ECLI:NL:RBROT:2025:14518

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
21 oktober 2025
Publicatiedatum
11 december 2025
Zaaknummer
10-148329-24 en 10-223617-24 (gevoegd)
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Belaging van ex-partner met psychische stoornis en oplegging van terbeschikkingstelling met dwangverpleging

In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 21 oktober 2025 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die zijn ex-partner gedurende bijna twee jaar heeft belaagd. De verdachte heeft herhaaldelijk contact gezocht met de aangeefster door te bellen, sms'en, haar woning en werk te bezoeken en poststukken te versturen. Tijdens de feiten had de verdachte een psychische stoornis, wat leidde tot verminderde toerekenbaarheid. De rechtbank oordeelde dat behandeling van de psychische stoornis noodzakelijk is, maar dat de verdachte geen ziektebesef heeft en niet wil meewerken aan voorwaarden. Gezien het hoge recidiverisico werd de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging opgelegd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan belaging, zoals omschreven in artikel 285b van het Wetboek van Strafrecht. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 444 dagen, gelijk aan de tijd die hij in voorarrest heeft doorgebracht, en daarnaast is de terbeschikkingstelling opgelegd voor de maximale duur van vier jaar. Tevens zijn er vrijheidsbeperkende maatregelen opgelegd, waaronder een gebiedsverbod en een contactverbod met de aangeefster en haar directe familie.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam
Zittingsplaats Dordrecht
Meervoudige kamer strafzaken
Parketnummers: 10-148329-24 en 10-223617-24 (gevoegd)
Datum uitspraak: 21 oktober 2025
Datum zitting: 7 oktober 2025
Tegenspraak
Verdachte:
[verdachte]
geboren op [geboortedatum 1] 1979 in [geboorteplaats 1] ,
ingeschreven op het adres [adres] , [postcode] te [woonplaats] .
Advocaat van de verdachte: mr. A.M.S. Jumelet
Officier van justitie: mr. A.H.A. de Bruijne
Kern van het vonnis
De verdachte heeft zijn ex-partner gedurende bijna 2 jaar belaagd door haar te bellen, sms’en, langs haar woning en werk te gaan en poststukken te versturen. Ten tijde van het plegen van de feiten bestond er bij de verdachte een psychische stoornis, waardoor de feiten hem in verminderde mate kunnen worden toegerekend. De rechtbank vindt het belangrijk dat de verdachte behandeld wordt aan zijn psychische stoornis. Nu de verdachte zelf geen ziektebesef heeft, niet mee wil werken aan voorwaarden en het risico op recidive hoog is, wordt de terbeschikkingstellingsmaatregel met dwangverpleging opgelegd.

1.Tenlastelegging

De volledige tenlastelegging (hierna beschuldiging) houdt in dat
10-148329-24
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 9 oktober 2022 tot en met 29 april 2024 te Barendrecht, althans in Nederland, wederrechtelijk, stelselmatig, opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op eens anders persoonlijke levenssfeer, te weten die van [slachtoffer] ,
door (meerdere keren) in voormelde periode:
- zich in de (directe) nabijheid van de woning van die [slachtoffer] op te houden en/of
- spullen in/bij [slachtoffer] haar brievenbus/nabij haar woning te stoppen/te leggen en/of
- zich in de (directe) nabijheid van het bedrijfspand waar die [slachtoffer] werkt op te houden en/of
- te bellen naar die [slachtoffer] en/of
- de voicemail in te spreken van die [slachtoffer] en/of
- berichten te sturen naar het telefoonnummer van die [slachtoffer]
met het oogmerk die [slachtoffer] , te dwingen iets te doen, niet te doen, te dulden en/of vrees aan te jagen.
10-223617-24
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 29 april 2024 tot en met 5 juli 2024 te Barendrecht en/of Krimpen aan den IJssel, althans in Nederland, wederrechtelijk
stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op eens anders persoonlijke levenssfeer, te weten die van [slachtoffer] , door (meerdere keren) in voormelde periode:
- te bellen naar die [slachtoffer] en/of
- post(stukken) te sturen naar (het adres van) die [slachtoffer]
met het oogmerk die [slachtoffer] , te dwingen iets te doen, niet te doen, te dulden en/of vrees aan te jagen.

2.Bewijs

2.1.
Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte moet worden veroordeeld voor beide feiten.
2.2.
Conclusie van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit voor het feit met parketnummer 10-148329-24. De contactpogingen in die periode zagen puur op het herstellen van het contact met zijn dochter en dus niet op (relatieherstel met) de aangeefster, zodat de wederrechtelijkheid van die contactpogingen ontbreekt. Van de contactmomenten uit die periode die wel zien op de aangeefster, is het stelselmatige karakter niet vast te stellen. Het standpunt van de verdediging zal, voor zover van belang, bij de beoordeling van het bewijs worden besproken.
2.3.
Oordeel van de rechtbank
2.3.1.
Bewezenverklaring en bewijsmiddelen
Bewezen is dat de verdachte gedurende de periode van 9 oktober 2022 tot en met 5 juli 2024 aangeefster heeft belaagd door haar te bellen, te sms’en/WhatsAppen, voicemailberichten achter te laten, haar woning en werk te bezoeken en poststukken te sturen. De volledige bewezenverklaring is vermeld in paragraaf 2.3.3.
De bewezenverklaring is gebaseerd op de inhoud van de bewijsmiddelen. De verdediging heeft een verweer gevoerd dat weliswaar (deels) strekt tot vrijspraak, maar niet ziet op de inhoud van de wettige bewijsmiddelen. De verdachte ontkent namelijk de in de tenlastelegging opgenomen contactpogingen niet. Daarom worden voor dit feit de bewijsmiddelen hieronder wel genoemd maar niet uitgeschreven [1] .
1.
Verklaring van de verdachte [2]
2.
Proces-verbaal van de politie, verklaring aangeefster [3]
3.
Proces-verbaal van de politie, verklaring aangeefster [4]
4.
Proces-verbaal van de politie, verklaring aangeefster [5]
5.
Proces-verbaal van bevindingen van de politie [6]
6.
Proces-verbaal van bevindingen van de politie [7]
7.
Proces-verbaal van bevindingen van de politie [8]
8.
Proces-verbaal van bevindingen van de politie [9]
2.3.2.
Bewijsmotivering
Bij de beoordeling van de vraag of sprake is van belaging als bedoeld in artikel 285b, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht zijn verschillende factoren van belang: de aard, de duur, de frequentie en de intensiteit van de gedragingen van de verdachte, de omstandigheden waaronder deze hebben plaatsgevonden en de invloed daarvan op het persoonlijk leven en de persoonlijke vrijheid van het slachtoffer
.Uit de verschillende aangiftes blijkt dat de verdachte bijna 2 jaar lang meerdere keren en op verschillende manieren heeft geprobeerd contact te krijgen met de aangeefster. Hij belde haar, liet voicemailberichten achter, stuurde haar SMS- of WhatsApp berichten, belde aan bij de woning van aangeefster, hield zich op bij het werk van aangeefster en stuurde haar meerdere brieven. Soms liet de verdachte spullen achter bij de woning van de aangeefster. De aangeefster heeft nooit opgenomen als de verdachte belde, heeft op geen van de berichten gereageerd en heeft uit angst en voorzorg camera’s rondom haar woning opgehangen en een beveiligingsbedrijf ingeschakeld. De verdachte is eerder als eens vervolgd vanwege belaging en er zijn ook al vaker gedragsaanwijzingen aan de verdachte uitgereikt met een contactverbod. De verdachte heeft alle contactpogingen bekend.
Op grond van bovenstaande bewijsmiddelen kan worden bewezen dat de verdachte de aangeefster in de ten laste gelegde periode meermalen heeft gebeld, voicemail-berichten heeft ingesproken, berichten heeft gestuurd, meermalen bij haar huis is geweest, op haar werk langs is geweest en brieven heeft verstuurd terwijl hem duidelijk moet zijn geweest dat de aangeefster op geen enkele manier contact wilde. Daarmee kan worden bewezen dat de gedragingen van verdachte wederrechtelijk waren en dat verdachte opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van de aangeefster. De stelling van verdachte dat hij enkel het contact met zijn dochter wilde herstellen (wat de rechtbank niet aannemelijk vindt, zie verder), maakt dat niet anders. Het gaat erom dat aangeefster door het handelen van de verdachte werd gedwongen het contact te dulden en werd gedwongen allerlei beschermingsmaatregelen te nemen: haar is geen keuze gelaten in het al dan niet aanvaarden van contact met verdachte. Voorts heeft verdachte – hoewel hij aangeefster nooit fysiek bedreigd heeft – door zijn handelen langdurig vrees aangejaagd. Tekenend in dit verband is dat de verdachte gedurende een lange periode op verschillende manieren probeerde contact te leggen en zelfs zo ver ging dat hij meerdere malen de woning van de aangeefster bezocht.
De rechtbank volgt het verweer dat de contactpogingen van de verdachte enkel zagen op het herstellen van contact met diens dochter bovendien niet. Uit het dossier volgt dat de contactpogingen voornamelijk zien op het herstellen van de relatie tussen de verdachte en aangeefster en de gehele gezinssituatie. De verdachte stuurt afbeeldingen die gericht zijn op aangeefster, spreekt haar voicemail in met berichten waarin hij zegt dat hij van haar houdt en zijn leven met haar wil delen en laat een bakvorm met hartjes achter bij de woning van de aangeefster. Vanuit de gevangenis heeft de verdachte meerdere poststukken aan de aangeefster verzonden die duidelijk zien op het herstellen van de liefdesrelatie met haar. De verdediging heeft ten aanzien van dit feit geen verweer gevoerd. De rechtbank weegt de samenhang tussen de ten laste gelegde feiten mee.
Dat de verdachte het oogmerk had om aangeefster te dwingen iets te dulden, blijkt uit het hiervoor beschreven handelen. De aard, duur, frequentie en de intensiteit van het geheel van gedragingen van de verdachte, de omstandigheden waaronder deze hebben plaatsgevonden en de invloed daarvan op het leven en de persoonlijke vrijheid van de aangeefster, zoals die uit het voorgaande blijken, maken dat bewezen kan worden dat de inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van de aangeefster stelselmatig is geweest.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verdachte in de periode van 9 oktober 2022 tot en met 5 juli 2024 contact bleef zoeken met de aangeefster, terwijl hem duidelijk had moeten zijn dat zij dit contact niet wilde. Er was sprake van een wederrechtelijke, stelselmatige en opzettelijke inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van de aangeefster. Door zo te handelen, heeft verdachte haar belaagd
.
2.3.3.
Volledige bewezenverklaring
Bewezen is dat:
10-148329-24
hij in de periode van 9 oktober 2022 tot en met 29 april 2024 te Barendrecht, althans in Nederland, wederrechtelijk, stelselmatig, opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op eens anders persoonlijke levenssfeer, te weten die van [slachtoffer] ,
door meerdere keren in voormelde periode:
- zich in de (directe) nabijheid van de woning van die [slachtoffer] op te houden en
- spullen in/bij [slachtoffer] haar brievenbus/nabij haar woning te stoppen/te leggen en
- zich in de (directe) nabijheid van het bedrijfspand waar die [slachtoffer] werkt op te
houden en
- te bellen naar die [slachtoffer] en
- de voicemail in te spreken van die [slachtoffer] en
- berichten te sturen naar het telefoonnummer van die [slachtoffer]
met het oogmerk die [slachtoffer] , te dwingen iets te doen, te dulden en/of
vrees aan te jagen.
10-223617-24
hij in de periode van 29 april 2024 tot en met 5 juli 2024 te Barendrecht en/of Krimpen aan den IJssel, althans in Nederland, wederrechtelijk
stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op eens anders persoonlijke levenssfeer, te weten die van [slachtoffer] , door meerdere keren in voormelde periode:
- te bellen naar die [slachtoffer] en
- post(stukken) te sturen naar (het adres van) die [slachtoffer]
met het oogmerk die [slachtoffer] , te dwingen iets te doen, te dulden en/of
vrees aan te jagen.

3.Kwalificatie en strafbaarheid

3.1.
Kwalificatie
De bewezen feiten leveren de volgende strafbare feiten op:
10-148329-24
Belaging, meermalen gepleegd
10-223617-24
Belaging, meermalen gepleegd
3.2.
Strafbaarheid van de feiten en van de verdachte
De feiten en de verdachte zijn strafbaar.

4.Straf en maatregelen

4.1.
Eis van de officier van justitie
De verdachte moet voor de feiten worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 444 dagen, met aftrek van voorarrest. Daarnaast moet aan de verdachte de maatregel gemaximeerde terbeschikkingstelling (hierna: tbs) met dwangverpleging worden opgelegd, alsmede de maatregelen als bedoeld in artikel 38v en 38z van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr). Dit moet dadelijk uitvoerbaar worden verklaard.
4.2.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht om geen tbs-maatregel op te leggen, omdat dit niet geadviseerd wordt door de deskundigen en omdat er minder ingrijpende alternatieven beschikbaar zijn, zoals een zorgmachtiging.
4.3.
Oordeel van de rechtbank
4.3.1.
Ernst en omstandigheden van de feiten
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het belagen van aangeefster, door haar gedurende een periode van bijna 2 jaar veelvuldig te benaderen via sms’jes, WhatsAppberichten, haar te bellen en haar voicemail in te spreken, bij haar woning aan te bellen en bij haar werk te gaan staan. Soms liet de verdachte spullen achter bij de woning. Dit stopte niet op het moment dat de verdachte werd aangehouden, want ook vanuit de gevangenis heeft hij verschillende keren post aan aangeefster verzonden. Het moet de verdachte duidelijk zijn geweest dat de aangeefster geen contact met hem wilde, maar de verdachte heeft zich daar niets van aangetrokken. Hij heeft zich gefocust op het tot stand brengen van hernieuwd contact met de aangeefster zonder in te zien dat zijn gedrag niet alleen een averechtse werking had, maar ook haar privacy en gevoel van veiligheid ernstig heeft aangetast. Uit de slachtofferverklaring die de aangeefster ter terechtzitting heeft voorgedragen blijkt welke gevolgen het handelen van de verdachte voor haar heeft gehad. De rechtbank rekent dit de verdachte aan.
4.3.2.
Persoon en persoonlijke omstandigheden
Strafblad
Uit het strafblad (uittreksel justitiële documentatie) van 17 juli 2025 blijkt dat de verdachte niet eerder onherroepelijk is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten. Het strafblad van de verdachte leidt dus niet tot een hogere straf.
Rapporten van deskundigen en de reclassering en hun verklaring op de zitting
De verdachte is ter observatie opgenomen in het Pieter Baan Centrum (hierna: PBC). In het rapport van het PBC van 10 juli 2025 staat het volgende. De verdachte kampt sinds enige jaren met psychische klachten, die vanaf 2020 leken te verergeren. In 2021 werd een waanstoornis bij hem gediagnosticeerd. De onderzoekers van het PBC concluderen dat er ook ten tijde van het onderzoek sprake is van een psychotisch toestandsbeeld, grotendeels in remissie onder dwangbehandeling met medicatie. Vanwege de beperkte informatie kan niet met zekerheid worden gesteld in welk diagnostisch kader de psychose moet worden gezien.
Daarom classificeren de onderzoekers het beeld als een ongespecificeerde schizofreniespectrum- of andere psychotische stoornis, grotendeels in remissie.
Of het psychotisch toestandsbeeld ook aanwezig was ten tijde van het plegen van de feiten en in welke mate, wordt niet helemaal duidelijk, maar is wel waarschijnlijk. In de periode van 2020 tot 2024 is de verdachte een aantal keer in psychotische toestand gezien. Het is waarschijnlijk dat hij in deze periode op en af meer en minder psychotisch is geweest. Ook was er in die periode sprake van maatschappelijke teloorgang, die vaak met psychoticiteit
samengaat. De onderzoekers kunnen geen één op een relatie tussen de psychose en de strafbare feiten vaststellen. Het is echter wel mogelijk dat de psychotische klachten een rol
speelden ten tijde van het plegen van de feiten.
Al met al leek de verdachte in een eigen realiteit te verkeren die loodrecht staat op die van
de aangeefster. Hij handelde op basis van zijn eigen realiteit en zag onvoldoende hoe dit voor de aangeefster was. Er is sprake van oordeels- en kritiekstoornissen en een geregeld gestoorde realiteitstoetsing. In de maanden na zijn detentie in april 2024 raakte hij bovendien steeds meer in de war en werd de aanwezigheid van een psychotische stoornis duidelijker.
Samengevat komt het gedrag van de verdachte voort uit onjuiste en rigide overtuigingen rondom de aard van zijn relatie met de aangeefster. Omdat de verdachte nog wel enige sturing had over zijn gedrag en er voldoende momenten waren waarop hij had kunnen besluiten om niet te handelen zoals hij deed, adviseren de onderzoekers om de verdachte het ten laste gelegde verminderd toe te rekenen.
Het risico op recidive wordt als hoog ingeschat door de onderzoekers. De verdachte heeft geen ziektebesef- en inzicht en het valt daardoor te verwachten dat hij zich aan behandeling zal onttrekken. Verder speelt mee dat hij aan de aangeefster verbonden blijft vanwege hun dochter. Zolang er geen afspraken zijn omtrent de omgang met zijn dochter en er voor hem geen concreet uitzicht is hierop, zal dit leiden tot gevoelens van onrecht en gemis. Dit zal hem blijven triggeren contact te zoeken, zeker gezien de eerder beschreven pathologie. Het gebrek aan huisvesting, zijn beperkte sociale netwerk en het gebrek aan zinvolle daginvulling zullen hieraan niet in positieve zin bijdragen. Er zal daarom - zonder behandeling – sprake blijven van waanachtige overtuigingen rondom zijn relatie met de aangeefster.
Gezien het lage risico op geweld is er voor de behandeling van de psychose geen hoge
beveiligingsgraad nodig. Vanwege het afwezige ziekte-inzicht van de verdachte is een
zorgmachtiging van een half jaar met eventueel verlenging echter wel noodzakelijk om
behandeling mogelijk te maken. Een klinische start binnen een FPA lijkt zinvol om van daaruit te komen tot resocialisatie met verdere ambulante behandeling in een forensisch kader. Om de verdachte gedurende langere tijd te kunnen blijven volgen wordt verder
reclasseringstoezicht als voorwaarde bij een voorwaardelijk strafdeel met een langere proeftijd geadviseerd. De reclassering kan eventueel een belangrijke (regisserende) rol spelen.
Ook de reclassering concludeert in het rapport van 29 september 2025 dat het risico op recidive gemiddeld hoog is. Bovendien stellen zij dat het risico op het onttrekken aan de voorwaarden ook moet worden ingeschat als gemiddeld-hoog. De verdachte houdt zich praktisch gezien aan de afspraken, maar heeft eerder zowel gedragsaanwijzingen als voorwaarden overtreden. Hij heeft geen motivatie voor een klinische opname en het afbreukrisico is om die reden groot. De reclassering adviseert om die reden negatief over een (deels) voorwaardelijke straf of een tbs met voorwaarden.
De getuige-deskundige van reclassering, mevrouw [persoon A] , heeft haar advies ter terechtzitting nogmaals bevestigd. De verdachte heeft geen zieke-inzicht, de diagnoses kloppen volgens hem niet, medicatie heeft hij naar eigen zeggen niet nodig en hij heeft een sterke behoefte aan autonomie. Een deels voorwaardelijke straf of een tbs-maatregel met voorwaarden is daarom volgens haar gedoemd te mislukken.
Op basis van de rapporten stelt de rechtbank vast dat bij de verdachte een psychische stoornis bestond en dat deze het gedrag van de verdachte tijdens het begaan van de strafbare feiten beïnvloedde. De feiten worden daarom in verminderde mate aan de verdachte toegerekend.
4.3.3.
Oplegging straf en maatregelen
Straf
Gelet op de ernst van de strafbare feiten is een gevangenisstraf noodzakelijk. Het opleggen van een ander soort straf is niet passend. Bij het bepalen van die strafsoort en de duur daarvan houdt de rechtbank rekening met straffen die in soortgelijke zaken zijn opgelegd. Hierbij is ook rekening gehouden met de LOVS oriëntatiepunten. Deze oriëntatiepunten zijn binnen de rechtspraak ontwikkeld om in vergelijkbare zaken zoveel mogelijk gelijk te straffen en vormen een vertrekpunt bij het bepalen van de straf. Er zal rekening worden gehouden met de verminderde toerekenbaarheid. De verdachte heeft al langere tijd in voorarrest doorgebracht en de rechtbank acht het niet nodig noch wenselijk dat de verdachte terug moet naar de gevangenis. Daarom wordt een gevangenisstraf van 444 dagen opgelegd, gelijk aan de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
Terbeschikkingstelling (TBS)
De rechtbank oordeelt verder dat de verdachte ter beschikking moet worden gesteld en dat hij, in tegenstelling tot het advies van het PBC, onder dwang moet worden verpleegd.
Er bestond bij de verdachte tijdens het plegen van de strafbare feiten een ziekelijke stoornis van de geestvermogens, namelijk een ongespecificeerde schizofreniespectrum- of andere psychotische stoornis. Daarnaast zijn de gepleegde feiten in de wet vermelde misdrijven waarvoor de maatregel van terbeschikkingstelling mogelijk is.
Gelet op de aard en ernst van de feiten en het gevaar voor herhaling eist de veiligheid van anderen dat de verdachte ter beschikking wordt gesteld en onder dwang wordt verpleegd. De rechtbank volgt de conclusie van het PBC dat het risico op geweld laag is niet, omdat dit zich niet goed verhoudt tot het hoge recidiverisico. Belaging is een wezenlijk gewelddadig feit, dat met name bestaat uit geestelijk geweld dat vaak vele jaren duurt (zo ook in deze zaak). Dit gewelddadige karakter van het feit niet moet worden onderschat. De verdachte lijkt, mede gelet op het ziektebeeld, niet in te zien wat zijn gedrag (heeft) veroorzaakt. Het (hoge) risico op geweld richting de aangeefster is daarmee gegeven. Bovendien volgt de rechtbank het advies van de reclassering, waarin zij stellen dat een tbs met voorwaarden weinig kans van slagen heeft nu de verdachte geen gemotiveerde houding heeft. Weliswaar is het verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis eerder toegewezen (met daaraan verbonden voorwaarden), waarbij verdachte toen aangaf gemotiveerd te zijn voor behandeling, maar van een gemotiveerde houding van verdachte om zich aan voorwaarden te houden of zich te laten behandelen is na de schorsing en ter terechtzitting allerminst gebleken. De rechtbank heeft de verdachte hier ter terechtzitting zelf over bevraagd en de verdachte heeft bevestigd dat hij vindt dat reclasseringstoezicht, voorwaarden, een (klinische) behandeling en medicatie niet nodig zijn. Mede vanwege het gebrek aan ziekte inzicht ligt in de lijn der verwachting dat de verdachte zich aan voorwaarden of behandeling zal onttrekken. De rechtbank concludeert daarom dat alleen een tbs met dwangverpleging kans van slagen heeft.
De rechtbank legt de maatregel van terbeschikkingstelling op voor belaging voor de maximale duur van 4 jaar.
Vrijheidsbeperkende maatregel (38v Wetboek van Strafrecht)
Om strafbare feiten te voorkomen, wordt een vrijheidsbeperkende maatregel opgelegd voor de duur van 5 jaren. Deze maatregel houdt in:
een gebiedsverbod voor de plaats Barendrecht;
een contactverbod met aangeefster [slachtoffer] (geboren [geboortedatum 2] 1979 te [geboorteplaats 2] ) en [persoon B] (geboren [geboortedatum 3] 2015) en hun directe familie.
Voor iedere keer dat de verdachte niet aan de maatregel voldoet, kan vervangende hechtenis worden toegepast van twee weken, met een totale duur van maximaal zes maanden. De hechtenis heft de verplichtingen op grond van de maatregel niet op.
De rechtbank verklaart de maatregel dadelijk uitvoerbaar, omdat er gelet op de aard en duur van de gepleegde feiten ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte opnieuw een strafbaar feit pleegt of zich belastend zal gedragen ten aanzien van de aangeefster. Dit betekent dat de maatregel ook geldt als de verdachte in hoger beroep gaat.
Gedragsbeïnvloedende of vrijheidsbeperkende maatregel (38z Wetboek van Strafrecht)
Om de veiligheid van anderen te beschermen, legt de rechtbank een maatregel tot gedragsbeïnvloeding en vrijheidsbeperking op. Het is vanwege de aard van de gepleegde feiten en het hoge recidive risico noodzakelijk dat de verdachte langdurig onder toezicht kan worden gesteld. Ook aan de overige wettelijke vereisten is voldaan. De verdachte wordt namelijk ter beschikking gesteld.
Nu aan verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling wordt opgelegd zal de schorsing van de voorlopige hechtenis worden opgeheven. Daarmee herleeft de voorlopige hechtenis ten volle.

5.Wettelijke voorschriften

De oplegging van deze straf en maatregelen zijn gebaseerd op de artikelen 37a, 37b 38v, 38w, 38z, 57 en 285b van het Wetboek van Strafrecht.

6.Beslissingen

De rechtbank:
Bewezenverklaring
verklaart bewezen dat de verdachte de feiten, zoals in hoofdstuk 2 is omschreven, heeft gepleegd;
Kwalificatie en strafbaarheid
stelt vast dat het bewezenverklaarde oplevert de in hoofdstuk 3 vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
Straf en maatregelen
Gevangenisstraf
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf van 444 (vierhonderdvierenveertig) dagen;
beveelt dat de tijd die door de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, in mindering wordt gebracht op de gevangenisstraf, voor zover deze tijd niet al op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
TBS-maatregel
beveelt dat de verdachte voor beide feiten
ter beschikking wordt gestelden beveelt dat de terbeschikkinggestelde
van overheidswege wordt verpleegd;
Vrijheidsbeperkende maatregel (art. 38v Sr)
legt de verdachte voor de feiten op de
maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid voor de duur van 5 (vijf) jaar, inhoudende dat de verdachte:
1. zich niet bevindt in de plaats Barendrecht gedurende 5 jaren na de datum van dit vonnis;
2. op geen enkele wijze direct of indirect contact zoekt of heeft met [slachtoffer] (geboren [geboortedatum 2] 1979 te [geboorteplaats 2] ) en [persoon B] (geboren [geboortedatum 3] 2015) en hun directe familie, gedurende 5 jaren na de datum van dit vonnis;
bepaalt dat voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan vervangende hechtenis wordt toegepast voor de duur van 2 (twee) weken, met een totale duur van ten hoogste 6 (zes) maanden;
beveelt dat de maatregel dadelijk uitvoerbaar is;
Gedragsbeïnvloedende maatregel (art. 38z Sr)
legt de verdachte voor beide feiten op de
maatregel strekkende tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking;
Voorlopige hechtenis
heft de schorsing van de voorlopige hechtenis van de verdachte op.

7.Samenstelling rechtbank en ondertekening

Dit vonnis is gewezen door:
mr. F.P.J. Schoonen, voorzitter,
en mrs. M.I. Blagrove en L. Postma, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S. Hoebe, griffier,
en uitgesproken op de openbare zitting van deze rechtbank op 21 oktober 2025.
De jongste rechter en de griffier zijn niet in de gelegenheid dit vonnis te ondertekenen.

Voetnoten

1.De exacte vindplaatsen van de bewijsmiddelen zijn genoemd in de bijbehorende voetnoot. Als wordt verwezen naar paginanummers, wordt - tenzij anders vermeld - gedoeld op paginanummers uit het zaaksdossier met nummer [dossiernummer] .
2.Verklaard tijdens de zitting van 7 oktober 2025.
3.Aangifte [slachtoffer] op 12 mei 2023, pagina 14-16.
4.Aangifte [slachtoffer] op 13 april 2024, pagina 18-24.
5.Aangifte [slachtoffer] op 2 mei 2024, pagina 51-53.
6.Proces-verbaal van bevindingen met nummer [nummer proces-verbaal 1] , pagina 188-189.
7.Proces-verbaal van bevindingen met nummer [nummer proces-verbaal 2] , pagina 190-204.
8.Proces-verbaal van bevindingen met nummer [nummer proces-verbaal 3] , pagina 205-217.
9.Proces-verbaal van bevindingen met nummer [nummer proces-verbaal 4] , pagina 218-235.