het aflopen van de voorziening verslag moet uitbrengen.