In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 27 november 2025 uitspraak gedaan in een jeugdstrafrechtelijke kwestie. De verdachte, geboren in 2009, werd beschuldigd van betrokkenheid bij een straatroof die op 16 december 2024 in Rotterdam plaatsvond. De officier van justitie eiste een taakstraf van 90 uren, maar de rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was om de verdachte te veroordelen. Ondanks sterke aanwijzingen dat de verdachte betrokken was, ontkende hij de beschuldigingen. De rechtbank gaf de verdachte het voordeel van de twijfel en sprak hem vrij van het ten laste gelegde feit. De benadeelde partij, die schadevergoeding eiste, werd niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering, omdat de verdachte was vrijgesproken. De rechtbank besloot ook dat de benadeelde partij de kosten van de verdediging moest dragen, die op nihil werden begroot. Het vonnis werd uitgesproken door een meervoudige kamer voor strafzaken, bestaande uit een voorzitter en twee kinderrechters, en werd in aanwezigheid van de griffier op de openbare terechtzitting bekendgemaakt.