3.2.Zorgregeling
3.2.1.De man verzoekt, na wijziging, een zorgregeling vast te stellen, waarbij de minderjarigen van maandagochtend tot en met woensdagochtend, voor school, bij de vrouw verblijven alsmede gedurende een weekend per 14 dagen van vrijdagavond 19.00 uur tot maandagochtend, voor school.
3.2.2.De man heeft zijn verzoek dat een afwijkende zorgregeling dient te worden vastgesteld zolang de vrouw geen passende woonruimte heeft ter zitting ingetrokken, zodat het in dit verband verzochte zal worden afgewezen.
3.2.3.De vrouw voert gemotiveerd verweer en verzoekt, bij wijze van zelfstandig verzoek, een zorgregeling vast te stellen, waarbij de minderjarigen bij de man verblijven, als volgt:
- een weekend per veertien dagen van vrijdag uit school/opvang tot maandagmorgen naar school/naar de vrouw;
- iedere woensdag uit school/opvang tot 19.00 uur;
- iedere vrijdag uit school/opvang tot 19.00 uur.
3.2.4.Partijen hebben tijdens de mondelinge behandeling afgesproken dat vakanties en feestdagen in onderling overleg worden verdeeld, waarbij de zorgregeling doorloopt als er geen andere afspraken worden gemaakt. De rechtbank zal deze afspraak opnemen in de beschikking.
3.2.5.Op grond van artikel 1:253a BW kan de rechtbank op verzoek van de gezaghebbende ouders of een van hen een verdeling van de zorg- en opvoedingstaken vaststellen alsmede, met overeenkomstige toepassing van artikel 1:377a lid 3 BW, een tijdelijk verbod aan een ouder opleggen om met het kind contact te hebben indien:
omgang ernstig nadeel zou opleveren voor de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van het kind, of
de ouder kennelijk ongeschikt of kennelijk niet in staat moet worden geacht tot omgang, of
het kind dat twaalf jaren of ouder is, bij zijn verhoor van ernstige bezwaren tegen omgang met zijn ouder heeft doen blijken, of
omgang anderszins in strijd is met zwaarwegende belangen van het kind.
3.2.6.De rechtbank stelt voorop dat ondanks het feit dat partijen al langere tijd de zorgtaken samen uitvoeren, het hierbij gaat het om de eerste vaststelling van de zorgregeling. Om die reden hoeft er geen sprake te zijn van een rechtens relevante wijziging van omstandigheden in de zin van artikel 1:253a lid 4 BW.
3.2.7.Mede gelet op het advies van de raad is de rechtbank van oordeel dat de verdeling in zorgtaken zoals de man die verzoekt, in het belang van de minderjarigen is. Dat verzoek zal dan ook worden toegewezen, zij het dat de formulering anders zal zijn dan is verzocht. Het verzoek van de man gaat uit van de hoofdverblijfplaats van de minderjarigen bij hem, maar de rechtbank heeft de hoofdverblijfplaats van de minderjarigen bij de vrouw bepaald. Daarbij hoort dat de zorgregeling niet beschrijft wanneer de minderjarigen bij de vrouw zijn, maar dat deze regeling beschrijft wanneer de minderjarigen bij de man zijn.
3.2.8.Weliswaar voeren partijen sinds september 2024 de zorgregeling uit als verzocht door de vrouw, maar dat is niet omdat de man daarmee heeft ingestemd; de vrouw heeft hem feitelijk de keuze niet gelaten. Het is evenmin komen vast te staan dat de minderjarigen
meerrust en structuur hebben bij de ‘huidige’ verdeling van de zorgtaken, waar de vrouw om verzoekt.
3.2.9.Verder is de zorg van de vrouw ongegrond dat de man niet beschikbaar of niet in staat zou zijn om doordeweeks voor de minderjarigen te zorgen. De man beheert zijn eigen agenda en is daarom veelal wel beschikbaar om te zorgen voor de minderjarigen. Dat het door hem verzochte op dit moment ‘te veel’ en ‘niet uitvoerbaar’ zou zijn, is niet gebleken. Het dossier biedt hiertoe onvoldoende aanknopingspunten. De man zorgt ook nu voor de minderjarigen en zij overnachten een weekend per veertien dagen bij hem. De minderjarigen zijn dus ook gewend dat de man betrokken is bij hun opvoeding en verzorging. Een (rustige) opbouwregeling ligt dan ook niet voor de hand. Die situatie is bijvoorbeeld aan de orde als de minderjarigen niet eerder hebben overnacht bij de andere ouder, of wanneer na een periode van lang contactverlies eerst gewerkt moet worden aan contactherstel. Hiervan is in deze zaak geen sprake.
3.2.10.Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat partijen sinds september 2024 allebei zorgtaken op zich nemen. De rechtbank gaat ervan uit dat partijen in het belang van de minderjarigen erin zullen slagen ook de zorgregeling als vastgesteld in deze procedure goed te zullen nakomen. Het is voor de ontwikkeling van de minderjarigen van groot belang dat zij leren dat een thuis op meerdere plekken kan bestaan en ook zien dat hun ouders in gelijke mate bijdragen aan hun opvoeding en verzorging. Een gelijke verdeling van de zorg over de minderjarigen is een goede manier om dat doel te bereiken.
3.2.11.Alles afwegende komt de rechtbank de volgende reguliere zorgregeling in het belang van de minderjarigen wenselijk voor, waarbij de minderjarigen bij de man verblijven, als volgt:
- de ene week van woensdag
- de andere week van woensdag