ECLI:NL:RBROT:2025:14814

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
1 december 2025
Publicatiedatum
17 december 2025
Zaaknummer
10-226947-25
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor eendaadse samenloop van bedreiging met vuurwapen en voorhanden hebben van vuurwapen met munitie

Op 1 december 2025 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van bedreiging met een vuurwapen en het voorhanden hebben van een vuurwapen met bijbehorende munitie. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verdachte op 9 augustus 2025 te Rotterdam het slachtoffer heeft bedreigd met een vuurwapen en dit vuurwapen met kogelpatronen voorhanden heeft gehad. De verdachte heeft de feiten bekend, maar heeft zich beroepen op noodweer en putatief noodweer, wat door de rechtbank werd verworpen. De rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van een noodweersituatie, aangezien de verdachte zelf het contact met de mannen had geïnitieerd en er geen directe dreiging was. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Tevens zijn er bijzondere voorwaarden verbonden aan de voorwaardelijke straf, waaronder een meldplicht en ambulante behandeling. De voorlopige hechtenis van de verdachte is opgeheven, en de rechtbank heeft een vordering tot tenuitvoerlegging van een eerdere voorwaardelijke straf afgewezen, omdat de bewezen feiten aan het einde van de proeftijd zijn gepleegd.

Uitspraak

Rechtbank RotterdamZittingsplaats Rotterdam
Meervoudige kamer strafzaken
Parketnummer: 10-226947-25
Parketnummer vordering tenuitvoerlegging (TUL): 05-094577-23
Datum uitspraak: 1 december 2025
Datum zitting: 1 december 2025
Tegenspraak
Verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1995 in [geboorteplaats]
ingeschreven op het adres: [adres], [postcode] [plaatsnaam],
gedetineerd in [detentieadres].
Advocaat van de verdachte: mr. L.E. Versluis
Officier van justitie: mr. J.B. Uiterwijk
Benadeelde partij: [slachtoffer]

1.Tenlastelegging

De officier van justitie beschuldigt de verdachte ervan dat hij [slachtoffer] (hierna: het slachtoffer) met een vuurwapen heeft bedreigd en dit vuurwapen met bijbehorende kogelpatronen voorhanden heeft gehad.
De volledige tenlastelegging (hierna beschuldiging) houdt in dat:
1
hij op of omstreeks 9 augustus 2025 te Rotterdam
[slachtoffer] heeft bedreigd
met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling,
door een vuurwapen op die [slachtoffer] te richten en/of te tonen en/of door te
laden en/of met een vuurwapen in de richting van die [slachtoffer] te schieten;
2
hij in of omstreeks de periode van 9 augustus 2025 tot en met 22 augustus 2025 te
Rotterdam,
een wapen als bedoeld in art. 2 lid 1 Categorie III onder 1º van de Wet wapens en
munitie, te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1, onder 3º van die wet in de vorm van een pistool van het merk/type Hs Produkt H11, kaliber 9x19mm
en/of voor dat vuurwapen geschikte munitie, te weten 9 kogelpatronen,
voorhanden heeft gehad.

2.Bewijs

2.1.
Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld voor de tenlastegelegde feiten. Voor het richten op het slachtoffer en het in zijn richting schieten vordert de officier van justitie vrijspraak.
2.2.
Conclusie van de verdediging
De verdediging heeft zich ten aanzien van de feiten in beginsel gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Wel dient de verdachte te worden vrijgesproken van het richten op het slachtoffer en het in zijn richting schieten.
2.3.
Oordeel van de rechtbank
2.3.1.
Bewezenverklaring en bewijsmiddelen
Bewezen is dat de verdachte het slachtoffer met een vuurwapen heeft bedreigd. Daarnaast heeft hij dit vuurwapen en de bijbehorende kogelpatronen op meerdere momenten voorhanden gehad.
De bewezenverklaring is gebaseerd op de inhoud van de bewijsmiddelen. De verdachte heeft de feiten bekend en er is geen vrijspraak bepleit. Daarom worden voor deze feiten de bewijsmiddelen hieronder wel genoemd maar niet uitgeschreven [1] .
1.
Verklaring van de verdachte [2]
2.
Proces-verbaal van de politie, verklaring [slachtoffer] [3]
3.
Proces-verbaal van de politie [4]
4.
Proces-verbaal van de politie [5]
5.
Proces-verbaal van de politie [6]
2.3.2.
Volledige bewezenverklaring
Bewezen is dat:
1
hij op 9 augustus 2025 te Rotterdam
[slachtoffer] heeft bedreigd
met enig misdrijf tegen het leven gericht
door een vuurwapen
aandie [slachtoffer] te tonen en door te
laden;
2
hij in de periode van 9 augustus 2025 tot en met 22 augustus 2025 te
Rotterdam,
een wapen als bedoeld in art. 2 lid 1 Categorie III onder 1º van de Wet wapens en
munitie, te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1, onder 3º van die wet in de vorm van een pistool van het merk/type Hs Produkt H11, kaliber 9x19mm
en voor dat vuurwapen geschikte munitie, te weten 9 kogelpatronen,
voorhanden heeft gehad.
2.3.3.
Partiële vrijspraak
Gelet op het standpunt van de officier van justitie en van de raadsvrouw spreekt de rechtbank de verdachte, zonder nadere motivering, vrij van het richten van het vuurwapen op het slachtoffer en het schieten in zijn richting.

3.Kwalificatie en strafbaarheid

3.1.
Kwalificatie
De bewezen feiten leveren de volgende strafbare feiten op:
de eendaadse samenloop van
Feit 1
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
Feit 2
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III, meermalen gepleegd;
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, meermalen gepleegd.
3.2.
Strafbaarheid van de feiten en van de verdachte
3.2.1.
Beroep op rechtvaardigingsgrond en schulduitsluitingsgrond
De verdediging heeft zich op primair op het standpunt gesteld dat sprake is van noodweer dan wel noodweerexces. Er was sprake van een ogenblikkelijke, wederechtelijke aanranding of een onmiddellijk dreigend gevaar daarvoor doordat de verdachte de aangever en zijn vriend rond 03:00 uur ’s nachts bij zijn woning zag lopen. Hij had één van deze mannen al eerder die avond meerdere keren voorbij zien lopen en had het gevoel dat zij hem in de gaten hielden. Ze wilden kennelijk niet herkend worden doordat ze met capuchons en zonnebrillen liepen. Het trekken en doorladen van zijn wapen als reactie hierop kan subsidiair gezien worden als het onmiddellijke gevolg van een hevige gemoedsbeweging bij de verdachte. Hij heeft als artiest te maken met bedreigingen, weet van overvallen op andere artiesten en was erg bang dat hij nu slachtoffer zou worden van een overval.
De verdediging heeft zich subsidiair op het standpunt gesteld dat sprake is van putatief noodweer dan wel putatief noodweerexces. De gemiddelde rechtsgenoot had onder deze omstandigheden ook in de veronderstelling verkeerd dat hij werd aangevallen of dreigde te worden aangevallen. De gedragingen van de vriend van de aangever konden niet anders worden begrepen dan dat een aanval met een vuurwapen op handen was. De mannen liepen midden in de nacht met capuchon en zonnebril rond nabij de woning van de verdachte en één van de mannen trok zijn hand plotseling uit zijn zak. Daarbij komt dat de verdachte extra gevaar loopt gezien zijn bekendheid en verleden. De verdachte had bij toeval een wapen bij zich om zich te verdedigen. Ook hier kan het trekken en doorladen van het vuurwapen eventueel worden gezien als het onmiddellijke gevolg van de hevige gemoedsbeweging bij de verdachte.
3.2.2.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank dient te onderzoeken of sprake is geweest van een onmiddellijke wederechtelijke aanranding of een dreiging daarvan. Naar het oordeel van de rechtbank is niet aannemelijk geworden dat de verdachte door de mannen werd aangevallen of dreigde te worden aangevallen. De mannen kwamen uit een steegje nabij de woning van de verdachte en de verdachte liep achter hen aan. Vervolgens sprak de verdachte de mannen aan en vroeg hij aan één van hen waarom hij zijn handen in zijn zakken had. Deze man wilde op dat moment zijn hand uit zijn zak halen. De verdachte reageerde hierop door zijn vuurwapen uit zijn tas te halen en door te laden. De mannen renden kort daarna weg. Onder deze omstandigheden kan niet worden gesproken van een noodweersituatie. Het verweer slaag niet.
Vervolgens dient de rechtbank te beoordelen of sprake is van putatief noodweer(exces). Een beroep op putatief noodweer dient te worden beoordeeld vanuit de situatie zoals deze zich ten tijde van het te beoordelen feit voordeed. Van putatief noodweer is sprake wanneer men verschoonbaar dwaalt over het bestaan van een noodweersituatie. Iemand kan een beroep op putatief noodweer doen als omstandigheden aannemelijk zijn geworden die hem redelijkerwijs aanleiding konden geven te veronderstellen dat hij zelf of een ander wordt aangevallen. De vraag is of de gemiddelde burger, geplaatst in de situatie van de aanvaller, ook in de veronderstelling zou verkeren dat hij werd aangevallen of dreigde te worden aangevallen. De rechtbank is van oordeel dat uit het dossier niets volgt wat op dat moment aanleiding zou kunnen geven om te denken dat de mannen de verdachte zouden aanvallen. Dat de mannen capuchons en zonnebrillen droegen en laat op straat waren rechtvaardigt die conclusie niet. Zoals hierboven al is vastgesteld, is het juist de verdachte geweest die het contact met de mannen heeft geïnitieerd. De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij door zijn bekendheid als rapper en delictverleden paranoïde is geworden. Dat is ook de reden dat hij het vuurwapen droeg. De rechtbank merkt op dat het begrijpelijk is dat de verdachte onder deze omstandigheden dacht dat hij werd aangevallen. Dit betekent echter niet dat hij redelijkerwijs ook mocht denken dat hij werd aangevallen. Het beroep op putatief noodweer(exces) wordt verworpen.
De feiten en de verdachte zijn strafbaar.

4.Straf

4.1.
Eis van de officier van justitie
De verdachte moet voor de feiten worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van veertien maanden, met aftrek van het voorarrest en waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en de bijzondere voorwaarden zoals door de reclassering geadviseerd.
4.2.
Standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt om aan de verdachte geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen die langer duurt dan de reeds ondergane voorlopige hechtenis, aangevuld met een voorwaardelijk strafdeel.
4.3.
Oordeel van de rechtbank
4.3.1.
Ernst en omstandigheden van de feiten
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een bedreiging met een vuurwapen op de openbare weg. De verdachte heeft het slachtoffer en zijn vriend aangesproken op straat. Vervolgens heeft hij een vuurwapen uit zijn tas gehaald en direct doorgeladen. Dit moet voor het slachtoffer zeer beangstigend zijn geweest. Daarnaast heeft de verdachte dit vuurwapen met bijbehorende kogelpatronen gedurende een aantal weken voorhanden gehad. De verdachte geeft aan dat hij het vuurwapen uit voorzorg droeg omdat hij zich niet veilig voelde. Het ongecontroleerde bezit van vuurwapens en munitie is echter zeer gevaarlijk en brengt gevoelens van onveiligheid in de samenleving met zich mee.
4.3.2.
Persoon en persoonlijke omstandigheden
Strafblad
Uit het strafblad van 27 oktober 2025 blijkt dat de verdachte in de afgelopen vijf jaren eerder onherroepelijk is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten. Hij heeft de feiten gepleegd tijdens een proeftijd. Daarmee houdt de rechtbank in strafverzwarende zin rekening.
Rapport van de reclassering
In het rapport van Reclassering Nederland van 7 november 2025 staat het volgende. De verdachte heeft een uitgebreid delictverleden, maar lijkt sinds zijn laatste detentie een andere weg in te zijn geslagen. Hij heeft bekendheid verworven als rapper, heeft een stabiel inkomen en een gezin. Wel heeft hij door zijn verleden last van angst en paranoïde gedachten. Hij is bang voor represailles en voelde zich daardoor genoodzaakt om een vuurwapen bij zich te dragen. De reclassering adviseert een voorwaardelijk strafdeel op te leggen zodat de verdachte tijdens een behandeling geholpen kan worden met het verwerken van zijn verleden en het aanleren van copingsvaardigheden.
Overige persoonlijke omstandigheden
De vriendin van de verdachte is momenteel hoogzwanger. Zij verwachten de baby in maart 2026. Zij heeft een lastige zwangerschap waardoor de verdachte haar graag in de laatste maanden van de zwangerschap wil bijstaan. Verder is de verdachte werkzaam als rapper en ligt een contractverlening in het vooruitzicht. Er staan inmiddels meerdere optredens gepland. De verdachte is de kostwinner van het gezin en heeft al financiële schade geleden door gemiste optredens. De verdachte heeft tijdens de terechtzitting gezegd dat hij, sinds het beter gaat in zijn leven, veel angstiger is geworden omdat hij meer te verliezen heeft. Hij zou in het verleden op een dodenlijst hebben gestaan, wordt wekelijks bedreigd via sociale media en was aanwezig bij een beroving van een collega-artiest. De verdachte neemt verantwoordelijkheid voor zijn handelen en heeft hier veel spijt van. Ook ziet hij in dat hij hulp nodig heeft en is in dat kader ook bereid mee te werken aan de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden.
4.3.3.
Oplegging straf
Straf
Gelet op de ernst van de strafbare feiten is het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend. Daarbij is gekeken naar straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd. De rechtbank houdt bij het bepalen van de straf ook rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte zoals hierboven uiteengezet en het feit dat de verdachte verantwoordelijkheid heeft genomen voor zijn handelen. Daarom wordt een gevangenisstraf van twaalf maanden opgelegd. Van deze gevangenisstraf worden zes maanden voorwaardelijk opgelegd omdat de rechtbank het van belang acht dat de verdachte wordt geholpen met zijn problematiek. Daarnaast heeft de voorwaardelijke straf tot doel om te voorkomen dat de verdachte in de toekomst opnieuw een strafbaar feit pleegt.
De rechtbank verbindt aan de voorwaardelijke straf de bijzondere voorwaarden die de reclassering heeft geadviseerd. De bijzondere voorwaarden zijn noodzakelijk om de kans op herhaling van het plegen van nieuwe strafbare feiten te verkleinen.
De bijzondere voorwaarden zijn:
  • meldplicht;
  • ambulante behandeling.

5.Voorlopige hechtenis

De verdediging heeft verzocht de voorlopige hechtenis van de verdachte op te heffen. De rechtbank wijst dat verzoek toe, omdat de herhalingsgrond die tot het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte heeft geleid, thans niet meer aanwezig is. Deze beslissing wordt in een uitzonderlijk document vastgelegd.

6.Vordering tot tenuitvoerlegging

6.1.
Vordering
De officier van justitie heeft voorafgaand aan de zitting een vordering ingediend tot tenuitvoerlegging van de aan de verdachte voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf van negentig dagen, omdat de verdachte zich niet heeft gehouden aan de algemene voorwaarde dat hij zich niet opnieuw schuldig zal maken aan strafbare feiten.
6.2.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich tijdens de zitting op het standpunt gesteld dat de vordering moet worden toegewezen.
6.3.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de vordering moet worden afgewezen en subsidiair dat de proeftijd moet worden verlengd.
6.4.
Oordeel van de rechtbank
De nu bewezen feiten zijn tijdens de proeftijd gepleegd. Door het plegen van de feiten heeft de verdachte zich niet gehouden aan de aan het vonnis verbonden algemene voorwaarde dat hij voor het einde van de proeftijd geen nieuwe strafbare feiten zou plegen.
De rechtbank ziet toch af van de tenuitvoerlegging, gelet op het gegeven dat de bewezenverklaarde feiten aan het einde van de proeftijd zijn gepleegd en dat bij de bepaling van de straf er al rekening mee is gehouden dat de feiten in een proeftijd zijn gepleegd. De vordering wordt dus afgewezen.

7.Wettelijke voorschriften

De oplegging van deze straf is gebaseerd op de artikelen 14a, 14b, 14c, 55 en 285 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet Wapens en Munitie.

8.Beslissingen

De rechtbank:
Bewezenverklaring
verklaart bewezen dat de verdachte de feiten , zoals in hoofdstuk 2 is omschreven, heeft gepleegd;
Kwalificatie en strafbaarheid
stelt vast dat het bewezenverklaarde oplevert de in hoofdstuk 3 vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
Straf
Gevangenisstraf
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf van 12 (twaalf) maanden;
beveelt dat de tijd die door de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, in mindering wordt gebracht op de gevangenisstraf, voor zover deze tijd niet al op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
Voorwaardelijk strafdeel
bepaalt dat
6 (zes) maanden van deze gevangenisstrafniet ten uitvoer zullen worden gelegd, tenzij de rechter later anders beslist;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op
2 (twee) jaar, waarbij tot tenuitvoerlegging van het voorwaardelijke gedeelte van de straf kan worden beslist als de verdachte een van de onderstaande voorwaarden niet naleeft;
stelt als algemene voorwaarde dat:
- de verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maakt;
stelt als bijzondere voorwaarden dat:
1. de verdachte zich meldt binnen drie werkdagen na het ingaan van de proeftijd bij Reclassering Nederland op het adres Marconistraat 2, 3029AK Rotterdam. De verdachte blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
2. de verdachte zich laat behandelen door Fivoor of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling start na het ingaan van de proeftijd. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorgverlener dat nodig vindt;
geeft opdracht aan de reclassering om toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden die hierboven zijn genoemd en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden. Hierbij gelden als voorwaarden dat de verdachte:
  • meewerkt aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een geldig identiteitsbewijs ter inzage aanbiedt om de identiteit vast te stellen;
  • meewerkt aan reclasseringstoezicht, waaronder het meewerken aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
Voorlopige hechtenis
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte;
Tenuitvoerlegging voorwaardelijke straf (parketnummer 05-094577-23)
wijst af de gevorderde tenuitvoerlegging van de in het vonnis van 3 november 2023 aan de verdachte opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf.

9.Samenstelling rechtbank en ondertekening

Dit vonnis is gewezen door:
mr. E. IJspeerd, voorzitter,
en mrs. J.L.M. Boek en T. Urbanus, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. I. Bezemer, griffier,
en uitgesproken op de openbare zitting van deze rechtbank op 1 december 2025.
Mr. T. Urbanus is niet in de gelegenheid dit vonnis te ondertekenen.

Voetnoten

1.De exacte vindplaatsen van de bewijsmiddelen zijn genoemd in de bijbehorende voetnoot. Als wordt verwezen naar paginanummers, wordt - tenzij anders vermeld - gedoeld op paginanummers uit het zaaksdossier Garden met nummer [nummer].
2.Verklaard tijdens de zitting van 1 december 2025.
3.Proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer] op 22 augustus 2025, pagina 1 t/m 3.
4.Proces-verbaal zaaksdossier Garden, pagina 30 t/m 33.
5.Proces-verbaal van aanhouding in persoonsdossier, pagina 6 t/m 7.
6.Proces-verbaal zaaksdossier Garden, pagina 20 t/m 22.