ECLI:NL:RBROT:2025:1477

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
10 februari 2025
Publicatiedatum
5 februari 2025
Zaaknummer
ROT 22/6186
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de niet-ontvankelijkheid van bezwaar tegen publicatie voornemen opstalrecht door gemeente Papendrecht

In deze uitspraak van de Rechtbank Rotterdam op 10 februari 2025, wordt het beroep van eiser tegen een voornemen tot vestiging van een opstalrecht beoordeeld. Eiser, woonachtig in Papendrecht, had bezwaar gemaakt tegen de publicatie van dit voornemen in het Gemeenteblad op 28 september 2022. Het college van burgemeester en wethouders van Papendrecht verklaarde het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk, omdat de publicatie geen besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zou zijn. Eiser stelde dat hij niet de kans had gekregen om deel te nemen aan de procedure rondom de gronduitgifte, aangezien het perceel grenst aan zijn eigendom en hij interesse had in het perceel voor zijn siertuin. Eiser betoogde verder dat de publicatie gelijkgesteld moest worden met een besluit op basis van artikel 8:2, tweede lid, onder b van de Awb.

De rechtbank oordeelde dat de publicatie in het Gemeenteblad geen publiekrechtelijke rechtshandeling was, maar een privaatrechtelijke handeling. De rechtbank stelde vast dat er geen sprake was van een beoogd rechtsgevolg dat de rechten en plichten van betrokkenen wijzigde, en dat de publicatie dus niet als een besluit in de zin van de Awb kon worden aangemerkt. De rechtbank concludeerde dat het college het bezwaar van eiser terecht niet-ontvankelijk had verklaard. Eiser werd geadviseerd om, indien hij het niet eens was met de procedure rondom het vestigen van het opstalrecht, een vordering bij de civiele rechter in te dienen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, wat betekent dat het bestreden besluit in stand blijft en er geen proceskosten worden vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 22/6186

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 februari 2025 in de zaak tussen

[eiser] , uit Papendrecht, eiser

en

het college van burgemeester en wethouders van Papendrecht, het college

(gemachtigden: mr. D. van de Water en mr. E.A. van der Lugt).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen een voornemen tot uitgifte van een perceel voor een opstalrecht.
1.1.
Op 28 september 2022 heeft het college met een publicatie in het Gemeenteblad het voornemen bekend gemaakt om een opstalrecht te vestigen op een perceel achter [adres] in Papendrecht. [1] Eisers bezwaar hiertegen is met een beslissing op bezwaar van 11 november 2022 niet-ontvankelijk verklaard. Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.
1.2.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 20 januari 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, bijgestaan door [persoon A] en de gemachtigden van het college.

Totstandkoming van het besluit

2. Met de publicatie in het Gemeenteblad heeft de gemeente Papendrecht een voornemen geuit om een opstalrecht te vestigen op een perceel achter [adres] in Papendrecht voor een transformatorhuis. Volgens de gemeente komt voor het plaatsen van het transformatorhuis één serieuze gegadigde in aanmerking, de concessiehouder van de concessie Personenvervoer over water Rotterdam – Drechtsteden (Blue Amigo Waterborne Public Transport Netherlands B.V., hierna Blue Amigo). Andere geïnteresseerden (voor het verkrijgen van het opstalrecht) zijn met deze publicatie in de gelegenheid gesteld om dat uiterlijk 25 oktober 2022 kenbaar te maken aan de gemeente.
2.1.
Eiser heeft naar aanleiding van de publicatie bezwaar gemaakt. Dat bezwaar is met het bestreden besluit niet-ontvankelijk verklaard. Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat de publicatie in het Gemeenteblad geen Awb-besluit is waartegen bezwaar kan worden gemaakt, omdat de mededeling ziet op een privaatrechtelijke rechtshandeling.
2.2.
Het door eiser ingestelde beroep is bij uitspraak van 14 november 2023 kennelijk ongegrond verklaard. De rechtbank achtte daartoe redengevend dat het nog slechts om een voornemen ging. [2] Het daartegen ingestelde verzet is bij uitspraak van 19 april 2024 gegrond verklaard, omdat naar het oordeel van de verzetsrechter betwistbaar was of nog van een voornemen kon worden gesproken. Daarmee is de uitspraak van 14 november 2023 komen te vervallen.

Het beroep van eiser

3. Eiser voert aan dat het bestreden besluit in strijd met het zorgvuldigheids- en gelijkheidsbeginsel is genomen. Eiser heeft ten onrechte niet de kans gehad om mee te doen met de procedure rondom de gronduitgifte van het bedoelde perceel. Het perceel grenst namelijk aan eisers perceel. Volgens eiser was het college op de hoogte van zijn interesse in het perceel. Eiser wil het perceel bij zijn siertuin betrekken. Het college heeft niet conform het Didam-arrest [3] gehandeld.
Eiser betoogt verder dat ten tijde van de publicatie in het Gemeenteblad op 28 september 2022 (waarin wordt gesproken over een voornemen) geen sprake was van een voornemen om een opstalrecht te plaatsen voor een transformatorhuis. Reeds in juni 2022 was een transformatorhuis op het perceel geplaatst. Eiser betwist dat de gang van zaken bij de notaris juist is verlopen.
Eiser stelt zich tot slot op het standpunt dat de publicatie in het Gemeenteblad moet worden gelijkgesteld met een besluit op basis van artikel 8:2, tweede lid, onder b van de Awb.

Beoordeling door de rechtbank

4. De rechtbank beantwoordt in deze procedure de vraag of het bezwaar van eiser (tegen de publicatie in het Gemeenteblad van 18 september 2022) door het college terecht niet-ontvankelijk is verklaard, omdat geen sprake is van een Awb-besluit.
Het wettelijk kader
5. Op grond van het eerste lid van artikel 1:3 van de Awb wordt onder een besluit verstaan: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling. Om aan deze definitie te voldoen moet sprake zijn van een beoogd rechtsgevolg (een wijziging in de rechten en plichten van één of meer betrokkenen). Dit betekent dat feitelijke handelingen en privaatrechtelijke rechtshandelingen in beginsel geen Awb-besluiten zijn.
Heeft het college het bezwaar van eiser tegen de publicatie in het Gemeenteblad over het voornemen tot vestigen van een opstalrecht terecht niet-ontvankelijk verklaard?
6. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college zich terecht op het standpunt gesteld dat de publicatie in het Gemeenteblad geen publiekrechtelijke rechtshandeling is. Met die publicatie is immers een voornemen geuit om een opstalrecht te plaatsen op een perceel. Deze handeling van het college heeft een privaatrechtelijk karakter. Met deze publicatie en met het vestigen van een opstalrecht verandert er niets in de wereld van het bestuursrecht. Dat er al een transformatorhuis op het perceel stond toen het voornemen werd geuit (een mogelijk privaatrechtelijk gevolg), maakt ook niet dat een bestuursrechtelijk ingang in beeld kan komen.
7. Gelet op het voorgaande staan tegen het met de publicatie bekendgemaakte voornemen tot het vestigen van een opstalrecht geen bestuursrechtelijke rechtsmiddelen open. Dat eiser nu in deze procedure wel een ingang heeft bij de bestuursrechter komt alleen omdat de bestuursrechter de vraag moet beantwoorden of al dan niet sprake is van een bestuursrechtelijk besluit. Voor zover eiser in beroep heeft gesteld dat de notaris gelet op de Didam-criteria hiervoor geen akte heeft mogen laten passeren, overweegt de rechtbank dat zij daarover geen oordeel kan geven in deze procedure. De rechtbank overweegt verder dat de publicatie niet is gelijk te stellen met een Awb-besluit. Het college heeft daarnaast terecht het standpunt ingenomen dat in de publicatie geen sprake is van een weigering om een besluit goed te keuren. Eisers beroep op artikel 8:2, tweede lid, onder b, van de Awb slaagt daarom niet.

Conclusie en gevolgen

8. Het voorgaande betekent dat de publicatie, inhoudende de bekenmaking van een voornemen tot het vestigen van een opstalrecht, geen besluit is als bedoeld in artikel 1:3 van de Awb. Het college heeft het bezwaar van eiser daarom terecht niet-ontvankelijk verklaard. Voor zover eiser het niet eens is met de (procedure rondom) het vestigen van het opstalrecht kan eiser een vordering bij de civiele rechter indienen. [4]
9. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt en dat het bestreden besluit in stand blijft. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Dingemanse, rechter, in aanwezigheid van mr. H. Sabanovic, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 10 februari 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Gemeenteblad [jaar] , nr. [nummer] .
2.Met toepassing van artikel 8:54 van de Awb.
4.Artikel 8:71 van de Awb.