ECLI:NL:RBROT:2025:1449

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
22 januari 2025
Publicatiedatum
5 februari 2025
Zaaknummer
C/10/684815 / HA ZA 24-733
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onbevoegdheid van de rechtbank Rotterdam in geschil tussen Digital Enterprises B.V. en bindend adviseurs

In deze zaak, die op 22 januari 2025 door de Rechtbank Rotterdam is behandeld, gaat het om een incident waarin de eiseressen, Digital Enterprises B.V. en Voetbalprimeur B.V., zich wenden tot de rechtbank met een vordering tegen de gedaagden, [persoon A] en [persoon B]. De eiseressen vorderen onder andere dat de gedaagden hoofdelijk aansprakelijk worden gesteld voor schade die zij hebben geleden door toerekenbaar tekortschieten of onrechtmatig handelen van de gedaagden. De gedaagden hebben echter aangevoerd dat de rechtbank Rotterdam niet bevoegd is om van de vorderingen kennis te nemen, en hebben verzocht om de zaak te verwijzen naar de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht.

De rechtbank heeft in haar beoordeling vastgesteld dat de gedaagden geen woonplaats hebben in een gemeente die tot het arrondissement van de rechtbank Rotterdam behoort. De rechtbank heeft ook overwogen of er sprake is van een vrijwillige woonplaatskeuze door de gedaagden, maar heeft geconcludeerd dat de mededeling van de advocaat van de gedaagden niet kan worden opgevat als een geldige woonplaatskeuze in de zin van artikel 1:15 BW. De rechtbank heeft daarom geoordeeld dat zij onbevoegd is om van de vorderingen in de hoofdzaak kennis te nemen en heeft de zaak verwezen naar de rechtbank Midden-Nederland.

Daarnaast heeft de rechtbank ook geoordeeld dat zij niet bevoegd is om te beslissen op de incidentele vordering tot het in het geding brengen van stukken, zoals bedoeld in artikel 843a Rv. De proceskosten zijn toegewezen aan de gedaagden, die in het ongelijk zijn gesteld. Het vonnis is ondertekend door de rolrechter en openbaar uitgesproken op dezelfde datum.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/684815 / HA ZA 24-733
Vonnis in incident van 22 januari 2025
in de zaak van
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
DIGITAL ENTERPRISES B.V.,
gevestigd te Leidschendam,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
VOETBALPRIMEUR B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
eiseressen in de hoofdzaak,
verweersters in de incidenten,
advocaat mr. M. van de Hel-Koedoot te Amsterdam,
tegen

1.[persoon A] ,

wonende te Leidschendam,
2.
[persoon B],
wonende te Utrecht,
gedaagden in de hoofdzaak,
eisers in de incidenten,
advocaat mr. O.B. Zwijnenberg te Rotterdam.
Eiseressen zullen hierna samen DE c.s. genoemd worden. Gedaagden worden hierna aangeduid als [persoon A] respectievelijk [persoon B] .

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 15 augustus 2024, met producties 1 tot en met 68;
  • de incidentele conclusie tot onbevoegdheid tevens houdende incidentele conclusie ex artikel 843a Rv;
  • de conclusie van antwoord in het bevoegdheidsincident en het incident ex artikel 843a Rv.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.

2.De vordering in de hoofdzaak

2.1.
DE c.s. vorderen, verkort weergegeven, om bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
voor recht te verklaren dat [persoon A] en [persoon B] hoofdelijk aansprakelijk zijn jegens DE c.s. voor de schade die DE c.s. heeft geleden door het toerekenbaar tekortschieten althans onrechtmatig handelen van [persoon A] en [persoon B] ;
[persoon B] en [persoon A] hoofdelijk te veroordelen tot betaling aan DE c.s. van € 1.348.213,11 vermeerderd met rente,
[persoon A] en [persoon B] hoofdelijk te veroordelen in de proces- en nakosten, vermeerderd met de wettelijke rente daarover.
2.2.
DE c.s. leggen hieraan, eveneens verkort weergegeven, ten grondslag dat [persoon A] en [persoon B] bij de uitvoering van hun werkzaamheden als bindend adviseurs in een geschil tussen DE c.s. en haar joint venture partner, ernstige fouten hebben gemaakt. Voor de gevolgen van die fouten zijn [persoon A] en [persoon B] volgens DE c.s. aansprakelijk op grond artikel 6:74 BW dan wel op grond van artikel 6:162 BW.
2.3.
[persoon A] en [persoon B] hebben nog niet voor antwoord geconcludeerd in de hoofdzaak.

3.De vorderingen in de incidenten

3.1.
[persoon A] en [persoon B] vorderen bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
in het bevoegdheidsincident: dat de rechtbank zich onbevoegd verklaart om kennis te nemen van dit geschil, met verwijzing van de procedure naar de rechtbank Midden-Nederland (locatie Utrecht);
in het incident als bedoeld in artikel 843a Rv: “Digital Enterprises” op te dragen om de volgende stukken in het geding te brengen, althans aan [persoon A] en [persoon B] beschikbaar te stellen alle (proces)stukken uit de procedure die heeft geleid tot het vonnis van 21 december 2022 (productie 2 bij dagvaarding), waaronder - maar niet beperkt tot:
- de dagvaarding
- de akte wijziging van eis en overlegging producties
- de akte nadere toelichting substantiëringsplicht en overlegging producties
- de conclusie van antwoord tevens eis in reconventie, met producties
- de conclusie van antwoord in reconventie
- het tussenvonnis van 15 juni 2022
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling,
op straffe van een onmiddellijk opeisbare, door “Digital Enterprises” verschuldigde, dwangsom van € 500,- voor iedere keer dat “Digitale Enterprises” niet (volledig) voldoet aan één of meer tegen haar uitgesproken veroordelingen;
3) “ “Digital Enterprises” te veroordelen in de proces- en nakosten in beide incidenten, vermeerderd met de wettelijke rente daarover.
3.2.
DE c.s. voeren verweer. Zij concluderen in hun verweer tot afwijzing van incidentele vorderingen, met veroordeling van [persoon A] en [persoon B] in de proces- en nakosten, vermeerderd met de wettelijke rente daarover.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

In het bevoegdheidsincident

4.1.
Volgens [persoon A] en [persoon B] is de rechtbank Rotterdam niet bevoegd van de vorderingen in de hoofdzaak kennis te nemen. [persoon A] en [persoon B] voeren aan dat op grond van het wettelijke uitgangspunt de rechtbank Den Haag of de rechtbank Midden-Nederland (locatie Utrecht) relatief bevoegd is van die vorderingen kennis te nemen.
4.2.
DE c.s. betwisten dat de rechtbank Rotterdam niet bevoegd is van de vorderingen in de hoofdzaak kennis te nemen. Volgens DE c.s. hebben [persoon A] en [persoon B] conform artikel 1:15 BW woonplaats gekozen in Rotterdam. Dat dat zo is volgt volgens DE c.s. uit het e-mailbericht van de advocaat van [persoon A] en [persoon B] van 8 augustus 2024 aan de advocaat van DE c.s., waarin de advocaat van [persoon A] en [persoon B] heeft laten weten dat de dagvaarding kon worden betekend aan zijn kantooradres.
Het wettelijk kader
4.3.
In artikel 99 lid 1 Rv is bepaald dat de rechter van de woonplaats van de gedaagde partij bevoegd is, tenzij de wet anders bepaalt.
4.4.
Artikel 1:10 lid 1 BW bepaalt, voor zover hier van belang, dat de woonplaats van een natuurlijk persoon zich bevindt te zijner woonstede. Artikel 1:15 BW bepaalt dat een persoon een andere woonplaats dan zijn werkelijke woonplaats slechts kan kiezen, als de wet hem daartoe verplicht, of wanneer die keuze bij schriftelijk of langs elektronische weg aangegane overeenkomst voor een of meer bepaalde rechtshandelingen of rechtsbetrekkingen geschiedt en voor de gekozen woonplaats een redelijk belang aanwezig is.
Rechtbank Rotterdam is relatief onbevoegd
4.5.
De rechtbank oordeelt dat zij niet bevoegd is van de vorderingen in de hoofdzaak kennis te nemen. De rechtbank komt op grond van het volgende tot dat oordeel.
4.6.
Er is in dit geval geen sprake van een uit de wet voortvloeiende, van de hoofdregel van artikel 99 Rv afwijkende bevoegdheidsbepaling. De bevoegde rechter is in beginsel dus de rechter van de woonplaats van gedaagde(n). [persoon A] noch [persoon B] hebben woonplaats in een tot het arrondissement van de rechtbank Rotterdam behorende gemeente.
4.7.
De rechtbank Rotterdam zou desalniettemin relatief bevoegd zijn als [persoon A] en [persoon B] een vrijwillige woonplaatskeuze in de zin van artikel 1:15 BW hebben gemaakt voor een tot het arrondissement van de rechtbank Rotterdam behorende gemeente. Uit
artikel 1:15 BW volgt dat voor een rechtsgeldige, vrijwillige woonplaatskeuze het volgende nodig is:
1. De woonplaatskeuze moet geschieden bij schriftelijk of langs elektronische weg aangegane overeenkomst.
2. De woonplaatskeuze kan slechts plaatsvinden voor een of meer bepaalde rechtshandelingen of rechtsbetrekkingen.
3. Voor de gekozen woonplaats moet een redelijk belang aanwezig zijn.
4.8.
Het e-mailbericht van de advocaat van [persoon A] en [persoon B] waarop DE c.s. baseert dat [persoon A] en [persoon B] in dit geval hebben gekozen voor een woonplaats ten kantore van hun advocaat (in Rotterdam) luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
“Ik verzoek u dan ook nog even te wachten met het laten uitbrengen van de dagvaarding. Mocht uw cliënte desondanks tot dagvaarden over willen gaan, dan kunt u de dagvaarding aan mijn kantooradres laten betekenen.”
4.9.
Hieruit valt naar het oordeel van de rechtbank niet af te leiden dat [persoon A] en [persoon B] met DE c.s. zijn overeengekomen dat zij woonplaats kozen ten kantore van hun advocaat in Rotterdam. Met dit bericht is slechts aangegeven dat de dagvaarding op dat kantooradres betekend kon worden en niet meer. Zonder nadere toelichting, die DE c.s. niet hebben gegeven, valt niet in te zien dat in deze enkele mededeling van de advocaat van [persoon A] en [persoon B] aan de advocaat van DE c.s., een overeenkomst tussen [persoon A] en [persoon B] enerzijds, en DE c.s. anderzijds besloten ligt, strekkende tot het maken van een woonplaatskeuze op grond van artikel 1:15 BW door [persoon A] en [persoon B] op het kantooradres van hun advocaat. De mail bevat ook geen woorden van die strekking, zoals bijvoorbeeld “woonplaats”, “domicilie” of “keuze”. Nu een geldige woonplaatskeuze gevolgen heeft voor bijvoorbeeld de relatieve bevoegdheid van de gerechten waarvoor gedaagden kunnen worden opgeroepen, moet die keuze in voldoende duidelijke bewoordingen worden gemaakt, althans moet dit uit de gebezigde bewoordingen zonder redelijke twijfel kunnen worden afgeleid. Gesteld noch gebleken is dat DE c.s. deze mededeling in de omstandigheden van dit geval redelijkerwijs als een woonplaatskeuze hebben mogen begrijpen. Nu van een overeenkomst waarbij [persoon A] en [persoon B] woonplaats hebben gekozen te Rotterdam niet is gebleken, is de rechtbank Rotterdam niet bevoegd van de vorderingen in de hoofdzaak kennis te nemen.
4.10.
De rechtbank zal zich onbevoegd verklaren en de zaak in de stand waarin zij zich bevindt verwijzen naar, zoals gevorderd, de rechtbank Midden-Nederland (locatie Utrecht). Partijen dienen de zaak op de voet van artikel 74 lid 1 Rv daar zelf aanhangig te maken.
In het incident als bedoeld in artikel 843a Rv
4.11.
De relatieve onbevoegdheid van de rechtbank Rotterdam strekt zich ook uit tot de incidentele vordering tot in het geding c.q. beschikbaar stellen van stukken als bedoeld in artikel 843a Rv. De rechtbank Rotterdam is niet bevoegd op deze vordering te beslissen.
In het bevoegdheidsincident verder
De proceskosten
4.12.
DE c.s. wordt als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten van [persoon A] en [persoon B] , neerkomend op € 614,00 aan salaris voor de advocaat (één punt van liquidatietarief II (vordering van onbepaalde waarde)).

5.De beslissing

De rechtbank
in het bevoegdheidsincident
5.1.
verklaart zich onbevoegd van de vordering in de hoofdzaak en in het artikel 843a Rv incident kennis te nemen;
5.2.
veroordeelt DE c.s. in de kosten van het incident, aan de zijde van [persoon A] en [persoon B] tot op heden begroot op € 614,00;
5.3.
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
in de hoofdzaak en het (843a-)incident
5.4.
verwijst de zaak in de stand waarin zij zich bevindt, naar de rechtbank Midden-Nederland (locatie Utrecht).
Dit vonnis is gewezen door mr. J.M.J. Arts. Het is ondertekend door de rolrechter en in het openbaar uitgesproken op 22 januari 2025.
1861/3455