ECLI:NL:RBROT:2025:14889

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
11 december 2025
Publicatiedatum
18 december 2025
Zaaknummer
FT RK 25/2108 en FT RK 25/2109
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van een moratorium op verzoek van een schuldenaar in het kader van de Faillissementswet

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 11 december 2025 uitspraak gedaan in een verzoekschrift van verzoeker, die op 25 november 2025 een verzoek indiende op grond van artikel 284 van de Faillissementswet (Fw) en artikel 287b, eerste lid, Fw. Verzoeker vroeg om een voorlopige voorziening bij voorraad, omdat hij geconfronteerd werd met een dreigende ontruiming van zijn huurwoning op basis van een vonnis van 17 juni 2025. Tijdens de zitting op 4 december 2025 was verweerder niet aanwezig, ondanks een behoorlijke oproeping. Verzoeker heeft bewijsstukken overgelegd, waaronder een bewijs van betaling van de huur voor december 2025. De rechtbank heeft vastgesteld dat er sprake is van een bedreigende situatie, zoals vereist door de wet, en dat verzoeker in staat is om de lopende huurtermijnen te voldoen. De rechtbank heeft het verzoek om een moratorium toegewezen, maar slechts voor een periode van vier maanden, in plaats van de gevraagde zes maanden. Dit was gebaseerd op de onduidelijkheid over de voortgang van het schuldhulpverleningstraject en het aantal schuldeisers. De rechtbank heeft ook bepaald dat verzoeker niet-ontvankelijk is verklaard in zijn verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling, maar dat hij in de toekomst een nieuw verzoek kan indienen. De uitspraak bevatte voorwaarden voor de toewijzing van de voorlopige voorziening, waaronder de verplichting voor de schuldhulpverlening om verslag uit te brengen voor het aflopen van de voorziening.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
voorlopige voorziening ex artikel 287b Faillissementswet: toewijzing
toepassing schuldsaneringsregeling: niet-ontvankelijk
rekestnummers: [nummer 1] – [nummer 2]
uitspraakdatum: 11 december 2025
[verzoeker],
wonende te [adres]
[postcode] [woonplaats 1] ,
verzoeker.

1.De procedure

Verzoeker heeft op 25 november 2025, met een verzoekschrift ex artikel 284 Faillissementswet (Fw), een verzoekschrift ex artikel 287b, eerste lid, Fw ingediend, waarin wordt gevraagd om een voorlopige voorziening bij voorraad.
In het vonnis van deze rechtbank van 25 november 2025 heeft de rechtbank de behandeling van het verzoekschrift bepaald op 4 december 2025.
Ter zitting van 4 december 2025 zijn verschenen en gehoord:
  • verzoeker;
  • mr. J. Pearson, advocaat van verzoeker.
[verweerder] , wonende te [woonplaats 2] (hierna: verweerder) is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, zonder bericht van verhindering, niet ter terechtzitting verschenen.
Ter zitting heeft verzoeker een uittreksel Handelsregister van de Kamer van Koophandel en een uittreksel uit de basisregistratie personen overgelegd. Na de zitting heeft verzoeker een bewijs van de restantbetaling van de huur van december 2025 aan de rechtbank toegezonden.
De rechtbank heeft de uitspraak bepaald op heden.

2.Het verzoek

Het verzoek strekt ertoe op grond van artikel 287b, eerste lid, Fw, gedurende een termijn van zes maanden bij uitspraak een voorlopige voorziening te treffen en verweerder te verbieden het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 17 juni 2025 tot ontruiming van de woonruimte van verzoeker ten uitvoer te leggen.
De schulden van verzoeker zijn ongeveer drie jaar geleden ontstaan. Verzoeker werd toen geconfronteerd met een aanzienlijke huurverhoging terwijl in zijn optiek sprake was van achterstallig onderhoud. Als gevolg van dit achterstallig onderhoud zou verzoeker een aanzienlijke energieafrekening hebben ontvangen. De huurverhoging heeft verzoeker stelselmatig niet betaald, waardoor er een huurachterstand is ontstaan en wat kleinere schulden in de vaste lasten. Verzoeker ontvangt inkomen uit zijn eigen onderneming van
€ 2.500,00 per maand. Dit inkomen is voldoende om de verschuldigde huur van € 1.431,35 per maand te voldoen. Op 24 november 2025 is een bedrag van € 1.200,00 voor de huur over de maand december 2025 voldaan. Het restantbedrag van de huur over de maand december 2025 van € 231,35 is voldaan op 4 december 2025. Verzoeker heeft zich bij Zuidweg & Partners aangemeld voor hulp bij zijn schulden.

3.Het verweer

Hoewel behoorlijk opgeroepen heeft verweerder geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid zijn standpunt schriftelijk dan wel ter zitting toe te lichten.

4.De beoordeling

Allereerst dient te worden beoordeeld of sprake is van een bedreigende situatie zoals dwingend is voorgeschreven in artikel 287b, tweede lid, Fw. Nu verzoeker een kopie van het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 17 juni 2025 tot ontruiming van de woonruimte van verzoeker en een kopie van het exploot van 5 november 2025 heeft overgelegd waarin wordt aangekondigd dat verweerder op 26 november 2025 zal overgaan tot ontruiming van de woning van verzoeker, is er naar het oordeel van de rechtbank sprake van een bedreigende situatie.
De wetgever heeft met een moratorium beoogd om een schuldenaar bij een – dreigende – executie een adempauze te bieden opdat de schuldenaar in staat wordt gesteld om met zijn schuldeisers een regeling van zijn schulden overeen te komen.
Artikel 287b Fw bevat geen criterium op grond waarvan kan worden beslist of de voorlopige voorziening dient te worden toegewezen dan wel afgewezen. De rechtbank zoekt daarom aansluiting bij de voorziening zoals genoemd in artikel 287, vierde lid, Fw waarbij een afweging dient plaats te vinden tussen het belang van verzoeker enerzijds en de schuldeiser, in dit geval verweerder, anderzijds.
Het belang van verzoeker bestaat erin dat hij in de huurwoning kan blijven wonen en dat het minnelijk schuldhulpverleningstraject door verzoeker kan worden doorlopen.
Het belang van verweerster bestaat erin dat hij het vonnis van 17 juni 2025 ten uitvoer kan leggen.
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk geworden dat de lopende termijnen kunnen en zullen worden voldaan. Bij het verzoek heeft verzoeker facturen overgelegd waaruit blijkt dat hij inkomen uit zijn eigen onderneming ontvangt van ongeveer € 1.867,50 (bruto) per week, wat neerkomt op circa € 7.470,00 (bruto) per maand uit. Dit inkomen is ruim voldoende om de lopende termijnen te voldoen. Ter zitting heeft verzoeker verklaard voortaan de volledige huur te zullen voldoen. De verschuldigde huur voor de maand december 2025 is ook volledig voldaan.
Voorts is gebleken dat verzoeker een schuldhulpverleningstraject is gestart. Het traject bij Zuidweg & Partners is echter tijdelijk weer stopgezet in afwachting van deze zitting. Zuidweg & Partners was helaas niet ter zitting aanwezig om hierover uitleg te geven en de stand van zaken door te geven. Tegen deze achtergrond ziet de rechtbank wel aanleiding om het moratorium toe te wijzen. De rechtbank zal in afwijking van het verzoek, het moratorium echter slechts toewijzen voor een periode van vier maanden. Dit vanwege de onduidelijkheid over de voortgang van het schuldhulpverleningstraject door Zuidweg & Partners en omdat ter zitting is gebleken dat verzoeker maar drie schuldeisers heeft (waardoor relatief snel duidelijk moet kunnen zijn of een regeling kan worden bereikt danwel een verzoekschrift op grond van artikel 284 Fw of artikel 287a Fw zal worden ingediend).
De rechtbank acht termen aanwezig om ter zekerheid van de belangen van verweerder in het dictum een voorwaarde op te nemen. De verzochte voorziening zal onder de in het dictum genoemde voorwaarde worden toegewezen.
Nu het minnelijk traject naar verwachting niet op korte termijn zal zijn afgerond, zal verzoeker gelet op het bepaalde in artikel 285, eerste lid, sub f, in samenhang met artikel 287, tweede lid, Fw, ten aanzien van het verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling ex artikel 284, tweede lid, Fw, niet-ontvankelijk worden verklaard. Zo nodig kan verzoeker te zijner tijd een nieuw verzoek indienen.

5.De beslissing

De rechtbank:
- schort de tenuitvoerlegging op van het op 17 juni 2025 op verzoek van verweerder uitgesproken vonnis van deze rechtbank tot ontruiming van de huurwoning van verzoeker gelegen aan de [adres] te [woonplaats 1] , voor de duur van deze voorziening en verlengt de huurovereenkomst zoals deze tussen partijen bestaat of bestond voor de duur van deze voorziening;
- bepaalt dat de genoemde voorziening geldt voor de duur van vier maanden vanaf
25 november 2025;
- bepaalt dat deze voorziening slechts geldt zolang de lopende termijnen gedurende deze periode tijdig worden voldaan;
- bepaalt dat schuldhulpverlening die namens verzoeker de buitengerechtelijke schuldregeling gaat uitvoeren, uiterlijk twee weken voor het aflopen van de getroffen voorziening verslag uitbrengt als bedoeld in artikel 287b, zesde lid, Fw;
- verklaart verzoeker niet-ontvankelijk in zijn verzoek ex artikel 284, tweede lid, Fw.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.G.E. Prenger, rechter, en in aanwezigheid van Z. da Luz Almeida, griffier, in het openbaar uitgesproken op 11 december 2025.