ECLI:NL:RBROT:2025:14768

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
17 november 2025
Publicatiedatum
17 december 2025
Zaaknummer
10-993015-12
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Klaagschrift ex art. 552a Sv betreffende teruggave van inbeslaggenomen geldbedrag na Europees bevriezingsbevel

Op 17 november 2025 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een zaak waarin een klaagschrift ex artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering (Sv) werd behandeld. De klager, die in 1965 geboren is, had een klaagschrift ingediend met betrekking tot de teruggave van een inbeslaggenomen geldbedrag van € 509.145,- dat op 27 februari 2012 op Schiphol Airport in zijn handbagage was aangetroffen. Dit bedrag was in beslag genomen op grond van artikel 94 Sv, en er was een Europees bevriezingsbevel uitgevaardigd door de Spaanse autoriteiten in verband met een strafrechtelijk onderzoek naar de klager wegens belastingfraude. De rechtbank heeft het klaagschrift op 17 november 2025 behandeld in openbare raadkamer, waarbij de klager, zijn advocaat mr. A.M. Seebregts, en de officier van justitie mr. N.G.H. Verschaeren aanwezig waren. De officier van justitie stelde dat het strafvorderlijk belang zich niet verzet tegen de teruggave van een bedrag van € 386.383,- aan de klager, na aftrek van een bedrag dat de klager en zijn broer aan de Spaanse autoriteiten verschuldigd zijn. De rechtbank heeft geoordeeld dat er geen strafvorderlijk belang meer is dat de teruggave in de weg staat en heeft het klaagschrift gegrond verklaard. De rechtbank gelastte de teruggave van het bedrag van € 386.383,- aan de klager. Deze beslissing is openbaar uitgesproken en er staat beroep in cassatie open voor het Openbaar Ministerie.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Strafrecht
Zittingsplaats Rotterdam
parketnummer/luris : 10-993015-12 / 2015036854
raadkamernummer : 25-013949
datum : 17 november 2025
Beslissing van de meervoudige raadkamer op het beklag op grond van artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van:

[klager], klager,

geboren op [geboortedatum] 1965 te [geboorteplaats], [geboorteland],
feitelijk verblijvende op het adres:
[adres 1],
voor deze zaak domicilie kiezende te [adres 2],
ten kantore van zijn advocaat mr. A.M. Seebregts.

Procedure

Het klaagschrift is op 26 mei 2025 ter griffie van deze rechtbank ontvangen. Het Openbaar Ministerie (OM) heeft op voorhand zijn standpunt schriftelijk kenbaar gemaakt. De rechtbank heeft het klaagschrift op 17 november 2025 in openbare raadkamer behandeld.
De klager, zijn advocaat en de officier van justitie mr. N.G.H. Verschaeren zijn ter zitting gehoord. De belanghebbende [naam] is, hoewel daartoe opgeroepen, niet in raadkamer verschenen.

Feiten

Op 27 februari 2012 is in de handbagage van klager op Schiphol Airport een contant geldbedrag ter hoogte van € 509.145,- aangetroffen. Dit bedrag is op grond van artikel 94 Sv inbeslaggenomen.
Door de Spaanse autoriteiten is op 30 juni 2015 een Europees bevriezingsbevel (hierna: EBB) uitgevaardigd vanwege een strafrechtelijk onderzoek naar klager in Spanje wegens belastingfraude (LURIS: 2015036854). Naar aanleiding van voornoemd EBB is op
18 februari 2016 op grond van artikel 94 lid 2 Sv beslag ter verbeurdverklaring gelegd op het geldbedrag van € 509.145,-.
In april 2023 heeft de provinciale rechtbank van Alicante in Spanje uitspraak gedaan in de strafzaken van klager en zijn broer [naam]. Nadat het vonnis onherroepelijk is geworden, is Nederland verzocht om het vonnis te executeren.

Standpunt klager

Het beklag strekte aanvankelijk tot teruggave van het gehele inbeslaggenomen geldbedrag van € 509.145,-. Namens klager was daartoe aangevoerd dat volgens de beslissing van de provinciale rechtbank van Alicante op 7 april 2025 klager zich moest wenden tot de Nederlandse autoriteiten voor teruggave van het inbeslaggenomen geldbedrag.
Op 13 november 2025 is een schriftelijke aanvulling op het klaagschrift bij de rechtbank ingediend. De klager en zijn broer zijn in verband met de executie van de Spaanse strafzaken aan de Spaanse autoriteiten een totaalbedrag van € 598.585,50 verschuldigd. Onder klager is in Spanje beslag gelegd op een bedrag van € 475.823,50. Dit betekent dat nadat het bedrag dat in Spanje in beslag is genomen in mindering is gebracht op het totaalbedrag dat de klager en zijn broer verschuldigd zijn aan de Spaanse autoriteiten een bedrag van (€ 598.585,50 – € 475.823,50=) € 122.762,- resteert. Het standpunt van de klager is daarom in zoverre gewijzigd dat teruggave wordt verzocht van het bedrag dat in Nederland in beslag is genomen minus het bedrag dat door klager en zijn broer nog verschuldigd is aan de Spaanse autoriteiten, te weten (€ 509.145 – € 122.762 =) € 386.383,-.

Standpunt officier van justitie

De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het strafvorderlijk belang zich niet langer verzet tegen opheffing van het beslag. Zij verzet zich niet tegen de teruggave van € 386.383,- van het inbeslaggenomen geldbedrag aan de klager. Het CJIB is belast met de executie in Nederland naar aanleiding van de uitspraak in Spanje en is momenteel bezig met de beoordeling van de laatste stukken die door de Spaanse autoriteiten aan Nederland zijn verstrekt. Gelet op alle beschikbare stukken, is de officier van justitie het echter met de verdediging eens dat hooguit € 122.762,- van het inbeslaggenomen geldbedrag nog aan de Spaanse autoriteiten overgedragen moet worden. Het beslag dat op het restant van € 386.383,- rust kan daarom komen te vervallen. Dit bedrag kan terug naar de klager.

Beoordeling

Vooropgesteld moet worden dat het onderzoek in raadkamer naar aanleiding van een klaagschrift als bedoeld in artikel 552a Sv een summier karakter draagt. In geval van een beklag tegen een op grond van artikel 94 Sv gelegd beslag dient de rechtbank te beoordelen of het belang van strafvordering het voortduren van het beslag vordert. Als het strafvorderlijk belang voortduring van het beslag vordert, wordt geen teruggave gelast. Als er geen strafvorderlijk belang aan teruggave in de weg staat, vindt teruggave in beginsel plaats aan de beslagene. Het belang van strafvordering verzet zich tegen teruggave als het veiligstellen van de belangen waarvoor artikel 94 Sv de inbeslagneming toelaat, het voortduren van het beslag nodig maakt.
Ingevolge artikel 116, eerste lid, Sv doet het OM de inbeslaggenomen voorwerpen teruggeven aan de beslagene, zodra het belang van strafvordering zich daartegen niet meer verzet. De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat het belang van strafvordering zich niet tegen een opheffing van het beslag over het bedrag van € 386.383,- verzet. Gelet op dit standpunt wordt het beklag gegrond verklaard.

Beslissing

De rechtbank
  • verklaart het beklag gegrond;
  • gelast de teruggave aan de klager van € 386.383,=.
Deze beslissing is gegeven door de meervoudige raadkamer,
mr. M.J.M. van Beckhoven, voorzitter,
mrs. J.C. Tijink en B. Vaz, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.D. Schmahl, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op 17 november 2025.
Tegen de beslissing van deze rechtbank staat voor het Openbaar Ministerie beroep in cassatie bij de Hoge Raad open, in te stellen bij de griffie van deze rechtbank, binnen veertien (14) dagen na dagtekening van deze beslissing.