ECLI:NL:RBROT:2025:1508

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
7 februari 2025
Publicatiedatum
5 februari 2025
Zaaknummer
11384323 CV EXPL 24-27267
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Incassokosten en wettelijke rente in zorgverzekeringsovereenkomst

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 7 februari 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen CZ Zorgverzekeringen N.V. en Onderlinge Waarborgmaatschappij CZ groep U.A. als eisers en een gedaagde die zelf procedeert. De zaak betreft een zorgverzekeringsovereenkomst waarbij de gedaagde een eigen risico van € 266,38 niet heeft betaald, ondanks meerdere aanmaningen. De eisers hebben gedaagde in totaal zes herinneringen en aanmaningen gestuurd, zowel per post als per e-mail. Gedaagde heeft pas op 31 oktober 2024 gereageerd door het verschuldigde bedrag te betalen, maar dit onder protest, omdat hij stelde dat hij geen aanmaningen per post had ontvangen.

De kantonrechter heeft geoordeeld dat de incassokosten en wettelijke rente terecht in rekening zijn gebracht bij gedaagde. De rechter heeft vastgesteld dat gedaagde op de hoogte was van de betalingsverplichtingen en dat hij in verzuim was geraakt door het niet tijdig betalen van het eigen risico. De wettelijke rente van € 7,25 tot 18 september 2024 is door gedaagde niet betwist. Daarnaast is gedaagde veroordeeld in de proceskosten, die zijn begroot op € 472,39. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat CZ het vonnis onmiddellijk kan uitvoeren zonder dat gedaagde daar bezwaar tegen heeft gemaakt.

De uitspraak benadrukt het belang van goede communicatie tussen partijen en de verplichtingen die voortvloeien uit een zorgverzekeringsovereenkomst. De rechter heeft de belangen van de eisers gewogen tegen de argumenten van gedaagde en heeft geconcludeerd dat de eisers recht hebben op de gevorderde kosten en rente.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 11384323 CV EXPL 24-27267
datum uitspraak: 7 februari 2025
Vonnis van de kantonrechter
in de zaak van

1.CZ Zorgverzekeringen N.V.,

2. Onderlinge Waarborgmaatschappij CZ groep U.A.,
vestigingsplaats: Tilburg,
eisers,
gemachtigde: Flanderijn Incasso Gerechtsdeurwaarders,
tegen
[gedaagde],
woonplaats: [woonplaats],
gedaagde,
die zelf procedeert.
De partijen worden hierna ‘CZ’ en ‘[gedaagde]’ genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • de dagvaarding van 18 september 2024, met bijlagen;
  • het antwoord, met een bijlage;
  • de repliek en eisvermindering, met bijlagen.
1.2.
[gedaagde] is nog in de gelegenheid gesteld om te reageren, maar heeft dat niet gedaan.

2.De beoordeling

Waar gaat de zaak over?
2.1.
CZ heeft met [gedaagde] een zorgverzekeringsovereenkomst gesloten. Op grond van deze overeenkomst moet [gedaagde] eigen risico betalen. Omdat hij ondanks aanmaningen het verschuldigde eigen risico van € 266,38 niet betaald, eist CZ betaling daarvan met rente van € 7,25 tot 18 september 2024 en kosten. Die kosten bestaan onder meer uit € 40,- aan incassokosten. Na het uitbrengen van de dagvaarding heeft [gedaagde] op 31 oktober 2024 in totaal € 313,63 betaald, namelijk het eigen risico en ook de rente en incassokosten van samen € 47,25. Dit laatste bedrag onder protest, omdat [gedaagde] het daarmee niet eens is. Volgens hem heeft hij namelijk voor de dagvaarding geen aanmaningen per post ontvangen, terwijl dat wel had gemoeten. Omdat de hoofdsom inmiddels is betaald, gaat het in deze zaak nog over de vraag of CZ terecht aanspraak heeft gemaakt op rente en incassokosten. Geoordeeld wordt dat dat het geval is. Hierna wordt uitgelegd waarom.
Incassokosten
2.2.
De incassokosten zijn terecht bij [gedaagde] in rekening gebracht. CZ en haar gemachtigde hebben in totaal zes herinneringen en aanmaningen, waaronder een brief van 4 april 2024 die voldoet aan de eisen van artikel 6:96 lid 6 van het Burgerlijk Wetboek (BW), verstuurd naar zowel het huisadres als mailadres van [gedaagde]. CZ heeft daarbij uitgelegd dat [gedaagde] pas op 31 oktober 2024 kenbaar heeft gemaakt dat hij haar correspondentie per post wenst te ontvangen. Voor die periode had [gedaagde] de voorkeur om de correspondentie per mail te ontvangen. Omdat [gedaagde] hierop niet meer heeft gereageerd, wordt ervan uitgegaan dat het klopt wat CZ heeft aangevoerd. Dat betekent dat zij voldoende duidelijk heeft gemaakt dat [gedaagde] bekend was of had moeten zijn met de brieven.
Rente
2.3.
De wettelijke rente komt ook voor rekening van [gedaagde], omdat hij het eigen risico niet op tijd heeft betaald en dus in verzuim is geraakt. Hij is daarom op grond van artikel 6:119 BW wettelijke rente verschuldigd over de tijd dat hij met de betaling in verzuim was. CZ heeft gesteld dat dat tot 18 september 2024 € 7,25 is en [gedaagde] heeft dat niet betwist.
Proceskosten
2.4.
[gedaagde] wordt veroordeeld in de proceskosten, omdat hij ongelijk krijgt (artikel 237 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv)). Deze kosten zijn namelijk niet ten onrechte gemaakt. [gedaagde] heeft verklaard dat hij de post van de gemachtigde van CZ wel heeft ontvangen. De eerste brief die zij heeft verstuurd is van 3 mei 2024. Hij wist dus ruim voor het starten van de procedure dat hij het verschuldigde eigen risico nog niet had betaald en toch heeft hij deze onbetaald gelaten totdat CZ deze procedure is begonnen. Dat zij deze procedure is begonnen kan haar niet worden verweten. De kosten daarvan komen daarom voor rekening van [gedaagde].
2.5.
De kantonrechter begroot de kosten die [gedaagde] aan CZ moet betalen op € 137,39 aan dagvaardingskosten, € 130,- aan griffierecht, € 164,- aan salaris voor de gemachtigde
(2 punten x € 82,-) en € 41,- aan nakosten. Dat is in totaal € 472,39. Hier kan nog een bedrag bij komen als dit vonnis wordt betekend.
Uitvoerbaar bij voorraad
2.6.
Dit vonnis wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard, omdat CZ dat eist en [gedaagde] daar geen bezwaar tegen heeft gemaakt (artikel 233 Rv). Dat betekent dat het vonnis meteen mag worden uitgevoerd.

3.De beslissing

De kantonrechter:
3.1.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, die aan de kant van CZ worden begroot op € 472,39;
3.2.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
3.3.
wijst af het anders of meer gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. V.F. Milders en in het openbaar uitgesproken.
53954