5.1.1.Standpunt verdediging
De verdachte moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging, omdat hij heeft gehandeld uit noodweer. Hij zag zich geconfronteerd met een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding door de aangever, waartegen hij zich moest verdedigen. Daartoe is door de verdediging het volgende aangevoerd.
De verdachte heeft een relatie met de moeder van de aangever, een relatie waarop [voornaam slachtoffer] geen prijs stelt. Omdat de verdachte niet bij zijn vriendin kon intrekken, verbleef de verdachte bovendien al enkele maanden in de woning van aangever. Er bestond volgens de verdachte al enkele dagen spanning tussen aangever en hem. De verdachte heeft zijn zorgen daarover tegen zijn vriendin uitgesproken. Hij vermoedde dat aangever iets in zijn schild voerde en was bang dat er iets zou gaan gebeuren. Voorafgaand aan de fysieke confrontatie op 5 november 2023 hebben de verdachte en de aangever nog discussie gehad over de moeder van aangever. Omdat de sfeer grimmig werd, is de verdachte op enig moment naar de wc gevlucht. De verdachte heeft daar geprobeerd om contact met zijn vriendin op te nemen. Hij heeft berichten naar zijn vriendin gestuurd met de strekking dat aangever hem iets zou gaan aandoen.
Nadat de verdachte hoorde dat aangever de woning had verlaten is hij uit de wc gekomen en wilde hij zijn telefoon aan de oplader leggen. Terwijl de verdachte nog gehurkt zat, kwam aangever weer de woning binnen en heeft deze gedreigd de verdachte af te maken. Aangever heeft de verdachte aangevallen toen hij overeind wilde komen. De verdachte is door die aanval op de grond beland. Daarna is aangever bovenop op de verdachte gaan zitten en heeft aangever de keel van de verdachte dichtgeknepen. Toen het de verdachte niet lukte om aangever van zich af te krijgen, heeft hij een aardappelschilmesje gepakt. Dat mesje lag op de vloer binnen handbereik van de verdachte. De verdachte heeft aangever daarmee meerdere malen gestoken totdat aangever verslapte en van de verdachte af ging. De verdachte heeft daarna gelijk 112 gebeld.
De verdachte heeft zich dus steeds aan de bedreigende situatie willen onttrekken, in eerste instantie door zich op de wc op te sluiten. Daarna heeft de aangever hem echter opnieuw aangevallen en kon hij zich alleen met geweld tegen hem verdedigen. Er was toen geen andere reële mogelijkheid meer waarop hij zich aan de aanval door de aangever kon onttrekken.
5.1.2.Beoordeling
Wat is er gebeurd?
De aangever en de verdachte verklaren allebei dat zij in de nacht van 4 op 5 november 2023 samen naar Dordrecht geweest om uit te gaan. Eenmaal in Dordrecht aangekomen is een discussie ontstaan en zijn zij met de taxi terug naar het huis van de aangever gegaan. Het huis van de aangever betreft een studio met een gecombineerde woon-slaapkamer en een separate badkamer. De aangever is bij thuiskomst achter zijn bureau gaan zitten en heeft daar muziek geluisterd en gegamed. De verdachte stond toen in het keukengedeelte van de studio en was daar met zijn telefoon aan het appen.
Hierna lopen de verklaringen van de verdachte en aangever uiteen. De aangever verklaart dat de verdachte zich toen uit het niets omdraaide en hem ter hoogte van het raam begon te slaan en met een aardappelschilmesje, dat hij gepakt had, begon te steken.
De verdachte betwist dit en verklaart dat de sfeer tussen beiden al uren grimmig was en dat het de aangever is geweest die hem plotseling in de kamer heeft aangevallen toen hij zijn telefoon aan de oplader had gelegd en uit hurkzit overeind wilde komen. De aangever duwde hem achterover totdat hij op zijn rug op de grond lag, ging op hem zitten en probeerde hem met twee handen te kelen. Vanuit die positie heeft de verdachte de aangever gestoken met een aardappelschilmesje dat hij van de vloer had gepakt. De verdachte is pas opgehouden met steken toen de aangever niet meer bewoog.
Bij de beantwoording van de vraag aan welke verklaring geloof gehecht moet worden gaat de rechtbank van de volgende feiten en omstandigheden uit.
Vaststaat dat er in de kamer een fysieke confrontatie heeft plaatsgevonden waarbij de verdachte veertien keer in het bovenlichaam van de aangever en éénmaal in diens pols heeft gestoken. Ook heeft de aangever builen in zijn gezicht. Bij de verdachte is geen letsel geconstateerd.
Het ontbreken van letsel bij de verdachte acht de rechtbank op zich al opmerkelijk. Immers, wanneer de verdachte onverhoeds door de aangever met een mes zou zijn aangevallen en achterover op de grond zou zijn gevallen, had dit mes hem makkelijk kunnen verwonden. Ook is niet goed te begrijpen waarom de aangever de verdachte in dat geval met twee handen zou zijn gaan kelen, terwijl hij in een van zijn handen een mes beet had. Bij de verdachte is geen enkel letsel gezien, terwijl het in de rede zou liggen dat, na het met volle kracht dichtknijpen van de keel, ten minste letsel in de nek van de verdachte zichtbaar zou hebben moeten zijn.
Op de broek van de verdachte zijn zowel aan de voorkant als aan de achterkant natte bloedvlekken aangetroffen. Ook deze constatering verdraagt zich niet goed met de verklaring van de verdachte. Immers, zou de aangever, toen hij op de verdachte zat en hem met twee handen om de keel vasthad zijn gestoken, dan zou het bloed uit die steekwonden op het bovenlichaam van de verdachte terecht zijn gekomen en niet zozeer op de voor- én de achterzijde van de broek van de verdachte.
Het feit dat de steekwonden bij de aangever bovendien over de volle breedte van de borstkas van de aangever zijn toegebracht en hij zowel aan de linker- als aan de rechterkant van het bovenlichaam is gestoken past evenmin in het door de verdachte geschetste scenario. Niet alleen zou de verdachte toen hij klem lag onder de aangever het mesje dan in één hand hebben gehad, maar bovendien zouden de armen van de aangever tijdens het wurgen van de verdachte in de baan van het steken hebben bevonden, waardoor niet de gehele borstkas voor de verdachte bereikbaar zou zijn geweest, laat staan de andere zijde van het lichaam van de aangever.
Daar komt tot slot nog bij dat er niet alleen een afgebroken lemmet op de grond heeft gelegen, maar ook een bebloed lemmet van een aardappelmesje in het gordijn in de woonkamer is aangetroffen. Ook dit verdraagt zich niet met een gevecht als door de verdachte weergegeven, waarbij hij op zijn rug liggend op de grond de aangever net zolang heeft gestoken totdat hij ophield.
De vorenstaande bevindingen passen daarentegen wel naadloos bij de toedracht zoals de aangever die heeft omschreven, te weten een situatie waarin de verdachte in de kamer op de aangever is afgelopen, op hem heeft ingeslagen en hem met een mes staand 14 keer heeft gestoken. Ook past het letsel bij de verklaring van aangever dat hij in zijn zij werd gestoken toen hij zijn hoofd tegen slaande bewegingen beschermde.
Het feit dat bij de verdachte naderhand in diens broekzak en de zak van zijn hoodie nog twee heften van een aardappelmesje zijn aangetroffen, waarvan het lemmet was afgebroken, ligt meer in het verlengde van de verklaring van de aangever dan in die van de verdachte. Over hiervoor heeft de verdachte geen verklaring kunnen geven.
De verklaring van de verdachte dat er al meerdere dagen spanning hing en dat hij beducht was op een aanval van aangever, acht de rechtbank ook niet geloofwaardig. Weliswaar blijkt uit telefoonberichten van de verdachte aan zijn vriendin dat bij hem stress aanwezig was, maar de verdachte en aangever zijn in de dagen voor 5 november 2023 ook tweemaal samen op stap gegaan. Ook in de bewuste nacht van 4 op 5 november 2023 zijn de verdachte en aangever naar het centrum van Dordrecht gegaan met de bedoeling om samen een biertje te drinken. Dit is niet goed te rijmen met de verklaring van de verdachte dat er al dagen sprake was van oplopende spanningen tussen hem en aangever.
De rechtbank acht dan ook de verklaring van de aangever over de toedracht van het incident betrouwbaar en acht de lezing van de verdachte niet aannemelijk geworden.
Voor een geslaagd beroep op noodweer, zoals bedoeld in artikel 41 van het Wetboek van Strafrecht, moet aannemelijk gemaakt worden dat sprake is geweest van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding (dan wel het onmiddellijk dreigend gevaar daarvan) van eigen of andermans lichaam, waartegen verdediging noodzakelijk was.
De rechtbank is gezien het hiervoor overwogene van oordeel dat van een noodweersituatie geen sprake is geweest. Gezien het bovenstaande is namelijk niet aannemelijk geworden dat de verdachte zich tegen een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanval van de aangever heeft moeten en mogen verdedigen. Het was de verdachte en niet de aangever die de aanval gekozen heeft. Omdat geen sprake was van een noodweersituatie, komt de verdachte geen geslaagd beroep op noodweer toe.