ECLI:NL:RBROT:2025:14830

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
17 december 2025
Publicatiedatum
18 december 2025
Zaaknummer
10/193274-22
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Deelname aan een criminele organisatie gericht op de handel in heroïne met veroordeling tot gevangenisstraf

In de zaak tegen de verdachte, geboren in 1992, heeft de rechtbank Rotterdam op 17 december 2025 uitspraak gedaan in een strafzaak die betrekking heeft op deelname aan een criminele organisatie die zich bezighield met de handel in heroïne. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 60 maanden. De zaak is voortgekomen uit het opsporingsonderzoek 'Ragga', dat zich richtte op grootschalige heroïnehandel in de regio Rotterdam van 5 maart 2021 tot 4 juli 2023. De verdachte werd in verband gebracht met een netwerk dat gebruik maakte van versleutelde communicatiediensten van SkyECC. Tijdens het onderzoek zijn verschillende verdachten aangehouden en zijn aanzienlijke hoeveelheden heroïne in beslag genomen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte betrokken was bij de organisatie en heeft deelgenomen aan de invoer en distributie van heroïne. De officier van justitie had een gevangenisstraf van 8 jaar geëist, maar de rechtbank legde een lagere straf op, rekening houdend met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de tijd die verstreken was sinds de feiten. De rechtbank heeft ook de voorlopige hechtenis van de verdachte opgeheven, omdat er geen recidivegrond meer aanwezig was. De uitspraak is gedaan in tegenspraak en de rechtbank heeft de teruggave van bepaalde in beslag genomen voorwerpen gelast.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 10/193274-22
Datum uitspraak: 17 december 2025
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1992,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres 1], [postcode] [plaatsnaam],
raadsman mr. A.M. Seebregts, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzittingen van 6, 7 en 13 november 2025 en
17 december 2025.

2.Onderzoek Ragga

Dit vonnis gaat over het opsporingsonderzoek met de naam Ragga. Dat is een wijdvertakt onderzoek naar grootschalige handel in heroïne in de regio Rotterdam in de periode van 5 maart 2021 tot met 4 juli 2023. Het onderzoek begon op basis van informatie van het Team Criminele Inlichtingen en op basis van informatie uit een opsporingsonderzoek naar het bedrijf SkyECC. Dit bedrijf bood versleutelde communicatiediensten aan waarvan werd vermoed dat deze op grote schaal door misdaadondernemers werden gebruikt. Uiteindelijk werden de verdachte en [naam 1] geïdentificeerd als contacten van een gebruiker van een SkyECC-account die vermoedelijk in verdovende middelen handelde. Via de verdachte en [naam 1] kwam successievelijk een groep mannen in beeld, waarvan er in deze strafzaak elf terecht hebben gestaan. Op de actiedag van 4 juli 2023 werden zeven verdachten aangehouden. Vier andere verdachten kwamen ook op de actiedag in beeld maar werden pas op 7 respectievelijk 14 november 2023 aangehouden. [naam 1] werd niet aangehouden. Hij heeft ook niet terecht gestaan. De onderstaande overwegingen over het daderschap van [naam 1] hebben dan ook alleen voor dit vonnis te gelden.
Het dossier is samengesteld uit verschillende deelonderzoeken waarin de politie soms bij toeval over een partij heroïne struikelde die (later) aan de organisatie kon worden toegeschreven, zoals een partij die werd aangetroffen aan de [locatie] op 9 mei 2022. Uiteindelijk rees het vermoeden dat in het pand [adres 2] een versnijdingslocatie was ingericht, terwijl er vermoedelijk opslaglocaties voor heroïne waren aan de [adres 3] en aan de [adres 4].
Op de actiedag werden meer verdachten aangetroffen in of in de nabijheid van het [adres 2]: de medeverdachten [medeverdachte 1], [medeverdachte 2], [medeverdachte 3], [medeverdachte 4] en [medeverdachte 5]. De politie vermoedde dat de [medeverdachte 6] was ontkomen. Bij het daaropvolgende onderzoek naar de verblijfplaats van deze medeverdachte kwam de [medeverdachte 7] in beeld. Terwijl de [medeverdachte 7] werd geobserveerd kwam weer een andere opslaglocatie voor heroïne in beeld en wel aan de [adres 5]. Rondom de [adres 5] werden behalve de [medeverdachte 7] de [medeverdachte 8], [medeverdachte 9] en [medeverdachte 10] gezien. De [medeverdachte 8] werd op 4 juli 2023 aangehouden in zijn auto met in de kofferbak ruim 107 kilo heroïne.
Tenslotte werd de verdachte in zijn woning aangehouden en werd geld gevonden aan de [adres 6] (de woning van de ouders van de verdachte en [medeverdachte 5]) en aan [adres 7] (de woning van [medeverdachte 3]), beide in Rotterdam.
Het einddossier van het onderzoek Ragga is samengesteld uit een algemeen dossier en zaaksdossiers. De zaaksdossiers zijn (voor zover hier van belang) het
11b-dossier, over de criminele organisatie; de zaak
Pukkuminaover de versnijdingskamer aan het [adres 2] waar op 4 juli 2023 bijna 150 kilo heroïne werd gevonden en over de opslaglocatie aan de [adres 3] waar naar schatting 5.500 zakjes werden gevonden met heroïne residu; de zaak
Salsaover ruim 107 kilo heroïne die op 4 juli 2023 in de auto van de [medeverdachte 8] werd gevonden; de zaak
Cocoover drie transporten van 60, 22 en 96 kilo heroïne in de periode november 2020 tot en met maart 2021; de zaak
Calusover een transport van ruim 1.400 kilo heroïne uit Iran in de periode januari tot en met mei 2021; de zaak
Jiveover 241 kilo heroïne en een vuurwapen die tezamen op 9 mei 2022 aan de Schaapsherderweg in Ridderkerk werden aangetroffen; de zaak
Beukelsdijkover bijna 4,5 kilo heroïne die op 4 april 2023 aan de [adres 4] werd gevonden; en de zaken
Quickstepen
Breakdanceover twee pistolen die werden gevonden in de versnijdingskamer aan het [adres 2] respectievelijk in de woning van de medeverdachte [medeverdachte 10] aan de [adres 5].

3.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de vordering nadere omschrijving tenlastelegging, waarbij de oorspronkelijke opgave van de feiten als bedoeld in artikel 261, derde lid van het Wetboek van Strafvordering op vordering van de officier van justitie is gewijzigd. De tekst van de nader omschreven tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht. Kort samengevat komt de beschuldiging
onder 1erop neer dat hij in de periode van 17 november 2020 tot en met 4 juli 2023 te Rotterdam heeft deelgenomen aan een organisatie bestaande uit hemzelf, [naam 1], [medeverdachte 5] en [medeverdachte 3] die het oogmerk had om te handelen in heroïne en cocaïne (zaak 11b);
onder 2primair dat hij in de periode van 12 januari 2021 tot en met 19 mei 2021 te Rotterdam met anderen ruim 1.400 kilo heroïne heeft ingevoerd in Nederland en in België en subsidiair daartoe met anderen voorbereidingshandelingen heeft gepleegd (zaak Calus);
onder 3dat hij te Budel en Rotterdam met anderen grote hoeveelheden heroïne heeft vervoerd, te weten 60 kilo op
17 november 2020, 22 kilo op 3 december 2020 en 96 kilo op 8 maart 2021 (zaak Coco); en
onder 4dat hij in de periode van 17 november 2020 tot en met 4 juli 2023 te Rotterdam
€ 361.370 dat hij door eigen misdrijf had verworven, heeft witgewassen (geld uit de [adres 6]).

4.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. M. Luijpen heeft gevorderd:
  • vrijspraak van het onder 2 primair ten laste gelegde;
  • bewezenverklaring van het onder 1, 2 subsidiair, 3 (partiële vrijspraak ten aanzien van gedachtestreepje 8 maart 2021) en 4 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 jaar met aftrek van voorarrest.

5.Waardering van het bewijs

5.1.
Bewijswaardering van feit 1 (zaak 11b)
Op grond van de redengevende feiten en omstandigheden die staan beschreven in de in de bewijsbijlage opgenomen bewijsmiddelen acht de rechtbank het ten laste gelegde onder 1 wettig en overtuigend bewezen. De verdediging heeft ten aanzien van dit feit geen verweer gevoerd.
5.2.
Bewijswaardering van feit 2 (zaak Calus)
5.2.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie vordert vrijspraak van het onder 2 primair ten laste gelegde feit. Zij acht het onder 2 subsidiair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen. Uit de SkyECC-berichten blijkt dat de verdachte samen met anderen voorbereidingshandelingen heeft gepleegd ten behoeve van de invoer van 1.400 kilo heroïne vanuit Iran, door deel te nemen aan SkyECC-groepschats, berichten te delen, geld te betalen en te zorgen dat de verdovende middelen werden vervoerd.
5.2.2.
Beoordeling
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het onder 2 primair ten laste gelegde niet wettig en overtuigend is bewezen, zodat de verdachte daarvan zonder nadere motivering zal worden vrijgesproken.
Anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat de verdachte ook dient te worden vrijgesproken van het onder 2 subsidiair ten laste gelegde.
Uit de SkyECC-berichten kan worden afgeleid dat marmer met daarin verstopt verdovende middelen vanuit Iran werd verzonden door de gebruiker van [Sky-ID 1] (hierna: [Sky-ID 1]). De gebruiker van [Sky-ID 2] (hierna: [Sky-ID 2]) beheerde het totale transporttraject en onderhield de communicatie met [Sky-ID 1]. Tevens communiceerde [Sky-ID 2] met [Sky-ID 3] ([naam 1]), die in elk geval één van de afnemende partijen leek te zijn.
Verder is gebleken dat zowel [Sky-ID 2] als [Sky-ID 3] via SkyECC contact hebben gehad met [Sky-ID 4], te weten de verdachte, en dat er vermoedelijk meerdere malen grote geldbedragen via geldwisselaars en met behulp van tokens naar (onder andere) Iran zijn overgemaakt. De verdachte leek het geld (al dan niet in opdracht van [Sky-ID 3]) te beheren en gaf meerdere keren desgevraagd zowel aan zowel [Sky-ID 3] als aan [Sky-ID 2] ‘
de papstatus’ door, waarbij de rechtbank begrijpt dat met “pap” geld wordt bedoeld.
In de SkyECC-berichten van februari 2021 tussen de verdachte, [Sky-ID 3] en [Sky-ID 2] wordt gecommuniceerd over geldbedragen (500 in de verdeling 300/200 en 500 in de verdeling 250/250) en hoe deze betalingen door de gebruikers worden verricht. De verdachte heeft ook een één op één contact met [Sky-ID 2] over de betalingen. De verbalisant die de gesprekken analyseert, merkt op dat er mogelijk meer betalingen tegelijkertijd worden verricht. Nu in deze berichten niet expliciet over marmer wordt gesproken, blijft de mogelijkheid open dat de betalingen betrekking hebben op andere transacties. Onder die omstandigheden kan de rechtbank niet met voldoende mate van zekerheid vast stellen dat de betalingen waaraan de verdachte heeft deelgenomen specifiek betrekking hebben op de in de tenlastelegging bedoelde partij van 1.400 kilo uit Iran. Ook overigens is uit het onderzoek ter terechtzitting en uit het dossier niet gebleken van betrokkenheid van de verdachte bij voorbereidingshandelingen bij de invoer van deze partij.
5.2.3.
Conclusie
Het onder 2 ten laste gelegde is niet wettig en overtuigend bewezen. De verdachte wordt daarvan integraal vrijgesproken.
5.3.
Bewijswaardering van feit 3 (zaak Coco)
5.3.1.
Standpunten van de officier van justitie en van de verdediging
De officier van justitie acht het feit wettig en overtuigend bewezen, met uitzondering van het derde gedachtestreepje, te weten: vervoer en aanwezig hebben van 96 kilo heroïne op of omstreeks 8 maart 2021.
De verdediging heeft integrale vrijspraak bepleit ten aanzien van feit 3, wegens het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs. De in de tenlastelegging opgenomen partijen van 60 en 22 kilo zijn niet in beslag genomen en dus ook niet getest. Ook uit de SkyECC-berichten kan niet worden afgeleid dat het om heroïne gaat. En met de 96 kilo heeft de verdachte niets te maken gehad.
5.3.2.
Beoordeling
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het derde gedachtestreepje, te weten
“(ongeveer) 96 kilogram heroïne op of omstreeks 8 maart 2021”.
De rechtbank komt, anders dan de officier van justitie, ook tot het oordeel dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het tweede gedachtestreepje, te weten “
(ongeveer) 22 kilogram heroïne op of omstreeks 3 december 2020”. De rechtbank is van oordeel dat uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting wel aannemelijk is geworden dat het in de SkyECC-berichten gaat over 22 kilo heroïne maar daarmee is nog niet buiten elke redelijke twijfel vastgesteld dat het daadwerkelijk heroïne is geweest. Zo wordt er in de berichten niet specifiek gesproken over heroïne of woorden die daarop duiden, zoals korrel of karton en worden er ook geen prijzen of betalingen genoemd waaruit de waarde en dus de aard van de stof zou kunnen worden afgeleid. De verdachte zal daarom in zoverre worden vrijgesproken.
Dat ligt anders ten aanzien van de ongeveer 60 kilo heroïne omstreeks 17 november 2020.
Uit de SkyECC-berichten blijkt dat [naam 1] een partij afnam van een man die [naam 2] werd genoemd en die een partij heroïne ging ophalen in Budel. Het transport van deze partij werd georganiseerd door de verdachte en [naam 1]. Zo berichtte [naam 2] op 17 november 2020 om 23:18 uur aan [naam 1]: “
Neef is verplaatst naar 10:00 ochtend” en op 18 november 2017 om 00:55 uur: “
is niet nodig convo (konvooi) denk ik. Wat denk jij”, waarop [naam 1] berichtte: “
jawel, neef, altijd nodig”. De verdachte heeft vervolgens op verzoek van [naam 1] een konvooi georganiseerd, wat, zo begrijpt de rechtbank, betekende dat de auto die de heroïne zou vervoeren door twee andere auto’s zou worden begeleid.
[naam 1] berichtte op 18 november 2020 om 11:56 uur aan de verdachte “
we gaan straks van [naam 2] spullen pakken neef”. Rond 13:07 uur gaf [naam 1] opdracht aan de verdachte om ‘
330’ te geven en geen ‘
340’, ‘
10 duzu’ zouden ze apart geven. Dat het om 60 kilo is gegaan blijkt uit een bericht dat [naam 1] om 15:25 uur heeft gestuurd aan de medeverdachte [medeverdachte 5]: “
Ik ga straks 60 kg van [naam 2] pakken”.
Om 12:47 uur stuurde [naam 2] twee afbeeldingen naar [naam 1] waarop verschillende bruinkleurige blokken met zwarte tape (voorzien van een letter) te zien waren.
Rond 18:33 uur stuurde [naam 1] een bericht naar [naam 2]: “
Wat is de prijs voor mij neef, schrijf dat ook”, waarop [naam 2] antwoordt: “
Echt waar neef hij vroeg 11.700 ik zei maak 11, hij zei ik noteer het voor 11.5, kan geen cent minder”. Daarna stuurt [naam 1]: “
Noteer in dat geval 11.75 voor mij (…)”.
Rond 19:40 uur berichtte de verdachte dat hij 59 in ontvangst had genomen. Uit het onderzoek is gebleken dat hij die partij om de hoek bij de woning van [naam 2], [adres 8], overhandigd heeft gekregen.
Op grond van het bovenstaande staat vast dat de verdachte tezamen en in vereniging met anderen het vervoer van de partij van ongeveer 60 kilo van Budel naar Rotterdam omstreeks
17 november 2020 heeft verricht door een konvooi te organiseren en betalingen te verrichten. Daarnaast is bewezen dat de verdachte de partij van ongeveer 60 kilo op 18 november 2020 in ontvangst heeft genomen.
Ondanks dat de partij niet in beslag is genomen, is de rechtbank gelet op de omstandigheden van oordeel dat er voldoende bewijs is dat het daadwerkelijk om heroïne is gegaan. Om te beginnen is in het onderzoek Ragga bewezen dat de verdachten op grote schaal hebben gehandeld in heroïne. Daarnaast spreken [naam 1] en [naam 2] over een prijs van tussen de 11.5 en 11.75. Dit kan niet anders betekenen dan dat [naam 1] voor een kilo € 11.750 gaat betalen. Dat duidt erop dat de betrokkenen in elk geval op dat moment er zelf van uit zijn gegaan dat het om heroïne ging. Verder zijn in de berichten afbeeldingen aangetroffen van blokken die erg lijken op blokken met heroïne. Dit komt ook overeen met andere partijen heroïne die in het onderzoek Ragga zijn aangetroffen en waarbij uit testen door het Nederlands Forensisch Instituut is gebleken dat het daadwerkelijk om heroïne is gegaan. Tenslotte zijn er wel meer berichten tussen [naam 1], [naam 2] en de verdachte aangetroffen over de geleverde hoeveelheid. Uiteindelijk heeft de verdachte de partij gewogen en op 18 november 2020 om 23:24 uur een gedetailleerd overzicht gestuurd van 118 getallen van vrijwel steeds tussen de 510 en 520. Dit kan niet anders betekenen dan dat er 118 blokken van ongeveer 500 gram zijn gewogen, wat neerkomt op ongeveer 60 kilo. Hoewel de verdachte dus nauwkeurig naar het gewicht van de partij heeft gekeken, er discussie is geweest over de omvang, zijn er geen berichten aangetroffen waaruit zou moeten worden afgeleid dat de verdachte en [naam 1] iets anders in handen hebben gekregen dan heroïne. Dat alles laat naar het oordeel van de rechtbank geen andere conclusie toe dan het omstreeks 17 november 2020 daadwerkelijk om heroïne is gegaan.
5.3.3.
Conclusie
Bewezen is dat de verdachte omstreeks 17 november 2020 tezamen en in vereniging met anderen ongeveer 60 kilogram heroïne heeft vervoerd en opzettelijk aanwezig gehad.
5.4.
Bewijswaardering van feit 4 (witwassen)
5.4.1.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit van het ten laste gelegde, wegens het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs. De verdachte woonde op een apart adres. Uit niets blijkt dat de slaapkamer waar het geldbedrag grotendeels is aangetroffen van de verdachte zou zijn of dat hij er ooit zou komen. Daarnaast lag het geld niet zomaar in het zicht.
5.4.2.
Beoordeling
De verdachte wordt beschuldigd van witwassen van een geldbedrag van ruim € 361.370.
Op 4 juli 2023 is in het kader van het onderzoek Ragga bij de doorzoeking in de woning van de ouders van de verdachte een grote hoeveelheid contant geld aangetroffen in coupures die deels niet meer door banken worden uitgegeven en die nagenoeg alleen (nog) in het criminele circuit worden gebruikt. In een slaapkamer (door de verbalisanten aangeduid als ruimte 01) werd in een rugzak (€ 189.970), in boodschappentassen (€ 93.000 en € 51.880) en op een plank onder kleding (€ 25.000) een geldbedrag van ruim € 359.850 aangetroffen, ingepakt in bundels met elastiekjes eromheen. Ook is een geldmachine aangetroffen in deze kamer.
Uit de bewezenverklaring van feit 1 blijkt dat de verdachte deel heeft uitgemaakt van een criminele organisatie die gericht was op de handel in heroïne en die behalve uit de verdachte heeft bestaan uit [naam 1], [medeverdachte 3] en uit verdachtes broer [medeverdachte 5]. Uit de bewijsmiddelen blijkt verder dat de verdachte de financiële man was van de organisatie en de administratie bijhield van de drugs en het geld. Zo werden er veelvuldig berichten uitgewisseld die over bedragen en uitbetalingen gingen in relatie tot verdovende middelen. De verdachte stuurde afbeeldingen door naar [naam 1] waarop stapels verpakte biljetten te zien waren en hij kreeg opdrachten van [naam 1] om geld klaar te leggen. In de auto die onder hem in beslag is genomen is een usb-stick aangetroffen met daarop administratie die valt te herleiden tot handel in verdovende middelen en tot [naam 1]. Verder blijkt uit een tapgesprek tussen verdachtes broer, medeverdachte en lid van de criminele organisatie, [medeverdachte 5] en hun moeder dat zijn broer kennelijk
strakslangs zijn moeder zal gaan en dat zij even ‘
duizend lira’ (kennelijk euro) naar beneden moet gooien. In de woning van de ouders zijn ook rollen tape (Siemens en Rolls Royce) gevonden die in het onderzoek Ragga ook op andere locaties, bijvoorbeeld in de versnijdingskamer in [adres 2] en in de Volkswagen Passat van [medeverdachte 8], zijn aangetroffen.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het niet anders kan zijn dan dat de aangetroffen geldbedragen van de onderhavige criminele organisatie en dus ook van de verdachte waren. Dan kan het niet anders of dit geld is met de handel in heroïne verdiend, ook door de verdachte. Er is ook geen andere bron bekend geworden die redelijkerwijs de omvang van het geld en de coupures kan verklaren. De inkomensgegevens over de onderhavige periode van de verdachte en zijn partner kunnen dit bedrag in elk geval niet verklaren en de verdachte heeft ook zelf niet gezegd dat het geld een legale herkomst had.
De rechtbank merkt nog op dat het geld
mededoor de verdachte als deelnemer aan de criminele organisatie is verworven. Niet is ten laste gelegd dat de verdachte de bedragen tezamen en in vereniging met anderen heeft verworven, terwijl dat naar het oordeel van de rechtbank dus wel vast staat. Maar de aard van het verwervingsdelict brengt in dit geval mee dat de deelneming daarin ligt besloten.
Dit ligt anders voor de in de slaapkamers (ruimte 02 en 03) aangetroffen geldbedragen van € 1.300 (in een portemonnee), € 80 (op een plank) en € 140 (in een brilkoker). Deze bedragen zijn aangetroffen in een andere ruimte van de woning en zijn niet op dezelfde wijze verpakt. Het voorgaande brengt de rechtbank tot de conclusie dat niet zonder meer is vast te stellen dat deze geldbedragen onderdeel zijn geweest van de grote geldbedragen in de rugzak en de boodschappentassen. Het dossier bevat geen verdere feiten en omstandigheden die een gerechtvaardigd vermoeden van witwassen van deze geldbedragen opleveren. De verdachte zal daarom partieel worden vrijgesproken van het witwassen van de geldbedragen van € 1.300, € 80 en € 140. De rechtbank bewijst het witwassen van: € 359.850.
5.4.3.
Conclusie
Bewezen is dat de verdachte meerdere geldbedragen (ruim € 359.850) heeft verworven, terwijl hij wist dat die geldbedragen uit enig eigen misdrijf afkomstig waren.
5.5.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 3 en 4 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1.
hij,
in
of omstreeksde periode van 17 november 2020 tot en met 4 juli 2023 te Rotterdam, althans in Nederland,
heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit een samenwerkingsverband van natuurlijke personen, te weten (onder andere)
  • [naam 1] en
  • [medeverdachte 5] en
  • [medeverdachte 3] en
welke organisatie tot oogmerk had het plegen van
een of meermisdrijven als bedoeld in artikel 10 derde, vierde
, vijfdelid, 10a eerste lid van de Opiumwet;
3.
hij,
op een of meer tijdstippen in ofomstreeks
de periode van17 november 2020
tot en met 8 maart 2021te Budel en
/ofte Rotterdam
en/of elders in Nederland,
tezamen en in vereniging met
een of meerderanderen,
althans alleen,opzettelijk heeft
bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/ofvervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad
, telkens (grote) hoeveelheden heroïne, te weten (in ieder geval):
  • (ongeveer
    )60 kilogram heroïne
    op of omstreeks 17 november 2020 (zaakdossier Coco)
  • (ongeveer) 22 kilogram heroïne op of omstreeks 3 december 2020 (zaakdossier Coco)
  • (ongeveer) 96 kilogram heroïne op of omstreeks 8 maart 2021 (zaakdossier Coco/Klus)
in elk geval een hoeveelheid materiaal bevattende heroïne, zijnde heroïne een middel als bedoeld in lijst I van de Opiumwet;
4.
hij,
in
of omstreeksde periode van 17 november 2020 tot en met 4 juli 2023 te Rotterdam,
althans in Nederland,
een ofmeerdere grote geldbedragen (totaalbedrag €
361.37359.85),
althans een of meer voorwerpenheeft verworven
en/of voorhanden heeft gehad, terwijl hij, verdachte, wist
althans redelijkerwijs moest vermoedendat
dat/die voorwerp
(en
)onmiddellijk afkomstig
was/waren uit enig eigen misdrijf.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.

6.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
1.
deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van een misdrijf als bedoeld in artikel 10, derde, vierde lid, 10a, eerste lid van de Opiumwet;
3.
Eendaadse samenloop van
medeplegen van het opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod
en
medeplegen van het opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod;
4.
eenvoudig witwassen.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

7.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

8.Motivering straffen

8.1.
Algemene overweging
De straffen die aan de verdachte worden opgelegd, zijn gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden en de draagkracht van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
8.2.
Feiten waarop de straffen zijn gebaseerd
De verdachte heeft vanaf 17 november 2020 tot en met 4 juli 2023 deelgenomen aan een criminele organisatie die gericht was op de handel in heroïne en strafbare voorbereidingshandelingen hiertoe.
Het deelnemen aan een criminele organisatie is strafbaar gesteld omdat van dergelijke samenwerkingsverbanden een bijzondere dreiging naar de maatschappij uitgaat. Criminele organisaties veroorzaken maatschappelijke onrust en brengen de maatschappij veel (financieel) nadeel toe. Dat komt onder andere omdat de door de criminele organisaties behaalde winsten moeten worden witgewassen. Ook hieraan heeft de verdachte zich schuldig gemaakt.
De criminele organisatie waartoe de verdachte behoorde, heeft een substantiële bijdrage geleverd aan de instandhouding van drugshandel. De handel in drugs gaat in veel gevallen gepaard met vele andere vormen van criminaliteit, waaronder geweld en ondermijning. Daarnaast zijn verdovende middelen schadelijk voor de gezondheid en verslavend. Gebruikers plegen vaak strafbare feiten om aan verdovende middelen te komen. De verdachte heeft door zijn handelen aan dit alles bijgedragen.
Ook heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan het vervoeren en aanwezig hebben van 60 kilogram heroïne omstreeks 17 november 2020.
8.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
8.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van
10 september 2025, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
8.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank gekeken naar straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd.
De rechtbank houdt er bij het opleggen van de straf rekening mee dat het bewezenverklaarde witwasfeit, gelet op de jurisprudentie van de Hoge Raad, niet van invloed is op de hoogte van de op te leggen gevangenisstraf, dat er een aanzienlijke tijd is verstreken sinds het plegen van de strafbare feiten en er geen aanwijzingen zijn dat de verdachte na schorsing van zijn voorlopige hechtenis opnieuw strafbare feiten heeft gepleegd.
Alles afwegend komt de rechtbank tot oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 60 maanden en de hieronder besproken verbeurdverklaring. Deze straf is lager dan door de officier van justitie geëist. De reden hiervoor is dat de rechtbank van oordeel is dat de op te leggen straf in voldoende mate recht doet aan de strafdoelen van vergelding en preventie en een hogere straf daarom geen doel dient.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 Sv.

9.In beslag genomen voorwerpen

9.1.
Standpunt officier van justitie en verdediging
De officier van justitie heeft gevorderd de in beslag genomen voorwerpen die op de beslaglijst (zie bijlage III) zijn vermeld onder nummers 1 t/m 12 verbeurd te verklaren.
De verdediging heeft verzocht tot teruggave van de in beslag genomen personenauto en de geldbedragen die in de woning van de verdachte in beslag zijn genomen. De verdediging heeft geen opmerkingen ten aanzien van de geldbedragen die in de woning van de ouders van de verdachte in beslag zijn genomen.
9.2.
Beoordeling
De in beslag genomen voorwerpen vermeld onder nummers 1 (personenauto), 5 t/m 8 (diverse geldbedragen) zullen worden verbeurd verklaard.
De personenauto behoort aan de verdachte toe en de bewezen feiten zijn met behulp van dit voorwerp begaan. De voorwerpen onder nummers 5 t/m 8 zijn geheel of grotendeels door middel van de strafbare feiten verkregen.
Ten aanzien van de in beslag genomen voorwerpen vermeld onder nummers 2 t/m 4 (geldbedragen in de slaapkamer van de moeder van de verdachte) en 9 t/m 12 (diverse geldbedragen in de woning van de verdachte) zal een last worden gegeven tot teruggave aan degene bij wie deze voorwerpen in beslag zijn genomen, nu niet is komen vast te staan dat deze geldbedragen van misdrijf afkomstig zijn. De rechtbank beschikt niet over kennisgevingen van inbeslagneming. Vast staat wel dat de voorwerpen onder de nummers 9 t/m 12 onder de verdachte in beslag zijn genomen zodat deze voorwerpen aan hem moeten worden teruggegeven. Wat de overige voorwerpen betreft zouden deze in beslag kunnen zijn genomen onder de verdachte, onder zijn broer en medeverdachte [medeverdachte 5] of onder de moeder van de verdachte, N. Kaya, die in dit onderzoek ook als verdachte is gehoord en de bewoonster was van de woning waar het geld in beslag is genomen.

10.Voorlopige hechtenis

De voorlopige hechtenis van de verdachte is op 14 februari 2024 geschorst tot aan de einduitspraak in eerste aanleg. De resterende grond voor de voorlopige hechtenis was op dat moment de recidivegrond. Er zijn echter geen aanwijzingen dat de verdachte na zijn schorsing opnieuw strafbare feiten heeft gepleegd. De recidivegrond is daarom niet langer aanwezig. De enkele omstandigheid dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf wordt opgelegd van langere duur dan de ondergane voorlopige hechtenis, maakt het voorgaande niet anders. De rechtbank zal daarom het bevel gevangenhouding opheffen.

11.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 33, 33a, 33b, 47, 55, 57 en 420bis.1 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 10 en 11b van de Opiumwet.

12.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

13.Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1, 3 en 4 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 60 (zestig) maanden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
beslist ten aanzien van de voorwerpen, geplaatst op de lijst van inbeslaggenomen (bijlage III) en nog niet teruggegeven voorwerpen, als volgt:
- verklaart verbeurd als bijkomende straf voor de feiten 1, 3 en 4:
 de voorwerpen vermeld onder nummers 1 en 5 t/m 8;
- gelast de teruggave aan de verdachte van:
 de voorwerpen vermeld onder nummers 9 t/m 12;
- gelast de teruggave aan degene onder wie het in beslag is genomen van:
 de voorwerpen vermeld onder nummers 2 t/m 4;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte, die bij eerdere beslissing is geschorst.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. J.L.M. Boek, voorzitter,
en mrs. J. van de Klashorst en D.M. Douwes, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. K. Dere, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
Bijlage I
Tekst nader omschreven tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij,
in of omstreeks de periode van 17 november 2020 tot en met 4 juli 2023 te Rotterdam, althans in Nederland,
heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit een samenwerkingsverband van natuurlijke personen, te weten (onder andere)
  • [naam 1] en/of
  • [medeverdachte 5] en/of
  • [medeverdachte 3] en/of
welke organisatie tot oogmerk had het plegen van een of meer misdrijven als bedoeld in artikel 10 derde, vierde, vijfde lid, 10a eerste lid van de Opiumwet;
2.
hij,
op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 12 januari 2021 tot en met 19 mei 2021, te Rotterdam, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk binnen en/of buiten het grondgebied van Nederland en/of België heeft gebracht en/of doorgevoerd (grote) hoeveelheden heroïne, te weten (in ieder geval):
- ( ongeveer) 1428,33 kilogram heroïne,
in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne, zijnde heroïne een middel als bedoeld in lijst Ivan de Opiumwet;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij,
op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 12 januari 2021 tot en met 19 mei 2021, te Rotterdam, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, meermaals, althans eenmaal, (telkens) om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 Opiumwet, te weten het opzettelijk afleveren, verstrekken, vervoeren en/of binnen en/of buiten het grondgebied van Nederland en/of België brengen van (ongeveer) 1428,33 kilogram heroïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne, zijnde heroïne een middel als bedoeld in lijst Ivan de Opiumwet, voor te bereiden en/of te bevorderen, (telkens)
• een of meer ander(en) heeft getracht te bewegen om dat/die feit(en) te plegen en/of om daarbij behulpzaam te zijn en/of
• zich en/of (een) ander(en) gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat/die feit(en) heeft getracht te verschaffen en/of
• voorwerpen en/of vervoermiddelen en/of stoffen en/of gelden en/of andere betaalmiddelen voorhanden heeft gehad, waarvan hij wist of ernstige reden had te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van het hierboven bedoelde feit,
hebbende hij, verdachte, en/of (een of meer van) verdachtes mededader(s) (telkens),
  • in meerdere, althans een, SkyECC groepschat(s) deelgenomen en/of berichten gestuurd en/of informatie uitgewisseld en/of afspraken gemaakt met betrekking tot het invoeren en/ of uitvoeren en/of afleveren en/of uithalen en/of verstrekken en/of vervoeren van (voornoemde) verdovende middelen en/of
  • (een) mededader(s) betaald en/of (een) grote geldbedrag(en) gewisseld en/of voorhanden gehad en/of grote geldoverdrachten geregeld en/of
  • (vervolgens) (een) mededader(s) aangestuurd en/of geïnformeerd over het invoeren en/of vervoeren en/of ophalen en/of onderbrengen van voornoemde verdovende middelen;
3.
hij,
op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 17 november 2020 tot en met 8 maart 2021 te Budel en/of te Rotterdam en/of elders in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meerder anderen, althans alleen, opzettelijk heeft bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, telkens (grote) hoeveelheden heroïne, te weten (in ieder geval):
  • (ongeveer) 60 kilogram heroïne op of omstreeks 17 november 2020 (zaakdossier Coco)
  • (ongeveer) 22 kilogram heroïne op of omstreeks 3 december 2020 (zaakdossier Coco)
  • (ongeveer) 96 kilogram heroïne op of omstreeks 8 maart 2021 (zaakdossier Coco/Klus)
in elk geval een hoeveelheid materiaal bevattende heroïne, zijnde heroïne een middel als bedoeld in lijst I van de Opiumwet;
4.
hij,
in of omstreeks de periode van 17 november 2020 tot en met 4 juli 2023 te Rotterdam, althans in Nederland,
een of meerdere grote geldbedragen (totaalbedrag € 361.370), althans een of meer voorwerpen heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad, terwijl hij, verdachte, wist althans redelijkerwijs moest vermoeden dat dat/die voorwerp(en) onmiddellijk afkomstig was/waren uit enig eigen misdrijf.