In deze zaak, die op 22 januari 2025 door de Rechtbank Rotterdam is behandeld, gaat het om een incident waarin de eiseressen, Digital Enterprises B.V. en Voetbalprimeur B.V., zich wenden tot de rechtbank met een vordering tegen de gedaagden, [persoon A] en [persoon B]. De eiseressen vorderen onder andere dat de gedaagden hoofdelijk aansprakelijk worden gesteld voor schade die zij hebben geleden door toerekenbaar tekortschieten of onrechtmatig handelen van de gedaagden. De gedaagden hebben echter aangevoerd dat de rechtbank Rotterdam niet bevoegd is om van de vorderingen kennis te nemen, en hebben verzocht om de zaak te verwijzen naar de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht.
De rechtbank heeft in haar beoordeling vastgesteld dat de gedaagden geen woonplaats hebben in een gemeente die tot het arrondissement van de rechtbank Rotterdam behoort. De rechtbank heeft ook overwogen of er sprake is van een vrijwillige woonplaatskeuze door de gedaagden, maar heeft geconcludeerd dat de mededeling van de advocaat van de gedaagden niet kan worden opgevat als een geldige woonplaatskeuze in de zin van artikel 1:15 BW. De rechtbank heeft daarom geoordeeld dat zij onbevoegd is om van de vorderingen in de hoofdzaak kennis te nemen en heeft de zaak verwezen naar de rechtbank Midden-Nederland.
Daarnaast heeft de rechtbank ook geoordeeld dat zij niet bevoegd is om te beslissen op de incidentele vordering tot het in het geding brengen van stukken, zoals bedoeld in artikel 843a Rv. De proceskosten zijn toegewezen aan de gedaagden, die in het ongelijk zijn gesteld. Het vonnis is ondertekend door de rolrechter en openbaar uitgesproken op dezelfde datum.