ECLI:NL:RBROT:2025:14713

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
8 december 2025
Publicatiedatum
16 december 2025
Zaaknummer
10-080339-25
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het medeplegen van het met een vuurwapen beschieten van een pand in Rotterdam

Op 8 december 2025 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij het beschieten van een kantoorpand in Rotterdam. De verdachte, geboren in 2002, werd beschuldigd van het medeplegen van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en het opzettelijk en wederrechtelijk beschadigen van een gebouw. De feiten vonden plaats op 2 maart 2025, waarbij de verdachte via Snapchat de uitvoerders aanstuurde om het pand te beschieten. De rechtbank oordeelde dat de verdachte bewezen werd geacht dat hij de opdracht had gegeven voor de beschieting en dat hij ook het vuurwapen had geregeld. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 24 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar. De verdachte had een strafblad en was eerder in aanraking gekomen met justitie. De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn jeugd en de diagnose van ADHD. De rechtbank achtte het noodzakelijk om een gevangenisstraf op te leggen, gezien de schokkende aard van de feiten en het risico op recidive.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam
Meervoudige kamer strafzaken
Parketnummer: 10-080339-25
Datum uitspraak: 8 december 2025
Datum zitting: 24 november 2025
Tegenspraak
Verdachte:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum 1] 2002 in [geboorteplaats 1]
ingeschreven op het adres [adres 1] , [postcode 1] [woonplaats] ,
verblijvende op het adres [verblijfadres] , [postcode 2] [verblijfplaats] ,
gedetineerd in de penitentiaire inrichting [naam P.I.] .
Advocaat van de verdachte: mr. E.G.S. Roethof
Officier van justitie: mr. E.M. Blanken

1.Tenlastelegging

De officier van justitie beschuldigt de verdachte – samengevat – van betrokkenheid bij een beschieting op een kantoorpand.
De volledige tenlastelegging (hierna beschuldiging) houdt in dat
1 primair.hij op of omstreeks 2 maart 2025 te Rotterdam, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, en/of met zware mishandeling, door meermalen, althans eenmaal, met een (vuur)wapen op het (kantoor)pand (gevestigd aan de [adres delict] ) van die [slachtoffer] te schieten;
1. subsidiair.[medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of een of meerdere onbekend gebleven personen op of omstreeks 2 maart 2025 te Rotterdam, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, [slachtoffer] heeft/hebben bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, en/of met zware mishandeling, door meermalen, althans eenmaal, met een (vuur)wapen op het (kantoor)pand (gevestigd aan de [adres delict] ) van die [slachtoffer] te schieten bij en/of tot het plegen van welk misdrijf verdachte op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 maart 2025 tot en met 2 maart 2025 te Rotterdam en/of Amsterdam en/of Haarlem, althans in Nederland, opzettelijk behulpzaam is geweest en/of opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft, door
- die [medeverdachte 1] informatie te verstrekken over voornoemd pand en/of het kenteken
van die [slachtoffer] en/of
- het adres van voornoemd pand te verstrekken en/of
- contact te houden met die [medeverdachte 1] voor, gedurende en na het incident en/of
- een (vuur)wapen ter beschikking te stellen en/of in ontvangst te nemen en/of
- een betaling voor die [medeverdachte 1] in het vooruitzicht te stellen en/of
- een video van die [medeverdachte 1] te ontvangen met daar op voornoemd incident;
2 primair.hij op of omstreeks 2 maart 2025 te Rotterdam, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk en wederrechtelijk een gebouw, te weten (delen van) een (kantoor)pand gevestigd aan de [adres delict] , in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander, te weten aan [slachtoffer] toebehoorde, heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of onklaar gemaakt;
2 subsidiair.[medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of een of meerdere onbekend gebleven personen op of omstreeks 2 maart 2025 te Rotterdam, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk en wederrechtelijk een gebouw, te weten (delen van) een (kantoor)pand gevestigd aan de [adres delict] , in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander, te weten aan [slachtoffer] toebehoorde, heeft/hebben vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of onklaar gemaakt bij en/of tot het plegen van welk misdrijf verdachte op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 maart 2025 tot en met 2 maart 2025 te Rotterdam en/of Amsterdam en/of Haarlem, althans in Nederland, opzettelijk behulpzaam is geweest en/of opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft, door
- die [medeverdachte 1] informatie te verstrekken over voornoemd pand en/of het kenteken
van die [slachtoffer] en/of
- het adres van voornoemd pand te verstrekken en/of
- contact te houden met die [medeverdachte 1] voor, gedurende en na het incident en/of
- een (vuur)wapen ter beschikking te stellen en/of in ontvangst te nemen en/of
- een betaling voor die [medeverdachte 1] in het vooruitzicht te stellen en/of
- een video van die [medeverdachte 1] te ontvangen met daar op voornoemd incident;
3.
hij op of omstreeks 2 maart 2025 te Rotterdam en/of Amsterdam en/of Haarlem, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen een wapen als bedoeld in art. 2 lid 1 categorie II of III van de Wet wapens en munitie en/of (bijbehorende) munitie in de zin van art. 1 onder 4º van de Wet wapens en munitie, te weten munitie als bedoeld in art. 2 lid 2 van de Wet wapens munitie, van de categorie II of III voorhanden heeft gehad.

2.Bewijs

2.1.
Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte moet worden veroordeeld voor de feiten.
2.2.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit voor de feiten. Het standpunt van de verdediging zal bij de beoordeling van het bewijs worden besproken.
2.3.
Oordeel van de rechtbank
2.3.1.
Bewezenverklaring
De rechtbank vindt bewezen dat de verdachte
1 primair.op 2 maart 2025 te Rotterdam, tezamen en in vereniging met anderen, [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, en/of met zware mishandeling, door meermalen, met een vuurwapen op het pand (gevestigd aan de [adres delict] ) van die [slachtoffer] te schieten;
2 primair.op 2 maart 2025 te Rotterdam, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk en wederrechtelijk een gebouw, te weten een pand gevestigd aan de [adres delict] , dat aan [slachtoffer] toebehoorde, heeft beschadigd;
3.
op 2 maart 2025 te Rotterdam en/of Amsterdam en/of Haarlem, tezamen en in vereniging met anderen, een wapen als bedoeld in art. 2 lid 1 categorie III van de Wet wapens en munitie en/of (bijbehorende) munitie in de zin van art. 1 onder 4º van de Wet wapens en munitie, te weten munitie als bedoeld in art. 2 lid 2 van de Wet wapens munitie, van de categorie III voorhanden heeft gehad.
2.3.2.
Bewijsmiddelen
De bewezenverklaring van de feiten is gebaseerd op de hieronder opgenomen inhoud van de bewijsmiddelen [1] en de onderstaande bewijsmotivering.
1.
Proces-verbaal van de politie, verklaring aangever [2] Op 2 maart 2025 was ik in mijn zaak gelegen aan de [adres delict] te Rotterdam.
Ik had alle lichten uitstaan, alleen het licht van het scherm van mijn telefoon was aan. Ik was ongeveer 5 minuten in het pand toen ik ineens harde klappen hoorde bij de voordeur. Ik ging vervolgens kijken bij de voordeur van het pand. Ik deed de deur open en ik rook meteen een vuurwerklucht.
Er zitten 5 gaten in het raam. Binnen hebben de kogels het systeemplafond, de muur en een handgemaakte houten design wandplank geraakt.
2.
Verklaring van de verdachte [3]
Ik heb het Snapchataccount ‘ [accountnaam 1] ’ zelf aangemaakt. Ik heb dat account ook gebruikt.
3.
Proces-verbaal van de politie [4] Wij verbalisanten, [naam verbalisant 1] en [naam verbalisant 2] , vertelden aan verdachte [medeverdachte 1] dat uit onderzoek bleek dat hij de opdracht kreeg van een persoon genaamd [accountnaam 1] en dat die persoon ook het vuurwapen leverde en deze weer terug wilde. Wij hoorden dat [medeverdachte 1] zei: "Klopt hij is de persoon die mij de opdracht gaf. Ik heb met niemand anders contact gehad. Hij heeft ook de revolver terug waarmee ik geschoten heb."
Vervolgens toonden wij aan [medeverdachte 1] een politiefoto van [verdachte] , geboren [geboortedatum 1] 2002 te [geboorteplaats 1] uit 2023. Wij hoorden dat [medeverdachte 1] verklaarde: "Ja dat is [accountnaam 1] ".
4.
Proces-verbaal van de politie [5]
De mobiele telefoon van [medeverdachte 1] werd bij zijn aanhouding in beslag genomen, uitgelezen en geanalyseerd.
Uit het onderzoek in de voornoemde mobiele telefoon, bleek dat [medeverdachte 1] was aangestuurd tot het beschieten van voornoemd pand door een persoon, welke in het toestel stond opgeslagen onder: [accountnaam 1] / [accountnaam 2] met user ID [user ID] .
Na onderzoek in diverse politiesystemen, bleek dat aan voornoemd snapchat account, een telefoonnummer stond gekoppeld: [gsm-nummer] .
Dit telefoonnummer stond opgeslagen als [naam 1] en [naam 2] , eveneens bleek dat het nummer gekoppeld was aan een persoon [verdachte] . Na zoekslagen bleek dit:
[verdachte] geboren op [geboortedatum 1] 2002 te [geboorteplaats 1] .
5.
Proces-verbaal van de politie [6]
Dit proces-verbaal richt zich op het analyseren van de veiliggestelde data van de mobiele telefoon [medeverdachte 1] .
In het toestel werden meerdere gebruikersaccounts aangetroffen welke refereerde naar [medeverdachte 1] . Daarnaast werden er meerdere zogeheten "selfies" fotografisch opnames aangetroffen van [medeverdachte 1] zelf.
Uit het toestel van [medeverdachte 1] bleek een gesprek tussen [medeverdachte 1] en een persoon met de username [accountnaam 1] . Na onderzoek bleek dat [accountnaam 1] is genaamd: [verdachte] . Het gesprek tussen [verdachte] en [medeverdachte 1] , start op 2 maart 2025.
Samenvattend staat in het gesprek het volgende:
[verdachte] stuurt [accountnaam 3] een bericht dat "die soldaat nu me speeltje komt hallen".
[medeverdachte 1] vraagt aan [verdachte] het adres.
[verdachte] stuurt een fotografische opname van Google Maps door en een fotografische opname met het kenteken van de aangever van het beschoten pand.
[verdachte] geeft aan dat [medeverdachte 1] die "P" (pistool) netjes terug moet brengen.
[verdachte] zegt dat die "P" (pistool) 2500 euro waard is.
[medeverdachte 1] vraagt nogmaals wat die "Hap" (geld) is.
[verdachte] geeft aan 2k (2000 euro).
[verdachte] vraagt hoe lang het nog duurt, [medeverdachte 1] geeft aan dat hij geen tijd wilt geven en wel wat laat weten als hij klaar is. [verdachte] vraagt om direct een video te sturen.
[medeverdachte 1] stuurt een video en vraagt [verdachte] of de gaten er in zitten.
[medeverdachte 1] antwoord "Ja Tuurlijk broer " Zie voor fotografische opnames van deze video, foto zes (6), zeven (7).
Op 12 maart 2025 stuurt [medeverdachte 1] een spraakbericht naar [verdachte] . Daarin zegt [medeverdachte 1] het navolgende:
"Broeder luister als ik jou zeg, ze hebben die driver van mij, die hebben ze vandaag, vandaag geveegd. Broerder ik zeg je eerlijk, er moet gewoon gepaaid worden, anders moeten er weer andere problemen komen. Ik heb daar geen tijd voor. "
6.
Proces-verbaal van de politie [7]
Bij de aanhouding van [verdachte] werd zijn mobiele telefoon in beslag genomen. Dit proces-verbaal richt zich op het analyseren van de veiliggestelde data van de mobiele telefoon van [verdachte] .
In het toestel werden meerdere gebruikersaccounts aangetroffen welke refereerde naar [verdachte] . Daarnaast werden er meerdere zogeheten "selfies" fotografisch opnames aangetroffen van [verdachte] zelf.
Uit het mobiele toestel blijkt dat [verdachte] de volgende (socialmedia) accounts in gebruik heeft: Instagram username: [accountnaam 1] . TikTok username: [accountnaam 1] . Snapchat username: [accountnaam 1] .
Uit het toestel bleek dat [verdachte] een gesprek voerde met Snapchatgebruiker " [accountnaam 4] ". Hiervan is bekend dat [medeverdachte 1] dit account in gebruik heeft. Meerdere berichten uit dit gesprek zijn niet zichtbaar. Ten tijde dat deze berichten wel zichtbaar waren heeft [verdachte] handmatig een schermafbeelding genomen van dit gesprek.
Uit de bovenstaande afbeeldingen blijkt dat:
[verdachte] aanwijzingen geeft aan [medeverdachte 1] op welk tijdstip iets uitgevoerd moet worden, [verdachte] aan [medeverdachte 1] aangeeft dat die "P" (vuurwapen) gehaald kan worden (afbeelding 5),
[medeverdachte 1] een video stuurt van het schietmoment waarop [verdachte] vraagt of gaten zijn gemaakt (afbeelding 6),
Op het moment dat [medeverdachte 1] een video stuurt van het schietmoment, in de schermafbeelding te zien is dat er nog een andere gebruiker in de chatgroep zit, namelijk
[accountnaam 3] (afbeelding 6, onderaan de afbeelding).
[medeverdachte 1] vraagt hoe het met die "hap' (geld / betaling) zit en dat [verdachte] aangeeft dat gewacht moet worden op iemand waarop [medeverdachte 1] aangeeft dat dit niet oké is (afbeelding7).
Op het toestel van [verdachte] staan meerdere afbeeldingen waarop het doelwit zichtbaar is, te zien op afbeeldingen 8 t/m 11.
Uit het toestel bleek dat [verdachte] een gesprek voerde met Snapchatgebruiker " [accountnaam 3] " / " [accountnaam 3] ", die ook met [verdachte] en [medeverdachte 1] in een groepschat zat. De gebruiker blijkt te zijn: [medeverdachte 3] , geboren op [geboortedatum 2] 2000 te [geboorteplaats 2] . Meerdere berichten uit dit gesprek zijn niet zichtbaar. Ten tijde dat deze berichten wel zichtbaar waren heeft [verdachte] handmatig schermafbeeldingen genomen van dit gesprek.
Uit afbeeldingen 12 tot en met 15 kan worden opgemaakt dat:
[medeverdachte 3] ontevreden lijkt met [verdachte] en gefrustreerd lijkt over de gang van zaken,
[medeverdachte 3] meermaals vuurwapens toont aan [verdachte] .
Uit onderzoek is gebleken dat [medeverdachte 1] het vuurwapen heeft opgehaald en weggebracht door te navigeren naar de [adres 2] te Amsterdam, waar [medeverdachte 3] woonachtig is.
7.
Proces-verbaal van de politie [8]
Wij zagen bij aankomst op de plaats delict, 5 schotbeschadigingen op de ruit. De beschadigingen bestonden uit concentrische en radiale breuklijnen van het glas en hierdoor herkende wij als zijnde schotbeschadigingen
.
Wij zagen dat de ruit waarin de schotbeschadigingen aanwezig waren, tegenover een
muur gelegen was. Wij zagen dat er een beschadigd projectiel in de muur was blijven
steken.
Wij zagen onder het raam met de schotbeschadigingen, diverse dozen staan. Wij zagen in 1 van deze dozen, een beschadigd projectiel. Wij zagen op één van deze planken, een beschadigd projectiel. Onder het bureau zagen wij een beschadigd projectiel.
2.3.3.
Bewijsmotivering
Snapchat-account [accountnaam 1]
De verdediging heeft aangevoerd dat het dossier onvoldoende wettig en overtuigend bewijs bevat om te kunnen concluderen dat de verdachte de (enige) gebruiker is geweest van het Snapchat-account ‘ [accountnaam 1] ’.
In de nacht van 2 maart 2025 heeft de medeverdachte [medeverdachte 1] met een vuurwapen vijf keer geschoten op het raam van het pand op het adres [adres delict] te Rotterdam. Uit onderzoek naar de telefoon van [medeverdachte 1] blijkt dat hij voorafgaand aan het schietincident contact heeft gehad met een snapchataccount met de naam ‘ [accountnaam 1] ’. In de aangetroffen (fotografische opnames van) chatberichten wordt gesproken over betalingen, worden foto’s gestuurd en krijgt [medeverdachte 1] informatie over het pand dat beschoten moet worden. Ook wordt aan [medeverdachte 1] verteld waar het vuurwapen opgehaald moet worden en wat er na afloop met het wapen moet gebeuren. Later worden door het Snapchat-account ook updates gevraagd over het verloop van de beschieting.
Medeverdachte [medeverdachte 1] heeft verklaard dat hij het pand heeft beschoten in opdracht van de gebruiker van het Snapchat-account ‘ [accountnaam 1] .’ [medeverdachte 1] heeft, nadat hem een foto van de verdachte was getoond, de verdachte herkend als ‘ [accountnaam 1] ’. Uit onderzoek blijkt verder dat het Snapchat-account ‘ [accountnaam 1] ’ is gekoppeld aan het telefoonnummer van de verdachte. Verder blijkt dat de verdachte meerdere sociale media accounts heeft met dezelfde gebruikersnaam. De verdachte heeft op de zitting verklaard dat hij het Snapchat-account heeft aangemaakt en zelf heeft gebruikt. Dat blijkt ook uit onderzoek naar de telefoon van de verdachte. Op het moment dat de verdachte werd aangehouden, was op de telefoon van de verdachte ingelogd op het Snapchat-account ‘ [accountnaam 1] ’.
Al deze feiten en omstandigheden wijzen er op dat de verdachte in ieder geval één van de gebruikers was van het Snapchat-account ‘ [accountnaam 1] ’.
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of de verdachte op 2 maart 2025 de opdracht voor de beschieting via het Snapchat-account heeft gegeven of dat een ander van het account gebruik heeft kunnen maken. De rechtbank oordeelt daarover als volgt.
Op de telefoon van de verdachte zijn – buiten de app van Snapchat – ook foto’s aangetroffen van het beschoten pand. Daarnaast bevat de telefoon een afbeelding met het kenteken van de aangever. Deze afbeeldingen van en betreffende het doelwit van de beschieting zijn vóór 2 maart 2025 op de telefoon van de verdachte ontvangen. Op de telefoon is tevens een schermopname aangetroffen van een videogesprek met medeverdachte [medeverdachte 3] . Daarop is te zien dat [medeverdachte 3] aan de verdachte een vuurwapen toont. Uit onderzoek is gebleken dat medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] naar het woonadres van [medeverdachte 3] zijn gegaan om het bij de beschieting gebruikte wapen op te halen en later terug te brengen. [medeverdachte 3] zat bovendien met zijn Snapchat-account ‘ [accountnaam 3] ’ met de verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] in de groepschat waarin de instructies over de beschieting werden gegeven.
Gelet op het voorgaande, in onderling samenhang bezien, is het zeer aannemelijk dat de verdachte degene is geweest die het Snapchat-account ‘ [accountnaam 1] ’ heeft gebruikt en de opdracht heeft gegeven tot de beschieting. De rechtbank is van oordeel dat van de verdachte mag worden verlangd dat hij een plausibele verklaring geeft voor de bovengenoemde bevindingen. De verdachte heeft daarvoor geen verklaring gegeven. Hij weigert desgevraagd zelfs de verklaring dat anderen van zijn account dan wel telefoon gebruik zouden maken, verifieerbaar te maken. De rechtbank acht de verklaring van de verdachte dat hij rond het tijdstip van de beschieting niet de gebruiker van het Snapchataccount is geweest dan ook ongeloofwaardig, nu deze op geen enkele manier door feiten of omstandigheden wordt ondersteund.
Medeplegen bedreiging en vernieling (feit 1 en 2)
Uit de aangetroffen chatberichten blijkt dat de verdachte de medeverdachte [medeverdachte 1] heeft aangestuurd bij de beschieting, hem een betaling in het vooruitzicht heeft gesteld en hem ook heeft betaald. De verdachte heeft een aansturende rol gehad en heeft daarmee een essentiële, wezenlijke en intellectuele bijdrage aan de beschieting geleverd. De verdachte heeft zich dan ook samen met anderen schuldig gemaakt aan de beschieting en vernieling van het pand.
Vuurwapen en bijbehorende munitie (feit 3)
In het dossier zit geen proces-verbaal waarin onderzoek naar het vuurwapen of de munitie is gerelateerd. Ten aanzien van het vuurwapen is dat begrijpelijk, dit is immers niet meer aangetroffen. Maar ten aanzien van de munitie geldt dat dit onderzocht had kunnen worden en wellicht ook is onderzocht, maar het proces-verbaal met vaststelling welk soort munitie het betreft, zit niet in het dossier. Dat laat onverlet dat uit het proces-verbaal van de Forensische Opsporing met de bevindingen ter plaatse in het pand van de aangever, kan worden afgeleid dat er sprake is geweest van vijf kogelgaten en vijf afgevuurde projectielen. Ook blijkt uit de foto´s van de schietende hand van de verdachte [medeverdachte 1] dat sprake was van een vuurwapen. De kogelgaten, verschoten projectielen en het zichtbare deel van het vuurwapen, rechtvaardigen de conclusie dat het gegaan is om een vuurwapen van de 3e categorie. De rechtbank acht dit dan ook bewezen.
Medeplegen voorhanden hebben vuurwapen met bijbehorende munitie (feit 3)
Anders dan de verdediging is de rechtbank van oordeel dat de verdachte ook in nauwe en bewuste samenwerking met de medeverdachten het vuurwapen waarmee de beschieting is begaan, voorhanden heeft gehad.
Zoals hiervoor reeds is vastgesteld, blijkt dat de verdachte aan de medeverdachte [medeverdachte 1] heeft verteld waar het vuurwapen moest worden opgehaald en wat er na afloop met het wapen moest gebeuren. Verder is relevant dat de verdachte voorafgaand aan het schietincident het bericht: “die soldaat nu ff me speeltje komt hallen” naar de medeverdachte [medeverdachte 3] heeft gestuurd. De rechtbank leidt daar uit af dat het vuurwapen aan de verdachte toebehoorde. Bovendien blijkt zijn betrokkenheid bij het vuurwapen uit de chatberichten met [medeverdachte 1] , waaruit blijkt dat er na het schietincident ruzie ontstond over de betaling en dat [medeverdachte 1] daardoor het vuurwapen niet terug wilde brengen. De verdachte draagt [medeverdachte 1] dan op het vuurwapen toch terug te brengen en hij vertelt hem dat het vuurwapen geld waard is.
Gelet op het voorgaande kan worden vastgesteld dat de verdachte niet alleen de opdracht heeft gegeven tot de beschieting, maar ook zeer nauw en bewust heeft samengewerkt met degenen die het vuurwapen feitelijk voorhanden hebben gehad. Dit leidt tot het oordeel dat hij het wapen (dat waarschijnlijk zelfs zijn eigendom was) tezamen en in vereniging met anderen voorhanden heeft gehad. De verdachte heeft zich daarmee samen met anderen schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van een vuurwapen met bijbehorende munitie.

3.Kwalificatie en strafbaarheid

3.1.
Kwalificatie
De bewezen feiten leveren de volgende strafbare feiten op:
de eendaadse samenloop van:
Feit 1 primair
medeplegen van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of zware mishandeling;
Feit 2 primair
medeplegen van opzettelijk en wederrechtelijk een gebouw dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, beschadigen;
Feit 3
de eendaadse samenloop van:
medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie III
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
3.2.
Strafbaarheid van de feiten en van de verdachte
De feiten en de verdachte zijn strafbaar.

4.Straf

4.1.
Eis van de officier van justitie
De verdachte moet voor de feiten worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk, met aftrek van voorarrest, met een proeftijd van 2 jaar en de bijzondere voorwaarden zoals vermeld in het reclasseringsadvies van 5 juni 2025, met uitzondering van het contact- en locatieverbod.
4.2.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht een gevangenisstraf gelijk aan de duur van het voorarrest op te leggen, eventueel in combinatie met een taakstraf.
4.3.
Oordeel van de rechtbank
4.3.1.
Ernst en omstandigheden van de feiten
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een zeer schokkend feit door zijn medeverdachte [medeverdachte 1] opdracht te geven om met een vuurwapen op een kantoorpand te schieten. Op dat moment was de gebruiker van het kantoorpand in het pand aanwezig. De verdachte heeft niet alleen de feitelijke opdracht voor de beschieting verstrekt, hij heeft ook het vuurwapen geregeld en aan [medeverdachte 1] instructies gegeven over de uitvoering van de opdracht.
Het beschieten van een pand is een indringende en intimiderende bedreiging, waarbij in dit geval van geluk mag worden gesproken dat er geen slachtoffers zijn gevallen. Dergelijke schietincidenten vinden regelmatig plaats in Rotterdam en veroorzaken niet alleen direct gevaar, maar ook gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving. De verdachte heeft de beschikking over een vuurwapen gehad, een opdracht gegeven voor het beschieten van een pand en het vuurwapen daarvoor geregeld. Het gemak waarmee de verdachte deze feiten heeft gepleegd, kennelijk zonder zich druk te maken over de (mogelijke) gevolgen, is zorgelijk.
4.3.2.
Persoon en persoonlijke omstandigheden
Strafblad
Uit het strafblad (uittreksel justitiële documentatie) van 24 oktober 2025 blijkt niet dat de verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
Het strafblad van de verdachte leidt dus niet tot een hogere straf.
Rapport van de reclassering
In het rapport van Reclassering Nederland van 5 juni 2025 staat onder meer het volgende.
De verdachte komt vanaf zijn jeugdige leeftijd in aanraking met justitie met name vanwege geweldsdelicten en hij kreeg in 2019 een PIJ maatregel opgelegd. Bij de verdachte werd een norm overschrijdende gedragsstoornis, ADHD, een matige stoornis in cannabisgebruik, een bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling en zwakbegaafdheid gediagnosticeerd. De verdachte heeft geen startkwalificatie voor de arbeidsmarkt, hij is dakloos, heeft geen formeel inkomen, er zijn schulden en hij heeft een pro-criminele vriendenkring. Hij heeft
een uitgebreid hulpverleningsverleden, maar dit heeft niet geleid tot stabiliteit. De verdachte is niet meer gemotiveerd voor hulpverlening. De verdachte lijkt zijn eigen mogelijkheden en competenties te overschatten. De reclassering ziet dit alles als potentiële risicofactoren. Verder is de verdachte vader van een dochter en hij heeft een goede relatie met zijn moeder. De reclassering ziet dit als beschermende factoren. Het risico op recidive wordt ingeschat als hoog.
De reclassering ziet geen aanleiding om het adolescentenstrafrecht toe te passen. De verdachte maakt geen onderdeel uit van een gezin en er zijn geen mogelijkheden meer
tot pedagogische beïnvloeding.
De reclassering adviseert een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met de volgende bijzondere voorwaarden: een meldplicht bij de reclassering, gedragsinterventie voor cognitieve vaardigheden, ambulante behandeling, begeleid wonen of maatschappelijke opvang, dagbesteding, meewerken aan schuldhulpverlening, geen andere huisvesting zonder toestemming, meewerken aan middelencontrole, contactverbod met de aangever en medeverdachten en locatieverbod voor de gemeente Rotterdam (zonder elektronische monitoring).
Overige persoonlijke omstandigheden
De verdachte heeft op de zitting verklaard dat hij een moeilijke jeugd heeft gehad omdat zijn moeder slachtoffer is van de toeslagenaffaire. Hij heeft een dochter van twee jaar oud en hij heeft weer contact met de moeder van zijn dochter. Hij heeft ongeveer € 3.000,- aan schulden. De verdachte is van plan na zijn detentie een opleiding tot meubelreiniger te volgen.
De verdachte heeft verklaard dat hij bereid is zijn medewerking te verlenen aan het reclasseringstoezicht en de geadviseerde bijzondere voorwaarden, met uitzondering van de gedragsinterventie die gericht is cognitieve vaardigheden omdat hij deze eerder al heeft gevolgd.
4.3.3.
Oplegging straf
Straf
Gelet op de ernst van de strafbare feiten is een gevangenisstraf noodzakelijk. Het opleggen van een ander soort straf is niet passend. Bij het bepalen van die strafsoort en de duur daarvan houdt de rechtbank rekening met straffen die in soortgelijke zaken zijn opgelegd.
De rechtbank legt op een gevangenisstraf van 24 maanden, met aftrek van het voorarrest. Van deze gevangenisstraf zal de rechtbank 8 maanden voorwaardelijk opleggen. Dit voorwaardelijke strafdeel heeft als doel te voorkomen dat de verdachte in de toekomst opnieuw strafbare feiten pleegt. De rechtbank verbindt aan de voorwaardelijke straf de bijzondere voorwaarden die de reclassering heeft geadviseerd, met uitzondering van het contact- en locatieverbod. De bijzondere voorwaarden zijn noodzakelijk om de kans op herhaling van het plegen van nieuwe strafbare feiten te verkleinen. Aan het voorwaardelijke strafdeel wordt een proeftijd van 2 jaar verbonden

5.Wettelijke voorschriften

De oplegging van deze straf is gebaseerd op de artikelen 14a, 14b, 14c, 47, 57, 285 en 352 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Opiumwet.

6.Beslissingen

De rechtbank:
Bewezenverklaring
verklaart bewezen dat de verdachte de feiten zoals hiervoor is omschreven, heeft gepleegd;
Kwalificatie en strafbaarheid
stelt vast dat het bewezenverklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
Straf
Gevangenisstraf
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf van 24 maanden;
beveelt dat de tijd die door de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, in mindering wordt gebracht op de gevangenisstraf, voor zover deze tijd niet al op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
bepaalt dat
van deze gevangenisstraf 8 (acht) maandenniet ten uitvoer zullen worden gelegd, tenzij de rechter later anders beslist;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op 2 jaar, waarbij tot tenuitvoerlegging van het voorwaardelijke gedeelte van de straf kan worden beslist als de verdachte de onderstaande voorwaarden niet naleeft;
stelt als algemene voorwaarde dat:
- de verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maakt;
stelt als bijzondere voorwaarden dat:
1. de verdachte zich gedurende de proeftijd meldt op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt. De reclassering bepaalt op welke dagen en tijdstippen deze afspraken zijn. De reclassering zal contact met de verdachte opnemen voor de eerste afspraak;
2. de verdachte gedurende de proeftijd meewerkt aan controles om zicht te krijgen op het gebruik en/of het gebruik te leren beheersen van verdovende middelen, genoemd in de Opiumwet. Deze controles kunnen bestaan uit urineonderzoek en ademonderzoek. De reclassering bepaalt hoe vaak en met welk controlemiddel wordt gecontroleerd;
3. de verdachte laat zich diagnosticeren en indien uit de diagnostiek blijkt dat behandeling is geïndiceerd, laat hij zich gedurende de proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt, behandelen door een nader te bepalen ambulante GGZ-instelling of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering, zolang de reclassering de behandeling nodig vindt. De zorgverlener bepaalt de wijze van behandeling. De verdachte houdt zich aan de huisregels en aanwijzingen van de zorginstelling en de behandelaren. Gelet op de problematiek kan onderdeel van de behandeling zijn dat de verdachte voorgeschreven medicatie zal gebruiken;
4. de verdachte gedurende de proeftijd of zoveel korter als de reclassering dat nodig vindt, verblijft in een nader te bepalen instelling voor begeleid wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering. De toezichthouder meldt de verdachte aan. De verdachte houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering opstelt;
5. de verdachte binnen de proeftijd deelneemt aan de gedragsinterventie CoVa+ of een andere gedragsinterventie die gericht is op cognitieve vaardigheden, te bepalen door de reclassering, zolang de reclassering de training nodig vindt. De verdachte houdt zich aan de afspraken en aanwijzingen van de trainer;
6. de verdachte zich gedurende de proeftijd inspant voor het vinden en behouden van dagbesteding in de vorm van betaald werk met een vaste structuur, zolang de reclassering dat nodig vindt;
7. dat de verdachte gedurende de proeftijd meewerkt aan het aflossen van zijn schulden, zolang de reclassering dat nodig vindt, ook als dit inhoudt het treffen van afbetalingsregelingen of het meewerken aan schuldhulpverlening in het kader van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen (Wnsp). De verdachte geeft de reclassering inzicht in zijn financiën en schulden;
8. de verdachte zich gedurende de proeftijd het huidige adres [verblijfadres] , [postcode 2] [verblijfplaats] , zal houden als verblijfadres, tenzij de reclassering toestemming geeft voor een ander woon- of verblijfadres;
geeft opdracht aan de reclassering om toezicht te houden op de naleving van de bijzondere voorwaarden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden. Hierbij gelden als voorwaarden dat de verdachte:
  • meewerkt aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een geldig identiteitsbewijs ter inzage aanbiedt om de identiteit vast te stellen;
  • meewerkt aan reclasseringstoezicht, waaronder het meewerken aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt.

7.Samenstelling rechtbank en ondertekening

Dit vonnis is gewezen door:
mr. E.M. Havik , voorzitter,
en mrs. N.R. Rietveld en G.C. Bos, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. E.H. Karakus, griffier,
en uitgesproken op de openbare zitting van deze rechtbank op 8 december 2025.

Voetnoten

1.De exacte vindplaatsen van de bewijsmiddelen zijn genoemd in de bijbehorende voetnoot.
2.Pagina 25 e.v. van het zaaksdossier Kleijn.
3.Verklaard tijdens de zitting van 24 november 2025.
4.Pagina 99 e.v. van het zaaksdossier Kleijn.
5.Pagina 95 e.v. van het zaaksdossier Kleijn.
6.Pagina 75 e.v. van het zaaksdossier Kleijn.
7.Pagina 107 e.v. van het zaaksdossier Kleijn.
8.Forensisch onderzoek plaats delict (losbladig).