ECLI:NL:RBROT:2025:14816

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
9 december 2025
Publicatiedatum
17 december 2025
Zaaknummer
ROT 24/8635, ROT 25/5755 en ROT 25/5964
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep tegen aanslagen onroerende-zaakbelastingen door de Rechtbank Rotterdam

In deze uitspraak van de Rechtbank Rotterdam op 9 december 2025, met zaaknummers ROT 24/8635, ROT 25/5755 en ROT 25/5964, wordt het beroep van eiser tegen de aanslagen onroerende-zaakbelastingen (OZB) voor de jaren 2021 tot en met 2023 beoordeeld. De rechtbank oordeelt dat het beroep voor de jaren 2021 tot en met 2023 niet-ontvankelijk is, omdat het beroep tegen de uitspraak op bezwaar van 3 april 2021 niet tijdig is ingediend. Eiser heeft verklaard dat hij dacht dat verdere juridische stappen geen zin hadden, maar de rechtbank oordeelt dat dit onvoldoende is voor een verschoonbare reden. Voor de jaren 2024 en 2025 heeft eiser wel tijdig beroep ingesteld, maar de rechtbank oordeelt dat de aanslagen OZB voor deze jaren rechtmatig zijn opgelegd. De rechtbank stelt vast dat er geen sprake is van een drastische lastenverhoging ten opzichte van de voorgaande jaren en dat de heffingsambtenaar niet in strijd met het evenredigheidsbeginsel heeft gehandeld. De rechtbank concludeert dat de aan eiser opgelegde aanslagen OZB in stand blijven en dat hij geen griffierecht of proceskostenvergoeding ontvangt.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummers: ROT 24/8635, ROT 25/5755 en ROT 25/5964

uitspraak van de meervoudige kamer van 9 december 2025 in de zaken tussen

[eiser], uit Vlaardingen, eiser

(gemachtigde: mr. S.J.A. van Dam),
en

de heffingsambtenaar van de Regionale Belasting Groep, de heffingsambtenaar

(gemachtigde: mr. Y. Kievit).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de uitspraken op bezwaar van de heffingsambtenaar van 3 april 2021, 28 augustus 2024 en 11 april 2025 en het beroep van eiser tegen de aanslagen onroerende-zaakbelastingen (OZB) eigenaar van 2022 en 2023.
Het beroep tegen de uitspraak op bezwaar van 3 april 2021 is door de rechtbank geregistreerd onder zaaknummer ROT 25/5964. Tevens ziet dit beroep op de aanslagen OZB 2022 en 2023.
Het beroep tegen de uitspraak op bezwaar van 28 augustus 2024 is door de rechtbank geregistreerd onder zaaknummer ROT 24/8635.
Het beroep tegen de uitspraak op bezwaar van 11 april 2025 is door de rechtbank geregistreerd onder zaaknummer ROT 25/5755.
1.1.
De heffingsambtenaar heeft voor het jaar 2021 aan eiser voor de onroerende zaken [adres 1], [adres 2], [adres 3], [adres 4] en [adres 5] aanslagen OZB eigenaar opgelegd.
De heffingsambtenaar heeft voor het jaar 2024 aan eiser voor de onroerende zaken [adres 1], [adres 2], [adres 6], [adres 3] en [adres 4] aanslagen OZB eigenaar opgelegd.
De heffingsambtenaar heeft voor het jaar 2025 aan eiser voor de onroerende zaken [adres 1], [adres 2], [adres 6], [adres 3] en [adres 4] aanslagen OZB eigenaar opgelegd.
1.2.
De bezwaren van eiser tegen genoemde beschikkingen heeft de heffingsambtenaar in de uitspraken op bezwaar ongegrond verklaard.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 16 september 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben eiser en zijn gemachtigde deelgenomen. Namens de heffingsambtenaar was zijn gemachtigde aanwezig.

Feiten

2. Eiser is de eigenaar van de onroerende zaken zoals onder 1.1 genoemd. Deze onroerende zaken zijn niet-woningen gelegen in Vlaardingen. De heffingsambtenaar heeft hiervoor aanslagen OZB eigenaar opgelegd.

Beoordeling door de rechtbank

Zaak ROT 25/5964
3. De zaak gaat over de OZB aanslagen van de jaren 2021 tot en met 2023.
4. Voordat de rechtbank inhoudelijk naar een zaak kan kijken, moet zij beoordelen of tijdig beroep is ingesteld. Daarbij geldt voor 2021 het volgende.
4.1
Een beroepschrift moet binnen zes weken na dagtekening van de uitspraak op bezwaar worden ingediend. [1]
4.2
In dit geval heeft de uitspraak op bezwaar de dagtekening van 3 april 2021, waartegen eiser op 11 september 2024 beroep heeft ingesteld. Dat is niet tijdig. Als een beroepschrift niet tijdig is ingediend, is een beroep toch ontvankelijk als daarvoor een geldige, verschoonbare reden is. [2] Gevraagd naar de reden voor het te laat indienen van het beroep heeft eiser verklaard dat de uitspraak op bezwaar dient als bewijsstuk dat hij in 2021 bezwaar heeft gemaakt. Ter zitting heeft eiser daaraan toegevoegd dat hij in 2021 tot en met 2023 door toedoen van de heffingsambtenaar dacht dat verdere juridische stappen geen zin hadden, zodat hij die niet heeft ondernomen.
Dit is naar het oordeel van de rechtbank echter onvoldoende om te spreken van een verschoonbare reden om niet tijdig beroep in te stellen. Eiser wist dat hij binnen zes weken beroep moest instellen. Dat hij daar niet voor heeft gekozen, omdat hij dacht dat verdere juridische stappen kansloos waren, maakt niet dat het te laat indienen van het beroep verschoonbaar is. De heffingsambtenaar heeft hem daar niet in belemmerd en in de uitspraak op bezwaar van 3 april 2021 enkel zijn juridisch oordeel over deze zaak gegeven.
4.3
Voor de jaren 2022 en 2023 geldt dat eiser tegen de opgelegde aanslagen geen bezwaar heeft gemaakt, terwijl dit wel noodzakelijk is voordat beroep kan worden ingesteld. [3] Net als bij de uitspraak op bezwaar van 3 april 2021, geldt dat niet valt in te zien dat de heffingsambtenaar hem daarin heeft belemmerd.
4.4
Kortom, de uitspraak op bezwaar van 3 april 2021 en de aanslagen OZB over de jaren 2022 en 2023 staan in deze procedure niet inhoudelijk ter toetsing. Dit beroep is niet-ontvankelijk.
Zaken ROT 24/8635 en ROT 25/5755
5. Tijdens de zitting heeft eiser verzocht de zaken aan te houden, totdat de Hoge Raad arrest heeft gewezen in het cassatieberoep over de uitspraak van hof Den Haag van 31 januari 2024 [4] over de tariefstelling van de OZB eigenaar niet-woningen van de gemeente Vlaardingen voor het belastingjaar 2021, naar welke uitspraak eiser in beroep heeft verwezen. De reden die eiser daarvoor heeft gegeven is dat hij zijn beroep niet hoeft voort te zetten als de Hoge Raad de tariefstelling in 2021 in stand zou laten. De rechtbank heeft daar geen aanleiding toe gezien, omdat die zaak ging over 2021, het jaar van de lastenverschuiving en waarin daarom een andere rechtsvraag voorlag dan in deze zaken. Om dezelfde reden heeft de rechtbank evenmin aanleiding gezien om de zaken te heropenen naar aanleiding van het arrest van de Hoge Raad [5] .
6. Voor de jaren 2024 en 2025 heeft eiser wel tijdig beroep ingesteld. De rechtbank beoordeelt in deze zaken of de heffingsambtenaar de aanslagen OZB eigenaar op kon leggen. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
7. Volgens eiser zijn de aanslagen onrechtmatig opgelegd, omdat het hof Den Haag in zijn arrest van 31 januari 2024, heeft geoordeeld dat de tarieven voor de OZB eigenaar onverbindend moeten worden verklaard. Volgens eiser geldt voor alle jaren vanaf 2021 dat het huurdersgedeelte van de OZB niet bij de eigenaar mag worden neergelegd. Ter zitting heeft eiser nader aangevoerd dat ook na 2021 door de gemeente Vlaardingen geen belangenafweging is gemaakt, terwijl eiser nog steeds nadeel ondervindt van de tarieven. De gemeente mag niet voortborduren op de onrechtmatige verschuiving van de lasten in 2021, aldus eiser.
8. Tot en met 2020 hief de gemeente Vlaardingen voor niet-woningen [6] , een onroerendezaakbelasting naar twee tarieven: een tarief voor degene die een niet-woning gebruikt en een tarief voor degene die van een niet-woning het genot krachtens eigendom, bezit of beperkt recht heeft.
9. In 2020, zijnde het laatste jaar waarin zowel voor eigenaar als gebruiker van niet woningen onroerendezaakbelasting werd geheven, was het tarief voor gebruikers 0,3212% en het tarief voor eigenaren 0,3631%. In 2021 was het tarief voor gebruikers 0 % en het tarief voor eigenaren 0,7190%.
In 2021 heeft dus een lastenverschuiving plaatsgevonden door de OZB lasten voor gebruikers van niet-woningen geheel te verschuiven naar de eigenaren.
10. Het hof Den Haag heeft in zijn arrest van 31 januari 2024 deze lastenverschuiving in strijd met het evenredigheidsbeginsel geacht. Inmiddels heeft de Hoge Raad naar aanleiding van het cassatieberoep tegen het arrest van het hof Den Haag in het arrest van 26 september 2025 geoordeeld dat bij de lastenverschuiving sprake is geweest van een onzorgvuldige voorbereiding en een gebrekkige motivering en dat daardoor niet kan worden beoordeeld of de lastenverschuiving in strijd is met het evenredigheidsbeginsel. De Hoge Raad heeft de tariefsverhoging voor eigenaren in 2021 daarom buiten toepassing gelaten.
11. Dat de lastenverschuiving in 2021 door het hof Den Haag in strijd met het evenredigheidsbeginsel is geacht en nadien buiten toepassing is gelaten door de Hoge Raad, betekent echter niet dat dit ook geldt voor 2024 en 2025, waar het in deze procedures om gaat. Daar hebben het hof en de Hoge Raad geen oordeel over gegeven.
11.1.
De rechtbank stelt voorop dat artikel 220 van de Gemeentewet de ruimte laat om alleen van eigenaren van niet-woningen en niet van gebruikers OZB te heffen. Zoals ook door de AG in zijn conclusie van 24 januari 2025 [7] wordt overwogen, is er geen wettelijke norm die zich ertegen verzet dat de gemeentelijke wetgever ertoe besluit enerzijds niet langer OZB voor gebruikers van niet-woningen te heffen en anderzijds besluit het tarief voor de OZB voor eigenaren van niet-woningen zodanig te verhogen dat de daardoor gemiste OZB wordt geheven van eigenaren (bovenop de OZB die anders al geheven zou worden van eigenaren). [8]
In de zaak die tot de arresten van het hof Den Haag en de Hoge Raad heeft geleid, was van het ene (2020) op het andere jaar (2021) tot een volledige lastenverschuiving besloten waardoor de lasten voor eigenaren bijna werden verdubbeld, zonder dat daarbij enige overgangsregeling was getroffen. Evenmin was het besluit daartoe, zo blijkt uit de arresten van het Hof en de Hoge Raad, van een zorgvuldige voorbereiding en gedegen motivering voorzien.
De rechtbank moet in deze zaken oordelen over een andere situatie. De aanslagen waarover deze beroepen gaan, zijn van drie en vier jaar later. In de jaren 2024 en 2025 is geen sprake van een drastische lastenverhoging ten opzichte van onderscheidenlijk de jaren 2023 en 2024. Er is slechts sprake van een minimale lastenverzwaring in 2024 en een lastenverlaging in 2025. Gelet hierop ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat ook voor deze jaren geldt dat bijzondere eisen moeten worden gesteld aan de voorbereiding en motivering van de tariefstelling in 2024 en 2025 teneinde de evenredigheid daarvan te kunnen toetsen.
11.2.
Voor zover eiser betoogt dat de heffingsambtenaar gelet op het arrest van het hof Den Haag niet mocht voortborduren op de tariefstelling in 2021 en dat in zoverre sprake is van ‘vruchten van de vergiftigde boom’, deelt de rechtbank dat standpunt niet. Het feit dat de tariefsverhoging in 2021 buiten toepassing moet worden gelaten, betekent niet direct dat de tariefstelling van de jaren 2024 en 2025 niet op dezelfde lijn (alleen eigenaren belasten) mocht voortgaan. Zoals hiervoor is overwogen, heeft de rechtbank nu te oordelen over de jaren later en is het op zichzelf niet onrechtmatig om alleen OZB van eigenaren te heffen. Uit het arrest van het hof Den Haag blijkt dat het de gemeente Vlaardingen met name wordt aangerekend dat sprake is geweest van een drastische tariefsverhoging van het ene op het andere jaar. Voor de jaren 2024 en 2025 ligt dat anders, in die jaren is geen sprake van een drastische tariefsverhoging en daarnaast heeft eiser, anders dan bij de verhoging in 2021, door het verloop van de tijd de gelegenheid gehad om zich op het nieuwe belastingregime in te stellen.
12. Ter zitting heeft eiser er tot slot op gewezen dat veel andere gemeenten van zowel gebruikers als eigenaren van niet woningen OZB heffen en een veel lager tarief hebben voor eigenaren.
Het is echter zo dat elke gemeente(raad) zelfstandig een belastingregime mag vaststellen, los van hoe andere gemeenten dit inrichten. Een vergelijking met andere gemeenten gaat daarom niet op.
13. De slotsom is dat de aan eiser opgelegde aanslagen OZB in stand kunnen blijven.

Conclusie en gevolgen

14. Het beroep over de jaren 2021 tot en met 2023 (ROT 25/5964) is niet-ontvankelijk. De beroepen over de jaren 2024 en 2025 (ROT 24/8635 en ROT 25/5755) zijn ongegrond. Dat betekent dat de aan eiser opgelegde aanslagen OZB in stand blijven. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep in zaak ROT 25/5964 niet-ontvankelijk;
- verklaart de beroepen in de zaken ROT 24/8635 en ROT 25/5755 ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C. Laukens, voorzitter, en mrs. J. Fransen en
Y.E. Schuurmans, leden, in aanwezigheid van mr. M. Noordegraaf, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 9 december 2025.
griffier
voorzitter
Deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst.

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof Den Haag waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof Den Haag (belastingkamer), Postbus 20302, 2500 EH Den Haag.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van het gerechtshof Den Haag vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Artikel 26c van de Algemene wet inzake rijksbelastingen in combinatie met Artikel 6:7 van de Awb
2.Artikel 6:11 van de Awb
3.Artikel 7:1, eerste lid, van de Awb
5.Hoge Raad, 26 september 2005, ECLI:NL:HR:2025:1385
6.Althans, onroerende zaken die niet in hoofdzaak tot woning dienen, zoals bedoeld in artikel 220a van de Gemeentewet
8.Overweging 9.40 van de conclusie van de AG