ECLI:NL:RBROT:2025:1450

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
4 februari 2025
Publicatiedatum
5 februari 2025
Zaaknummer
10/263278-24 en 10/398664-24 (gevoegd ter terechtzitting); TUL 13/110222-21
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een 19-jarige man voor het medeplegen van een poging tot ontploffing en criminele uitbuiting van kwetsbare personen

Op 4 februari 2025 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 19-jarige man, die werd beschuldigd van het medeplegen van een poging tot het teweegbrengen van een ontploffing en criminele uitbuiting van twee kwetsbare personen. De verdachte heeft op 14 augustus 2024 de opdracht gegeven om twee mortierbommen naar de woning van de weduwe van een overleden loodgieter te gooien, terwijl deze en haar kinderen zich in de woning bevonden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, samen met anderen, een begin van uitvoering heeft gemaakt met het teweegbrengen van een explosie door de mortierbommen aan te steken en in de richting van de woning te gooien. De explosieven zijn echter niet tot ontploffing gekomen.

Daarnaast heeft de rechtbank geoordeeld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan criminele uitbuiting van twee kwetsbare personen, waaronder een minderjarige. De verdachte heeft de slachtoffers, die in een kwetsbare positie verkeerden, geworven om de explosieven af te steken, waarbij hij hen geld en drugs in het vooruitzicht stelde. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 30 maanden, waarvan 10 maanden voorwaardelijk, en heeft bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder een contactverbod met de slachtoffers en een gebiedsverbod.

De rechtbank heeft in haar overwegingen ook aandacht besteed aan de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers, evenals de rol van de verdachte in het geheel. De verdachte heeft blijk gegeven van een gewetenloze houding en heeft geen rekening gehouden met de gevolgen van zijn daden voor de slachtoffers en de samenleving.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummers: 10/263278-24 en 10/398664-24 (gevoegd ter terechtzitting)
Parketnummer TUL: 13/110222-21
Datum uitspraak: 4 februari 2025
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de gevoegde zaken tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [datum 1] 2005,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting
preventief gedetineerd en aldaar ingeschreven in de basisregistratie personen
in de Penitentiaire Inrichting [PI] , locatie [detentielocatie] ,
raadsvrouw mr. J. Leyten, advocaat te Amsterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 21 januari 2025.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaardingen. De tekst van de tenlasteleggingen is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. T.J. Lindhout heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde onder parketnummer 10/263278-24, te weten het medeplegen van een poging tot het teweegbrengen van een ontploffing,
  • bewezenverklaring van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten onder parketnummer 10/398664-24, te weten mensenhandel (criminele uitbuiting);
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 42 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaar en met daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarden die zijn geadviseerd door de reclassering in het over de verdachte opgemaakte rapport van 21 november 2024 en daarnaast een contactverbod met de slachtoffers en een gebiedsverbod (straal van 5 kilometer rond de woning van het slachtoffer).

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Vaststaande feiten en omstandigheden
De volgende feiten en omstandigheden kunnen op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen als vaststaand worden aangemerkt. Deze feiten hebben op de terechtzitting niet ter discussie gestaan en kunnen zonder nadere motivering dienen als vertrekpunt voor de beoordeling van de bewijsvraag.
In de nacht van 13 op 14 augustus 2024 zijn er twee explosieven in de voortuin en tegen de voorgevel van de woning aan [adres 1] te Vlaardingen gegooid: de woning van de twee dagen eerder overleden [persoon] . Op het moment van het incident verbleven de weduwe en de twee kinderen van [persoon] in de woning.
De explosieven bleken na later onderzoek zogenaamde shells (mortierbommen) te zijn. Beide shells zijn aangestoken maar niet tot ontploffing gekomen. Kort na het incident heeft de politie de vluchtauto kunnen achterhalen en zijn de inzittenden, [slachtoffer 1] (hierna: [slachtoffer 1] ) en [slachtoffer 2] (hierna: [slachtoffer 2] ), aangehouden. [slachtoffer 2] heeft bij de politie verklaard dat hij via Snapchat van de verdachte de opdracht had gekregen om de explosieven aan te steken en naar de woning te gooien. [slachtoffer 1] heeft bij de politie verklaard dat hij door de verdachte is gevraagd als chauffeur. Zijn drugsschuld die hij bij de verdachte had, zou dan kwijtgescholden worden; daarnaast zou hij nog een geldbedrag van € 500,- ontvangen en wat cocaïne.
Uit onderzoek aan de telefoons van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] is gebleken dat zij beiden contact hebben gehad met een persoon genaamd ‘ [naam 1] ’ en/of ‘ [naam 2] ’ met betrekking tot bovengenoemd incident. Deze persoon is later in het onderzoek geïdentificeerd als de verdachte. De verdachte heeft zelf ook verklaard dat hij ‘ [naam 1] ’ is en in die hoedanigheid telefonisch contact heeft gehad met onder andere [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] . Verder heeft de verdachte verklaard dat hij inderdaad [slachtoffer 1] heeft geregeld als chauffeur en [slachtoffer 2] als uitvoerder voor ‘de klus’.
De verdachte wordt in de eerste plaats verweten dat hij zich samen met een of meer anderen heeft schuldig gemaakt aan een poging tot het opzettelijk veroorzaken van een ontploffing bij de woning aan de [adres 1] . Dit wordt besproken in paragraaf 4.2. In de tweede plaats wordt de verdachte de criminele uitbuiting van [slachtoffer 1] (chauffeur) en [slachtoffer 2] (uitvoerder van de klus) verweten. Dit wordt besproken in paragraaf 4.3.
4.2.
Bewijswaardering primair ten laste gelegde poging ontploffing; 10/263278-24
4.2.1.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het primair ten laste gelegde medeplegen van een poging tot het teweegbrengen van een explosie. Er is geen sprake van een nauwe en bewuste samenwerking, nu de verdachte geen rol heeft gehad in de ‘gezamenlijke uitvoering’. De verdachte lijkt een soort ‘doorgeefluik’ te zijn geweest en heeft verder geen enkele functie gehad. Ook meent de verdediging dat er geen sprake is van een situatie waarbij levensgevaar/zwaar lichamelijk letsel naar algemene ervaringsregels voorzienbaar was.
4.2.2.
Beoordeling door de rechtbank
Op 14 augustus 2024 omstreeks 05:24 uur keken verbalisanten naar de camerabeelden die zicht hebben op de woning aan de [adres 1] in Vlaardingen. Gezien werd dat een persoon een voorwerp aanstak waardoor er een kleine vlam ontstond. Deze persoon gooide dit voorwerp in de richting van de voorgevel van de woning. Eenmaal ter plaatse zagen de verbalisanten dat er aan de voorzijde van de woning, tegen de voorgevel aan, twee grote ronde voorwerpen lagen. Uit onderzoek is gebleken dat het twee zogenaamde shells (mortierbommen) waren. De shells zijn uiteindelijk niet geëxplodeerd. De Opel Astra met kenteken [kenteken] , die betrokken zou zijn bij het voorgaande, werd korte tijd later aangetroffen, waarna de inzittenden van dit voertuig, [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , zijn aangehouden.
Poging
De rechtbank stelt voorop dat van een strafbare poging sprake is wanneer het voornemen van de dader zich door een begin van uitvoering heeft geopenbaard. Gedragingen zijn aan te merken als een begin van uitvoering, als zij naar hun uiterlijke verschijningsvorm moeten worden beschouwd als te zijn gericht op de voltooiing van het misdrijf. Of dit het geval is, moet blijken aan de hand van concrete omstandigheden.
De rechtbank is van oordeel dat uit de hiervoor vastgestelde feiten kan worden afgeleid dat er een begin van uitvoering is gemaakt met het teweegbrengen van een explosie, door de shells aan te steken en in de richting van de woning te gooien. Deze gedraging is in voldoende concrete mate gericht op voltooiing van het misdrijf.
Het aandeel van de verdachte en medeplegen
Op basis van de verklaringen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , de aangetroffen chatberichten tussen hen en de verdachte en de verklaring van de verdachte zelf, kan zijn rol bij het teweegbrengen van de explosie nader worden geduid.
Op 14 augustus 2024 omstreeks 00:57 uur stuurt de verdachte naar [slachtoffer 1] :
“ik heb je nodig mann, ik heb een driver nodig bro”en
“ik betaal je ervoor en je hoeft mij niet te betalen”. Dan stuurt de verdachte op diezelfde datum omstreeks 01:19 uur naar [slachtoffer 2] :
“Wil je niet snel een cobra afsteke bij iemand voor een kop in de tussentijd?”. [slachtoffer 2] neemt de klus aan, waarop de verdachte naar hem stuurt:
“Me driver kom”. [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] krijgen een locatie door waar zij de explosieven kunnen ophalen. De verdachte zegt tegen [slachtoffer 2] dat er wel gefilmd moet worden, omdat er anders niet wordt uitbetaald. Tijdens de rit naar de woning aan de [adres 1] stuurt de verdachte naar [slachtoffer 2] :
“als we nu afhake bro is lastig”, “
zulke dingen zijn boete”,
“Ik wil geen boete bro, jij ook niet denk ik”,
“Beter gewoon klaren en betaald worden”en
“Bro gister zelfde met andere bully heb et toen kunnen laten slide maar deze mannen zijn ongeduldig”.
In de telefoon van [slachtoffer 2] is ook een chat aangetroffen waaraan vier personen deelnemen, namelijk de verdachte, [slachtoffer 2] en twee andere, op dat moment onbekend gebleven personen. De verdachte heeft [slachtoffer 2] op 14 augustus 2024 om 01:23 uur toegevoegd aan deze chat. [slachtoffer 2] stuurt onder meer:
“broeders er s iemand in die woonkamer lichten staan allemaal aan en er s een hek als ik erover spring z’n ze al buiten”. De verdachte stuurt:
“Is er geen raam ope dat je em naar binne kan gooie ofso”.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de verdachte opzet heeft gehad op het teweegbrengen van een ontploffing. De verdachte heeft
vooren
tijdensde uitvoering een organiserende, coördinerende en leidinggevende rol gehad. De verdachte is in zodanige mate betrokken geweest dat hij, samen met de toen nog onbekend gebleven personen in de groepschat, als medepleger kan worden aangemerkt.
Te duchten levensgevaar / gevaar voor goederen
Vast staat dat de shells voor de woning tot ontploffing moesten worden gebracht. Uit bovengenoemde berichten blijkt zelfs dat de verdachte voorstelde om ze - indien mogelijk - door een raam naar binnen te gooien. Vast staat ook dat de verdachte door het bericht van [slachtoffer 2] wist dat er ten minste één persoon in de woning zichtbaar aanwezig was. Uit het proces-verbaal van onderzoek aan het in beslag genomen vuurwerk volgt dat een shell is aan te merken als professioneel vuurwerk en doorgaans is voorzien van een krachtige breek- en/of knallading. Boven de 2,5 inch is het professioneel vuurwerk en dit waren twee mortierbommen van 6 inch. Personen en objecten in de nabijheid van een dergelijke ontploffing lopen gevaar voor zwaar en onder omstandigheden dodelijk letsel en schade.
De rechtbank is van oordeel dat het naar algemene ervaringsregels voorzienbaar was, dat in het geval van ontploffing van zwaar vuurwerk, sprake zou zijn geweest van gemeen gevaar voor goederen. Daarnaast acht de rechtbank ook levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de in het pand aanwezige personen aanwezig.
4.2.3.
Conclusie
Bewezen is dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van een poging tot het teweegbrengen van een ontploffing.
4.3.
Bewijswaardering feit 1: criminele uitbuiting van [slachtoffer 1] 10/398664-24
4.3.1.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van mensenhandel ten aanzien van [slachtoffer 1] . De verdachte heeft aan [slachtoffer 1] gevraagd of hij wilde chauffeuren en hem cocaïne meegegeven maar op alles wat na het vertrek uit Amsterdam is gebeurd, oefende de verdachte geen invloed meer uit. Er is geen sprake van enige druk of dwang. Er is ook geen oogmerk van uitbuiting.
4.3.2.
Beoordeling door de rechtbank
De vraag die de rechtbank moet beantwoorden, is of de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan mensenhandel door criminele uitbuiting van de chauffeur [slachtoffer 1] .
Toetsingskader
De tenlastelegging is geënt op de delictsomschrijving van artikel 273f, eerste lid, onderdelen 1, 4 en 6 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr). De strafbaarstelling is gericht op het tegengaan van uitbuiting van mensen. Zowel uit de wetsgeschiedenis als uit de jurisprudentie blijkt dat het begrip uitbuiting daarbij ruim moet worden uitgelegd. Het belang van het individu staat voorop; dat belang is het behoud van de lichamelijke en geestelijke integriteit en de persoonlijke vrijheid van personen.
Artikel 273f, lid 1, sub 1 Sr
Artikel 273f, eerste lid, sub 1 Sr ziet op het – door middel van een (dwang)middel – werven, vervoeren, overbrengen, huisvesten of opnemen van een ander met het oogmerk van uitbuiting van de ander. Het gaat om de activiteiten om iemand in de positie te brengen, waarin deze bewogen dan wel gedwongen kan worden zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid en/of diensten. Het daadwerkelijke bewegen of dwingen tot het verrichten van arbeid en/of diensten is strafbaar gesteld in onderdeel 4 van artikel 273f, eerste lid, Sr.
De (dwang)middelen zijn dwang, (dreiging met) geweld of een andere feitelijkheid, afpersing, fraude, misleiding, misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht, misbruik van een kwetsbare positie of het geven of ontvangen van betalingen of voordelen om de instemming van een persoon te verkrijgen die zeggenschap over een ander heeft. De inzet van een dwangmiddel dient ertoe te leiden dat iemand in een uitbuitingssituatie (‘een situatie die de gelegenheid tot uitbuiting schiep’) belandt of dat iemand ervan wordt weerhouden zich aan een uitbuitingssituatie te onttrekken.
De handelingen omschreven in onderdeel 1 zijn slechts strafbaar als deze zijn begaan met het oogmerk van uitbuiting. Met andere woorden: de gedragingen moeten zijn gericht op de uitbuiting van personen.
De vraag of – en zo ja, wanneer – sprake is van 'uitbuiting', is niet in algemene termen te beantwoorden, maar is sterk verweven met de omstandigheden van het geval. Bij de beantwoording van die vraag komt onder meer betekenis toe aan de aard en duur van de te verrichten activiteit, de beperkingen die deze activiteit voor de betrokkene(n) meebrengt en het economisch voordeel dat daarmee door de tewerksteller wordt behaald. Bij de weging van deze en andere relevante factoren dienen de in de Nederlandse samenleving geldende maatstaven als referentiekader te worden gehanteerd. Hierbij geldt in geval van minderjarige slachtoffers dat de beoordeling van dergelijke factoren tot een andere uitkomst kan leiden dan in het geval het slachtoffer meerderjarig is.
Uitbuiting veronderstelt een bepaalde mate van onvrijwilligheid, die ziet op de onmogelijkheid om zich aan een bepaalde situatie te onttrekken. Het slachtoffer wordt in een situatie gebracht of gehouden waarin hij redelijkerwijs geen andere keuze heeft dan zich te laten exploiteren.
Uit jurisprudentie volgt dat uitbuiting eerder aan de orde is in het geval van (zeer) kwetsbare slachtoffers, zoals minderjarigen, illegalen, verslaafden en schuldenaren, en als het gaat om het uitvoeren van strafbare activiteiten in plaats van het verrichten van andere arbeid.
De daadwerkelijke uitbuiting hoeft nog niet te hebben plaatsgevonden; voldoende is de onmiskenbare bedoeling van de dader. Wel moet het opzet gericht zijn op de uitbuiting. Voorwaardelijk opzet is niet voldoende.
Artikel 273f, lid 1, sub 4 Sr
Artikel 273f, eerste lid, sub 4 Sr stelt het gebruik van iemand in een uitbuitingssituatie strafbaar. Het gaat om de situatie waarbij een ander met een dwangmiddel (dezelfde als genoemd in onderdeel 1) wordt gedwongen of bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid of diensten, of waarbij onder de in onderdeel 1 genoemde omstandigheden enige handeling wordt ondernomen waarvan men weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat die ander zich daardoor daartoe beschikbaar stelt. Gedoeld wordt op degenen die gebruik maken van de uitbuitingssituatie van een ander, welke uitbuitingssituatie zij overigens niet zelf hoeven te hebben gecreëerd. De gedragingen in onderdeel 4 volgen vaak op de gedragingen in de onderdelen 1 en 2, maar ze kunnen elkaar ook overlappen.
De Hoge Raad heeft uitgemaakt dat, hoewel ‘uitbuiting’ als zodanig niet in de tekst van onderdeel 4 is opgenomen, dit daarin wel moet worden ingelezen en daarmee een impliciet bestanddeel daarvan vormt. De gedragingen, bedoeld in onderdeel 4, kunnen slechts als mensenhandel worden bestraft, wanneer uit de bewijsvoering volgt dat zij zijn begaan onder omstandigheden waarbij uitbuiting kan worden verondersteld, met dien verstande dat die afweging bij minderjarigen anders kan uitvallen dan bij meerderjarigen.
Artikel 273f, lid 1, sub 6 Sr
Strafbaar op grond van artikel 273f, eerste lid, sub 6 Sr is degene die opzettelijk voordeel trekt uit de uitbuiting van een ander. Opzet is als bestanddeel opgenomen, omdat anders onachtzaam handelen ook onder deze bepaling zou vallen. De Hoge Raad heeft uitgemaakt dat het opzet gericht dient te zijn op zowel het voordeel trekken als de uitbuiting van een ander. De profijttrekker kan, maar hoeft niet, een ander te zijn dan degene die de uitbuitingssituatie heeft gecreëerd. Een dwangmiddel is hier niet nodig.
Het oordeel van de rechtbank
Handeling: werven
[slachtoffer 1] heeft verklaard dat hij verslaafd is aan cocaïne en dat hij gedurende een aantal weken voorafgaand aan het tenlastegelegde cocaïne kocht bij de verdachte. Hij kocht vaak op de pof waardoor er een schuld bij de verdachte was ontstaan van 370 euro. Uit de chatgesprekken blijkt dat de verdachte [slachtoffer 1] in de week voorafgaand aan het feit al meermalen had gevraagd om hem terug te betalen, bijvoorbeeld in cash, via de bank of via het zetten van een tattoo.
Op 14 augustus 2024 stuurt de verdachte naar [slachtoffer 1] :
“yoooo broederrr ik heb je nodig man, ik he been driver nodig bro”, “Ik betaal je ervoor en je hoeft mij niet te betalen”, “eff iemand afzetten en mee nemen hij moet iets uit een huis pakken man me driver zegt net last minute af”en
“Je krijgt van mij 1000euro bro en je hoeft me niet meer te betalen”.
Met het voorgaande kan worden vastgesteld dat de verdachte [slachtoffer 1] heeft geworven om tegen betaling van een bedrag en het kwijtschelden van zijn schuld als chauffeur op te treden.
Dwangmiddelen: misbruik van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht en misbruik van een kwetsbare positie
Van dwang in klassieke zin, bijvoorbeeld door geweld of dreiging daarmee, is ten aanzien van [slachtoffer 1] weliswaar geen sprake, maar verdachte had wel degelijk een bepaalde mate van overwicht op hem. [slachtoffer 1] was immers cocaïneverslaafd en de verdachte voorzag hem sinds een aantal weken in zijn drugsgebruik. Er was inmiddels een drugsschuld bij de verdachte ontstaan van 370 euro. De verdachte heeft op 14 augustus 2024 contact met [slachtoffer 1] gezocht en gezegd dat zijn schuld kwijtgescholden zou worden als hij als chauffeur wilde optreden. De verdachte stuurt, naast de reeds hierboven genoemde berichten, onder meer:
“maar dan heb ik je wel nunu nodig bro”en
“bro die andere is vertraging op ze reageren laat ik stuur je met hem ergens anders voor dat kan ik maar 500 sturen man”.Voor de klus werd, naast het kwijtschelden van zijn schuld, ook nog eens 500 euro en cocaïne in het vooruitzicht gesteld. Onderweg kreeg [slachtoffer 1] cocaïne om hem, zoals de verdachte zelf heeft gezegd, tevreden te houden. Zo stuurt de verdachte naar [slachtoffer 2] :
“ [adres 2] hier moeten jullie eerst eff heen”en
“kan ik die clannie eff wat sos geven zodat ie te vrede is”, “ja dan beste als ik em zelf geef” en “Anders verlies ik em misschien”.
Uit het voorgaande blijkt dat de verdachte op de hoogte was van zowel het overwicht dat hij op [slachtoffer 1] had, als van de kwetsbare positie waarin [slachtoffer 1] zich bevond, en hier maakte hij handig gebruik van.
Oogmerk van uitbuiting
Dat verdachte handelde met het oogmerk van uitbuiting, vloeit naar het oordeel van de rechtbank voort uit hetgeen reeds is overwogen ten aanzien van de dwangmiddelen ‘misbruik van een kwetsbare positie’ en ‘misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht’. Het op deze wijze financieel voordeel behalen uit de door een ander verrichte criminele activiteiten, terwijl er sprake is van dwang, zoals de rechtbank hiervoor reeds heeft overwogen, leidt tot uitbuiting als bedoeld in artikel 273f Sr. Verder merkt de rechtbank ten aanzien van het oogmerk van uitbuiting op dat de vergoeding die [slachtoffer 1] zou krijgen, namelijk een klein beetje drugs en een klein beetje geld, in geen verhouding stonden tot de risico’s die [slachtoffer 1] heeft gelopen en de voordelen die de verdachte daarbij heeft gehad. [slachtoffer 1] was dusdanig verslaafd en werd door de verdachte ten tijde van het feit ook bewust onder invloed gehouden, dat hij genoegen nam met een geringe vergoeding ten opzichte van hetgeen er van hem werd verwacht. Een geringe vergoeding die hij overigens uiteindelijk niet van de verdachte heeft gekregen.
Vrijspraak sub 6
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat onderdeel 6 niet wettig en overtuigend kan worden bewezen. De mortierbommen zijn niet afgegaan zodat er niet vanuit kan worden gegaan dat de verdachte ook daadwerkelijk is uitbetaald door de opdrachtgevers. De verdachte zal hiervan zonder nadere motivering worden vrijgesproken.
4.3.3.
Conclusie
Bewezen is dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het ex artikel 273f lid 1 onder 1 en 4 Sr ten laste gelegde en derhalve aan mensenhandel.
4.4.
Bewijswaardering feit 1: criminele uitbuiting van [slachtoffer 2] 10/398664-24
4.4.1.
Standpunt verdediging
Ook ten aanzien van mensenhandel ten aanzien van [slachtoffer 2] heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken. Het gaat om één tewerkstelling. Vanaf 13 augustus 2024 is er in de middag contact tussen de verdachte en [slachtoffer 2] , maar daaruit volgt geenszins een verhouding waarin de verdachte invloed uitoefent op [slachtoffer 2] . Er is ook geen oogmerk van uitbuiting.
4.4.2.
Beoordeling door de rechtbank
De vraag die de rechtbank moet beantwoorden, is of de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan mensenhandel door de minderjarige [slachtoffer 2] de opdracht te geven om explosieven af te steken en hem daar geld voor in het vooruitzicht te stellen.
Toetsingskader
De tenlastelegging is geënt op de delictsomschrijving van artikel 273f, eerste lid, onderdelen 2 en 6 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr). De strafbaarstelling is gericht op het tegengaan van uitbuiting van mensen. Zowel uit de wetsgeschiedenis als uit de jurisprudentie blijkt dat het begrip uitbuiting daarbij ruim moet worden uitgelegd. Het belang van het individu staat voorop; dat belang is het behoud van de lichamelijke en geestelijke integriteit en de persoonlijke vrijheid van personen.
Artikel 273f, lid 1, sub 2 Sr
Artikel 273f, eerste lid, onderdeel 2 Sr is het equivalent van onderdeel 1, maar dan voor gevallen waarbij het slachtoffer minderjarig is. Het verschil met onderdeel 1 zit hem in het feit dat voor strafbaarheid ten aanzien van minderjarige slachtoffers de in onderdeel 1 genoemde dwangmiddelen niet zijn vereist. De overtuiging van de wetgever is dat aan de exploitatie van minderjarigen ‘misbruik van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht’ inherent is.
Onderdeel 2 strekt dus ter bescherming van minderjarigen. Bij hen wordt ervan uitgegaan dat zij niet beschikken over een zekere rijpheid die hen in staat stelt de gevolgen van hun handelingen te overzien en zelfstandig beslissingen te nemen. De leeftijd van het slachtoffer is geobjectiveerd, opzet of schuld daaromtrent is niet vereist. De wetgever heeft tot uitdrukking willen brengen dat aan de wil van de minderjarige en daarmee de instemming geen betekenis toekomt. Het opzet hoeft enkel gericht te zijn op de uitbuiting.
Artikel 273f, lid 1, sub 6 Sr
Strafbaar op grond van artikel 273f, eerste lid, sub 6 Sr is degene die opzettelijk voordeel trekt uit de uitbuiting van een ander. Opzet is als bestanddeel opgenomen, omdat anders onachtzaam handelen ook onder deze bepaling zou vallen. De Hoge Raad heeft uitgemaakt dat het opzet gericht dient te zijn op zowel het voordeel trekken als de uitbuiting van een ander. De profijttrekker kan, maar hoeft niet, een ander (te) zijn dan degene die de uitbuitingssituatie heeft gecreëerd. Een dwangmiddel is hier niet nodig.
Oordeel van de rechtbank
Handeling: werven
Vast staat dat [slachtoffer 2] ten tijde van het plegen van dit feit 16 jaar oud is, en dus minderjarig. Hij heeft verklaard dat de verdachte hem via Snapchat een klus had aangeboden om snel geld te verdienen, namelijk het afsteken van explosieven bij een woning. De verdachte heeft zelf ook verklaard dat hij deze klus aan [slachtoffer 2] heeft aangeboden en uit de chats die in de telefoon van [slachtoffer 2] zijn aangetroffen, blijkt ook dat de verdachte [slachtoffer 2] met één doel had toegevoegd: hij had namelijk een uitvoerder, een “bully” nodig.
De verdachte stuurt op 14 augustus 2024 om 01:19 uur naar [slachtoffer 2] :
“Wil je niet snel een cobra afsteke bij iemand voor een kop in de tussentijd?”.Verder stuurt hij:
“Jou ga ik kk veel jobs geven wacht maar”,
“me driver kom”,
“ze zeggen filmen anders niet uitbetaald”,
“jij bent fit kom jij sws in me team”en
“dan ga ik jou rijk maken bro”.
Tijdens de rit naar de woning aan de [adres 1] stuurt de verdachte naar [slachtoffer 2] :
“als we nu afhake bro is lastig”,
“zulke dingen zijn boete”, “Ik wil geen boete bro, jij ook niet denk ik”, “Beter gewoon klaren en betaald worden”en
“Bro gister zelfde met andere bully heb et toen kunnen laten slide maar deze mannen zijn ongeduldig”.
Met het voorgaande kan worden vastgesteld dat de verdachte [slachtoffer 2] heeft geworven om tegen betaling van een geldbedrag explosieven af te steken bij een woning.
Oogmerk van uitbuiting
De vraag resteert vervolgens of de verdachte [slachtoffer 2] heeft geworven met het oogmerk van uitbuiting. Daarbij hoeft het slechts eenmaal laten plegen van een strafbaar feit volgens de Hoge Raad niet aan een oogmerk tot uitbuiting in de weg te staan. In deze zaak wordt de beperkte duur van de strafbare activiteit – die dus op zichzelf genomen al niet aan het aannemen van een oogmerk tot uitbuiting in de weg staat – ruimschoots gecompenseerd door de aard van die gedraging. Van [slachtoffer 2] werd immers verlangd dat hij een zwaar strafbaar feit zou plegen, namelijk het tot ontploffing brengen van een explosief bij een woning met levensgevaar voor zichzelf en andere personen. Bovendien was de pakkans groot en was de klus behoorlijk risicovol.
Het risico voor de minderjarige [slachtoffer 2] was niet alleen gelegen in de kans dat hij door de politie gepakt zou worden, maar ook in de aard van het feit zelf. Van hem werd verwacht om zonder enige instructie twee zware bommen aan te steken en in de richting van de woning te gooien. Dat had – ook voor [slachtoffer 2] zelf – anders kunnen aflopen, zoals blijkt uit het onderzoek aan de mortierbommen. Als de aard van de door [slachtoffer 2] uit te voeren strafbare activiteit vervolgens gewogen wordt tegen het economisch voordeel dat hem in het vooruitzicht werd gesteld, dan staat dat in schril contrast met elkaar.
Ten aanzien van het economisch voordeel van de verdachte zelf kan naar algemene ervaringsregels worden vastgesteld dat hij dit niet voor niets doet. De verklaring van de verdachte dat hij er niets voor zou krijgen, acht de rechtbank volstrekt ongeloofwaardig.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de verdachte [slachtoffer 2] heeft geworven met het oogmerk van uitbuiting.
Vrijspraak van onderdeel 6
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat sub 6 niet wettig en overtuigend kan worden bewezen, zodat de verdachte daarvan zonder nadere motivering zal worden vrijgesproken.
4.4.3.
Conclusie
Bewezen is dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het ex artikel 273f lid 1 onder 2 Sr ten laste gelegde en derhalve aan mensenhandel.
4.5.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan op die wijze dat:
10/263278-24
(primair)
hij op 14 augustus 2024 te Vlaardingen,
tezamen en in vereniging met anderen,
ter uitvoering van het door verdachte en zijn mededaders voorgenomen
misdrijf om
opzettelijk
een ontploffing teweeg te brengen (in/bij een woning
gelegen op/aan de [adres 1] ),
terwijl daarvan
- gemeen gevaar voor goederen, te weten nabijgelegen panden en/of
straatmeubilair en/of in dat/die pand(en) aanwezige goederen en
- levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander, te weten
de in dat/die pand(en) aanwezige personen
te duchten was
open vuur in aanraking heeft gebracht met meerdere stukken zwaar
vuurwerk, en dit (vervolgens) naar voornoemde
woning heeft gegooid,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid
10/398664-24
1
hij,
op 14 augustus 2024 te Rotterdam en/of Vlaardingen en/of elders in
Nederland,
een ander, genaamd [slachtoffer 1] , (terwijl hij zich in een kwetsbare positie bevond
als bedoeld in artikel 273f lid 6)
(telkens) met één of meer van de onder lid 1, sub 1° van artikel 273f Wetboek van
Strafrecht genoemde middelen, te weten door misbruik van uit feitelijke
omstandigheden voortvloeiend overwicht en door misbruik van een kwetsbare
positie ,
1) heeft geworven met het
oogmerk van uitbuiting (sub 1), en
2) heeft gedwongen of bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van
arbeid of diensten (van criminele aard) dan wel enige handeling heeft ondernomen
waarvan hij, verdachte, wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat die [slachtoffer 1] ,
zich daardoor beschikbaar zou stellen tot het verrichten van arbeid of diensten (van
criminele aard) (sub 4),
waarbij dat misbruik van
voortvloeiend overwicht en van kwetsbare positie hebben bestaan uit:
- terwijl hij wist dat die [slachtoffer 1]
(ernstig) verslaafd was aan cocaïne en schulden had en kwetsbaar
en gemakkelijk te beïnvloeden was:
- contact met hem te leggen;
- druk uitoefenen op die [slachtoffer 1] door tegen die [slachtoffer 1] te zeggen dat hij,
verdachte, zijn drugsschuld zou kwijtschelden als die [slachtoffer 1] de opdracht
succesvol zou uitvoeren en dat dit “nunu” moest gebeuren;
- die [slachtoffer 1] ertoe te brengen om de criminele opdracht uit te voeren door
meer cocaïne en geld in het vooruitzicht te stellen;
- die [slachtoffer 1] cocaïne te verstrekken om hem gedurende de opdracht onder
invloed te houden;
en waarbij voornoemde (onder 2) ‘enige handeling’ heeft bestaan uit:
- het ertoe brengen van die [slachtoffer 1] om (in vereniging met een ander, [slachtoffer 2] )
een explosief te plaatsen en tot ontploffing te brengen, door
- die [slachtoffer 1] via whatsapp te benaderen met de opdracht om een ander ( [slachtoffer 2]
) naar Rotterdam / Vlaardingen te vervoeren en hem in ruil daarvoor
kwijtschelding van een drugsschuld en een bedrag van € 500,- en twee pakjes
cocaïne te beloven voor het uitvoeren van deze opdracht;
2
hij,
op 14 augustus 2024 te Rotterdam en/of Vlaardingenen/of elders in
Nederland,
een ander, genaamd [slachtoffer 2] (geboren 02-04-2008 te Almere)
- heeft geworven met het
oogmerk van uitbuiting van die [slachtoffer 2] , terwijl die [slachtoffer 2] de leeftijd van 18 jaar
nog niet heeft bereikt (sub 2),
immers heeft verdachte:
- [slachtoffer 2] via Snapchat benaderd met de opdracht om een explosief te plaatsen en
hem de ontvangst van enig geldbedrag (ter hoogte van EUR 1.500) in het
vooruitzicht gesteld voor het succesvol uitvoeren van de opdracht;
- het vervoer van die [slachtoffer 2] van en naar de locatie van het plaatsen van het
explosief (Rotterdam en/of Vlaardingen) geregeld;
- hem de explosieven (vuurwerkbommen) laten verstrekken;
- hem de opdracht gegeven om ter plaatse de explosieven over het hek en/of door
het open raam te gooien;
- hem de opdracht gegeven filmopnames te maken van de explosie.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
de eendaadse samenloop van
10/263278-24
medeplegen van een poging tot opzettelijk een ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is
10/398664-24
feit 1: mensenhandel
feit 2: mensenhandel, terwijl de persoon ten aanzien van wie de in artikel 273f, eerste lid onder 2º van het Wetboek van Strafrecht omschreven feiten worden gepleegd, de leeftijd van achttien jaren nog niet heeft bereikt.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. De feiten zijn dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan een poging tot het teweegbrengen van een ontploffing met twee shells (mortierbommen), waardoor schade voor goederen en levensgevaar voor personen te duchten is geweest. De verdachte heeft de opdracht gegeven om twee zware mortierbommen in/naar de woning te gooien, wetende dat er op dat moment mensen thuis waren. Hij heeft een chauffeur en een legger geworven en hen bij de uitvoering van de klus aangestuurd. Uit de chatberichten blijkt dat de verdachte hierin een leidinggevende rol heeft gehad.
De verdachte heeft volstrekt gewetenloos gehandeld, geen enkele rekenschap gegeven van het gevaar en de angst die zijn handelen bij de slachtoffers teweeg heeft gebracht en uitsluitend gedacht aan zijn eigen gewin en de wensen van zijn opdrachtgevers. Het teweegbrengen van ontploffingen is bovendien tegenwoordig aan de orde van de dag en heeft kennelijk tot doel personen te intimideren. Het is een groot en toenemend maatschappelijk probleem. Dergelijke strafbare feiten raken niet alleen de veiligheid van de direct betrokkenen, maar veroorzaken ook gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving.
Voor het teweegbrengen van de ontploffing heeft de verdachte een minderjarige uitvoerder en een kwetsbare, aan drugs verslaafde chauffeur geregeld en daarmee heeft de verdachte zich ook schuldig gemaakt aan criminele uitbuiting van deze personen. Deze twee personen moesten de ontploffing met gevaar voor eigen leven teweeg brengen, terwijl de verdachte hen op veilige afstand aanstuurde middels berichten via de telefoon.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van
16 januari 2025, waaruit blijkt dat de verdachte reeds is veroordeeld voor soortgelijke en andere zware strafbare feiten.
7.3.2.
Rapportages en verklaringen van deskundigen op de terechtzitting
Reclassering Nederland, afdeling GGZ Fivoor, heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 21 november 2024. Dit rapport houdt – kort samengevat – het volgende in:
“De reclassering acht het sociaal netwerk van betrokkene, het psychosociaal functioneren, zijn houding en het sociale media gebruik delictgerelateerd. Betrokkene komt via Snapchat in contact met medeverdachten in onderhavige verdenking en draagt de chauffeur aan. Er zijn zorgen over het online (delict)gedrag van betrokkene en het is aannemelijk dat er mogelijk (nog steeds) sprake is van een negatief sociaal/online netwerk. (…) Er worden grote risico's gezien op het gebied van impulsiviteit en beïnvloedbaarheid. Betrokken handelt impulsief en heeft onvoldoende zicht op de gevolgen en consequenties van zijn gedrag. Tevens laat hij zich beïnvloeden door negatieve invloeden uit zijn omgeving. (…)
Hoewel de reclassering zich bewust is van de ernst van de verdenking, komen wij tot de conclusie dat het toepassen van het jeugdstrafrecht de juiste zorg en begeleiding biedt. Tevens biedt de jeugdreclassering pedagogische mogelijkheden, met name op het gebied van ontvankelijkheid voor ondersteuning en beïnvloeding door een volwassenen, zodat betrokkene binnen de kaders van zijn situatie verder kan groeien. (…)
Bij een veroordeling adviseren wij een (deels) voorwaardelijke straf met de onderstaande bijzondere voorwaarden: meldplicht bij de reclassering, ambulante behandeling, begeleid wonen of maatschappelijke opvang, dagbesteding en inzicht in sociale mediagebruik.”
Jeugdbescherming heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 16 januari 2025. Dit rapport houdt – kort samengevat – het volgende in.
“Jeugdbescherming is al langere tijd betrokken bij betrokkene (vanaf 03-09-2020) en terug wordt gezien dat hij een kwetsbare jongen is met een belaste voorgeschiedenis. (…) Doordat betrokkene in een stijgende lijn leek te zitten, hadden zowel Jeugdbescherming en de betrokken hulpverlening van Wonen met Kansen en Inforsa niet voorzien dat hij zou recidiveren. Op basis van de gesprekken die Jeugdbescherming met betrokkene heeft gevoerd, ziet Jeugdbescherming terug dat het betrokkene aan vaardigheden ontbreekt om weerstand te bieden als het gaat om negatieve invloeden van buitenaf. Betrokkene overziet onvoldoende de gevolgen van zijn handelen. Een risico is gelegen in de online wereld waar betrokkene zich in bevindt, waarbij hij onvoldoende kan omgaan met verzoeken die hem via Snapchat worden aangeboden. Tevens wordt er duidelijk dat betrokkene een ‘goed gevoel’ lijkt over te houden aan het ‘hustlen’, een gevoel van aanzien. (…) Op basis van bovenstaande en de conclusies vanuit het NIFP-rapport, d.d. 06-07-2023 is Jeugdbescherming daarom van mening, kijkend naar betrokkene zijn persoonlijke omstandigheden dat het Adolescenten Strafrecht van toepassing is. (…)
Jeugdbescherming is van mening dat er bij betrokkene nog geen sprake is van verharding en acht het in zijn belang dat de ingezette hulpverlening wordt voortgezet om op deze manier de recidive risico’s te doen afnemen. Er is terug gezien dat het ‘puur’ afstraffen betrokkene niet helpt. Betrokkene wordt defensief, waarbij hij de handdoek in de ring zal gooien en kijkend naar zijn beïnvloedbaarheid zal hij hierdoor alleen maar meer verhard raken.”
De rechtbank heeft acht geslagen op deze rapporten.
De deskundige, [naam] , van GGZ Fivoor, heeft ter terechtzitting verklaard dat volwassenreclassering ook passend zou kunnen zijn als de geadviseerde voorwaarden gelijk blijven.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Geen toepassing van het jeugdstrafrecht
De raadsvrouw van de verdachte heeft de rechtbank verzocht om toepassing te geven aan het jeugdstrafrecht.
Op grond van artikel 77c van het Wetboek van Strafrecht,
kande rechtbank - ten aanzien van een verdachte die ten tijde van het begaan van een strafbaar feit de leeftijd van 18 jaren, maar nog niet die van 23 jaren heeft bereikt - recht doen overeenkomstig de artikelen 77g tot en met 77hh,
indiende rechtbank daartoe grond vindt in de persoonlijkheid van de dader of in de omstandigheden waaronder het feit is begaan.
De verdachte heeft de bewezen verklaarde feiten gepleegd toen hij net 19 jaar was. De rechtbank ziet - anders dan de verdediging en in weerwil van de adviezen van de deskundigen - echter geen reden om in de onderhavige zaak toepassing te geven aan het jeugdstrafrecht. Uitgangspunt is dat een verdachte die de leeftijd van 18 jaren heeft bereikt, wordt berecht volgens het volwassenenstrafrecht.
De vraag is of er in de persoon van de verdachte of in de omstandigheden waaronder het is begaan aanleiding bestaat om het jeugdstrafrecht toe te passen.
Er bestaan omtrent de persoon van de verdachte zeker zorgen en er dient behandeling te volgen. Ter zitting is gebleken dat de pedagogische aanpak echter niet meer passend is.
Voorts is niet gebleken dat de verdachte niet beschikt over het zelfstandig oordeelsvermogen van een volwassene. Integendeel, hij lijkt er, ondanks de jarenlange begeleiding van de jeugdreclassering en het gegeven dat hij eerder is veroordeeld voor soortgelijke ernstige strafbare feiten en in een proeftijd liep, bewust voor te hebben gekozen om zich opnieuw met ernstige strafbare feiten bezig te houden. In ieder geval heeft de jarenlange hulp niet kunnen zorgen voor een gedragsverandering bij de verdachte en hem ook niet weerhouden van het opnieuw plegen van ernstige feiten. Voorts is er nog steeds een hoog risico op recidive.
De rechtbank heeft de indruk gekregen dat de verdachte in staat is om zich bij de jeugdreclassering en Inforsa van een heel andere kant te laten zien dan de persoon die uit dit strafdossier naar voren komt. De rechtbank onderkent zonder meer het belang dat de behandeling van de verdachte voortgezet wordt, maar de noodzaak om dit in het vat van het jeugdstrafrecht te gieten, ontbreekt.
Straf
Gezien de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd.
Nu de reclassering begeleiding en bijzondere voorwaarden noodzakelijk acht, zal de rechtbank een deel van de voorgenomen straf voorwaardelijk opleggen, met de voorwaarden die hierna worden genoemd. Dit voorwaardelijk strafdeel dient er tevens toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 Sv.

8.In beslag genomen voorwerpen

8.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de in beslag genomen telefoon verbeurd te verklaren.
8.2.
Standpunt verdediging
De verdediging verzoekt om de telefoon – gelet op het verzoek tot integrale vrijspraak – terug te geven aan de verdachte. Indien de verdachte niet wordt vrijgesproken, zal de verdediging zich voor wat betreft de in beslag genomen telefoon refereren aan het oordeel van de rechtbank.
8.3.
Beoordeling door de rechtbank
De in beslag genomen telefoon, van het merk Apple iPhone 12 (A.01.01.001 en SIN [SIN-nummer] ) zal worden verbeurd verklaard. De bewezen feiten zijn met behulp van de telefoon begaan.

9.Vorderingen benadeelde partijen / schadevergoedingsmaatregelen

[slachtoffer 3] , [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5] hebben zich als benadeelde partijen in het geding gevoegd, ter zake van het ten laste gelegde feit onder parketnummer 10/263278-24. Zij vorderen alle drie een vergoeding van € 20.000,00 aan immateriële schade en daarnaast vergoeding van de proceskosten conform het liquidatietarief.
9.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie verzoekt om ten aanzien van alle drie de benadeelde partijen een bedrag aan immateriële schade toe te wijzen van € 5.000,-, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
9.2.
Standpunt verdediging
De verdediging verzoekt om de hoogte van de vorderingen te “matigen” en om daarbij aan te sluiten bij de jurisprudentie.
9.3.
Beoordeling door de rechtbank
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partijen rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Die schade zal naar maatstaven van billijkheid worden vastgesteld op € 5.000,-, zodat alle drie de vorderingen tot dit bedrag zullen worden toegewezen, met afwijzing van hetgeen aan hoofdsom meer is gevorderd.
Nu de verdachte het strafbare feit onder parketnummer 10/263278-24 samen met anderen heeft gepleegd, zijn zij daarvoor ieder hoofdelijk aansprakelijk. Indien en voor zover de mededaders de benadeelde partijen betalen, is de verdachte in zoverre jegens de benadeelde partijen van deze betalingsverplichting bevrijd.
De benadeelde partijen hebben gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met de wettelijke rente daarover vanaf 14 augustus 2024.
Gevorderde proceskosten
Ten aanzien van de gevorderde proceskosten brengt een redelijke uitleg van artikel 532 van het Wetboek van Strafvordering mee dat bij de begroting daarvan dezelfde maatstaf wordt gehanteerd als in civiele procedures. Daarin wordt bij vorderingen als hier aan de orde doorgaans het ‘Liquidatietarief rechtbanken en hoven’ gehanteerd.
De rechtbank gaat daarbij uit van het liquidatietarief kanton geldend per 1 februari 2024 en het daarin genoemde tarief € 20.000,- van € 406,- per punt. Bij de berekening gaat de rechtbank uit van één punt, te weten voor het indienen van de vordering in eerste aanleg.
De rechtbank zal de verdachte daarom ten aanzien van alle drie de benadeelde partijen voor een bedrag van elk € 406,- veroordelen in de proceskosten van de benadeelde partij, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
9.4.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partijen ter zake van schadevergoeding een bedrag betalen van € 5.000,-, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 14 augustus 2024 en met de kosten als hieronder in de beslissing vermeld.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.

10.Vordering tenuitvoerlegging

10.1.
Vonnis waarvan tenuitvoerlegging wordt gevorderd
Bij vonnis van 21 september 2021 van de meervoudige kamer van de rechtbank Amsterdam is de verdachte ter zake van diefstal met geweld en de Wet wapens en munitie veroordeeld voor zover van belang tot jeugddetentie voor de duur van 155 dagen, waarvan een gedeelte groot 120 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar.
De proeftijd is ingegaan op 6 oktober 2021 en duurde tot 12 november 2024.
10.2.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering tot tenuitvoerlegging niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, omdat de straf al ten uitvoer gelegd is door de rechtbank Amsterdam bij vonnis van 5 november 2024.
10.3.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat de vordering reeds ten uitvoer is gelegd door de rechtbank Amsterdam bij vonnis van 5 november 2024. Dit vonnis is echter nog niet onherroepelijk. Gelet op de standpunten met betrekking tot toepassing van het jeugdstrafrecht verzoekt de verdediging om de vordering af te wijzen, dan wel om de proeftijd te verlengen. Het voorgaande past bij de noodzaak om behandeling weer zo snel mogelijk op te starten om de verdachte zo verder op weg te helpen.
10.4.
Beoordeling door de rechtbank
De hierboven bewezen verklaarde feiten zijn na het wijzen van dit vonnis en voor het einde van de proeftijd gepleegd. Door het plegen van de bewezen feiten heeft de verdachte de aan het vonnis verbonden algemene voorwaarde, dat hij voor het einde van de proeftijd geen nieuwe strafbare feiten zou plegen, niet nageleefd.
In beginsel kan daarom de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde straf worden gelast. De rechtbank zal de vordering tot tenuitvoerlegging toewijzen, waarbij de jeugddetentie zal worden omgezet in een gevangenisstraf voor de duur van 90 dagen.

11.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 14a, 14b, 14c, 33, 33a, 36f, 45, 47, 55, 63, 157 en 273f van het Wetboek van Strafrecht.

12.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

13.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte de ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 30 (dertig) maanden;
bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot
10 (tien) maandenniet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op
3 (drie) jaren;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft en ook als de veroordeelde gedurende de proeftijd een bijzondere voorwaarde niet naleeft of een voorwaarde die daaraan van rechtswege is verbonden;
stelt als algemene voorwaarde:
- de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
stelt als bijzondere voorwaarden:
1. de veroordeelde zal zich melden op afspraken met de reclassering GGZ Fivoor. De veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
2. de veroordeelde zal zich laten behandelen door Inforsa of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorgverlener dat nodig vindt;
3. de veroordeelde zal verblijven bij Wonen met Kansen of een andere instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering. Het verblijf duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld;
4. de veroordeelde zal zich inspannen voor het vinden en behouden van betaald werk, onbetaald werk en/of vrijetijdsbesteding in de vorm van onderwijs, met een vaste structuur. De dagbesteding draagt bij aan het voorkomen van delictgedrag;
5. de veroordeelde zal op geen enkele wijze contact (laten) opnemen, zoeken of hebben met de slachtoffers/nabestaanden: [slachtoffer 3] , [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5] , gedurende de proeftijd, of zoveel korter als de reclassering verantwoord vindt;
6. de veroordeelde zal zich niet bevinden in Vlaardingen (met uitzondering van de A20), gedurende de proeftijd, of zoveel korter als de reclassering verantwoord vindt;
geeft aan genoemde reclasseringsinstelling opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
beslist ten aanzien van de voorwerpen, geplaatst op de lijst van in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, als volgt:
- verklaart verbeurd als bijkomende straf: een telefoon Apple iPhone 12 (A.01.01.001 en SIN [SIN-nummer] )
veroordeelt de verdachte, hoofdelijk met zijn mededaders, om aan de benadeelde partij
[slachtoffer 3] te betalen een bedrag van
€ 5.000,-(zegge: vijfduizend euro), bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 14 augustus 2024 tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op € 406,- aan salaris voor de advocaat, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
wijst af het door de benadeelde partij meer of anders gevorderde;
veroordeelt de verdachte, hoofdelijk met zijn mededaders, om aan de benadeelde partij
[slachtoffer 4] te betalen een bedrag van € 5.000,- (zegge: vijfduizend euro), bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 14 augustus 2024 tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op € 406,- aan salaris voor de advocaat, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
wijst af het door de benadeelde partij meer of anders gevorderde;
veroordeelt de verdachte, hoofdelijk met zijn mededaders, om aan de benadeelde partij
[slachtoffer 5] te betalen een bedrag van
€ 5.000,-(zegge: vijfduizend euro), bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 14 augustus 2024 tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op € 406,- aan salaris voor de advocaat, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
wijst af het door de benadeelde partij meer of anders gevorderde;
legt aan de verdachte de
maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van [slachtoffer 3] te betalen
€ 5.000,-(zegge: vijfduizend euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 augustus 2024 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
60 dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
legt aan de verdachte de
maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van [slachtoffer 4] te betalen
€ 5.000,-(zegge: vijfduizend euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 augustus 2024 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
60 dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
legt aan de verdachte de
maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van [slachtoffer 5] te betalen
€ 5.000,-(zegge: vijfduizend euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 augustus 2024 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
60 dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partijen, waaronder begrepen betaling door zijn mededaders, tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd;
gelast de
tenuitvoerleggingvan het voorwaardelijk gedeelte, groot 120 dagen, van de bij vonnis van 21 september 2021 van de meervoudige kamer van de rechtbank Amsterdam aan de veroordeelde opgelegde jeugddetentie, waarbij de jeugddetentie dient te worden omgezet in 90 dagen gevangenisstraf.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.M. van der Leeden, voorzitter,
en mrs. P. Joele en N.M. Ketelaar, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. D. Blom-den Haan, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
10/263278-24
hij op of omstreeks 14 augustus 2024 te Vlaardingen,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen
misdrijf om
opzettelijk
brand te stichten en/of een ontploffing teweeg te brengen (in/bij een woning
gelegen op/aan de [adres 1] ),
terwijl daarvan
- gemeen gevaar voor goederen, te weten nabijgelegen panden en/of
straatmeubilair en/of in dat/die pand(en) aanwezige goederen en/of
- levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander, te weten
de in dat/die pand(en) aanwezige personen
te duchten was
open vuur in aanraking heeft gebracht met een of meerdere stuk(ken) (zwaar)
vuurwerk, althans een brandbare stof en dit (vervolgens) bij/naar voornoemde
woning heeft gelegd/gegooid,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 14 augustus 2024 te Vlaardingen en/of Amsterdam en/of
Rotterdam, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
ter voorbereiding van het misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving
een gevangenisstraf van acht jaren of meer is gesteld,
te weten opzettelijke brandstichting en/of het teweeg brengen van een ontploffing,
terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar en/of gevaar voor
zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten was (als omschreven in artikel
157 lid 1 en 2 van het Wetboek van Strafrecht),
opzettelijk
voorwerpen, stoffen, informatiedragers, ruimten en/of vervoermiddelen, te weten
- een of meerdere stuk(ken)(zwaar) vuurwerk, althans een brandbare stof en/of
- open vuur en/of
- een auto (merk/type Opel Astra) en/of
- een of meerdere mobiele telefoon(s)
bestemd tot het begaan van dat misdrijf,
heeft verworven, vervaardigd, ingevoerd, doorgevoerd, uitgevoerd en/of
voorhanden heeft gehad;
10/398664-24
1
hij,
op of omstreeks 14 augustus 2024 te Rotterdam en/of Vlaardingen en/of elders in
Nederland,
een ander, genaamd [slachtoffer 1] , (terwijl hij zich in een kwetsbare positie bevond
als bedoeld in artikel 273f lid 6)
(telkens) met één of meer van de onder lid 1, sub 1° van artikel 273f Wetboek van
Strafrecht genoemde middelen, te weten door dwang en/of geweld en/of een
andere feitelijkheid en/of dreiging met geweld of een andere feitelijkheid en/of door
afpersing en/of door fraude en/of door misleiding, door misbruik van uit feitelijke
omstandigheden voortvloeiend overwicht en/of door misbruik van een kwetsbare
positie of door het geven of ontvangen van betalingen of voordelen om de
instemming van een persoon te verkrijgen die zeggenschap over die [slachtoffer 1] ,
heeft,
1) heeft geworven, vervoerd, overgebracht, gehuisvest en/of opgenomen met het
oogmerk van uitbuiting (sub 1), en/of
2) heeft gedwongen of bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van
arbeid of diensten (van criminele aard) dan wel enige handeling heeft ondernomen
waarvan hij, verdachte, wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat die [slachtoffer 1] ,
zich daardoor beschikbaar zou stellen tot het verrichten van arbeid of diensten (van
criminele aard) (sub 4), en/of
opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de uitbuiting van die [slachtoffer 1] (sub 6),
waarbij die dwang en/of dat geweld of een andere feitelijkheid en/of die dreiging
met geweld of een andere feitelijkheid en/of de misleiding en/of misbruik van
voortvloeiend overwicht en/of van kwetsbare positie heeft/hebben bestaan uit:
- terwijl hij wist, althans redelijkerwijs moest vermoeden dat die [slachtoffer 1]
(ernstig) verslaafd was aan crack en/of cocaïne en/of schulden had en/of kwetsbaar
en/of gemakkelijk te beïnvloeden was;
- contact met hem te leggen;
- druk uitoefenen op die [slachtoffer 1] door tegen die [slachtoffer 1] te zeggen dat hij,
verdachte, zijn drugsschuld zou kwijtschelden als die [slachtoffer 1] de opdracht
succesvol zou uitvoeren en dat dit “nunu” en/of “meteen” moest gebeuren;
- die [slachtoffer 1] ertoe te brengen om de (criminele) opdracht uit te voeren door
meer cocaïne en/of geld in het vooruitzicht te stellen;
- die [slachtoffer 1] cocaïne te verstrekken om hem gedurende de opdracht onder
invloed te houden;
- die [slachtoffer 1] te misleiden door tegen die [slachtoffer 1] te zeggen dat hij een neefje
van hem, verdachte, moest wegbrengen naar familie;
en/of waarbij voornoemde (onder 2) ‘enige handeling’ heeft bestaan uit:
- het ertoe brengen van die [slachtoffer 1] om (in vereniging met een ander, [slachtoffer 2] )
een explosief te plaatsen en tot ontploffing te brengen, door
- die [slachtoffer 1] via whatsapp te benaderen met de opdracht om een ander ( [slachtoffer 2]
) naar Rotterdam / Vlaardingen te vervoeren en hem in ruil daarvoor
kwijtschelding van een drugsschuld en/of een bedrag van € 500,- en/of twee pakjes
cocaïne te beloven voor het uitvoeren van deze opdracht;
2
hij,
op of omstreeks 14 augustus 2024 te Rotterdam en/of Vlaardingen en/of elders in
Nederland,
een ander, genaamd [slachtoffer 2] (geboren [datum 2] -2008 te [geboorteplaats 2] )
- heeft geworven, vervoerd, overgebracht, gehuisvest of opgenomen, met het
oogmerk van uitbuiting van die [slachtoffer 2] , terwijl die [slachtoffer 2] de leeftijd van 18 jaar
nog niet heeft bereikt (sub 2),
en/of
- opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de uitbuiting van die ander, te weten die
[slachtoffer 2] (sub 6), terwijl die [slachtoffer 2] de leeftijd van 18 jaren nog niet had bereikt,
immers heeft verdachte:
- [slachtoffer 2] via Snapchat benaderd met de opdracht om een explosief te plaatsen en
hem de ontvangst van enig geldbedrag (ter hoogte van EUR 1.500) in het
vooruitzicht gesteld voor het succesvol uitvoeren van de opdracht;
- het vervoer van die [slachtoffer 2] van en naar de locatie van het plaatsen van het
explosief (Rotterdam en/of Vlaardingen) geregeld;
- hem de explosieven (vuurwerkbommen) verstrekt en/of laten verstrekken;
- hem het adres opgegeven alwaar de explosieven geplaatst dienden te worden;
- hem de opdracht gegeven om ter plaatse de explosieven over het hek en/of door
het open raam te gooien;
- hem de opdracht gegeven filmopnames te maken van de explosie.