ECLI:NL:RBROT:2025:1415

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
29 januari 2025
Publicatiedatum
4 februari 2025
Zaaknummer
C/10/690005 / HA ZA 24-1053
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis in incident over vergoeding van fysiotherapeutische zorg onder supervisie

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 29 januari 2025 uitspraak gedaan in een incident tussen [fysiopraktijk A] en DSW c.s. [fysiopraktijk A] vorderde een voorlopige voorziening tot betaling van declaraties voor verleende zorg, terwijl DSW c.s. de vergoeding had stopgezet voor zorg verleend door niet-geregistreerde therapeuten. De rechtbank oordeelde dat [fysiopraktijk A] onvoldoende spoedeisend belang had aangetoond en dat er een aanzienlijk restitutierisico bestond. De rechtbank wees de vorderingen van [fysiopraktijk A] af en veroordeelde haar in de proceskosten van het incident. De zaak zal op 12 maart 2025 weer op de rol komen voor conclusie van antwoord in de hoofdzaak.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/690005 / HA ZA 24-1053
Vonnis in incident van 29 januari 2025
in de zaak van
[persoon A],
h.o.d.n.
[fysiopraktijk A] ,
gevestigd te Schiedam,
eiseres in de hoofdzaak,
eiseres in het incident,
advocaat mr. B. van Mieghem te Rotterdam,
tegen
1. de onderlinge waarborgmaatschappij
ONDERLINGE WAARBORGMAATSCHAPPIJ DSW ZORGVERZEKERAAR U.A.,
2. de onderlinge waarborgmaatschappij
STAD HOLLAND ZORGVERZEKERAAR ONDERLINGE WAARBORGMAATSCHAPPIJ U.A.,
3. de naamloze vennootschap
DSW ZIEKTEKOSTENVERZEKERINGEN N.V.,
allen gevestigd te Schiedam,
gedaagden in de hoofdzaak,
verweersters in het incident,
advocaat mr. M.F. Lameris te Schiedam.
Partijen zullen hierna [fysiopraktijk A] en DSW c.s. genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding tevens houdende provisionele vorderingen ex artikel 223 Rv van
19 november 2024, met producties 1 t/m 35;
- de conclusie van antwoord in incident ex art. 223 Rv, met producties 1 t/m 10.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.

2.De feiten, voor zover van belang, in het incident

2.1.
[fysiopraktijk A] levert fysiotherapeutische zorg aan onder andere verzekerden van DSW c.s..
2.2.
Tussen [fysiopraktijk A] en DSW c.s. bestaat een Zorgovereenkomst Fysiotherapie 2023-2025 (hierna: de zorgovereenkomst). Op basis van de zorgovereenkomst vergoeden DSW c.s. aan [fysiopraktijk A] declaraties voor verrichte fysiotherapeutische zorg. De zorgovereenkomst luidt in dat kader als volgt:

Artikel 1 Definities
In deze overeenkomst wordt verstaan onder:
a.
FysiotherapeutDe persoon, die geregistreerd is als bedoeld in artikel 3 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (Wet BIG), die zorg verleent als bedoeld onder b. van dit artikel en die in de praktijk van de Zorgaanbieder werkzaam is en al dan niet op basis van een schriftelijke (arbeids)overeenkomst verzekerden van de Zorgverzekeraar behandelt;
Artikel 2 Kwaliteit Fysiotherapeutische zorg
De Fysiotherapeut verleent de Verzekerde de Fysiotherapeutische zorg persoonlijk, met uitzondering van het bepaalde in artikel 5 (waarneming) en artikel 6 (samenwerking, dienstverband en stagiaires).
De Fysiotherapeut staat ingeschreven in het betreffende (deel)register, onderdeel uitmakend van het Kwaliteitsregister Fysiotherapie NL (KRF NL) of staat ingeschreven in het betreffende (specialisme)register van de Stichting Keurmerk Fysiotherapie of staat ingeschreven in het individueel Register Fysiotherapie van het kwaliteitshuis Fysiotherapie en handelt conform de daarin gestelde eisen. (…)
Artikel 3 Vergoeding Fysiotherapeutische zorg
1. Vergoeding door de Zorgverzekeraar aan de Zorgaanbieder van de gecontracteerde prestaties zal plaatsvinden conform de tussen partijen overeengekomen Tarieven als vermeld in de bijlage 2 ‘Prestaties en tarieven’. Andere dan de in deze bijlage genoemde prestaties komen niet voor vergoeding in aanmerking.”
2.3.
Naar aanleiding van signalen van onjuist declaratiegedrag bij [fysiopraktijk A] zijn DSW c.s. in maart 2024 een onderzoek gestart. Daaruit volgde dat [fysiopraktijk A] declaraties indient bij DSW c.s. voor zorg verleend door zorgverleners zonder BIG-registratie, die werd gedeclareerd op de zogenoemde AGB-code van een wel geregistreerde fysiotherapeut. Partijen hebben hierover gesprekken gevoerd die niet tot overeenstemming hebben geleid.
2.4.
Naar aanleiding van hun bevindingen hebben DSW c.s. besloten vanaf april 2024 nog slechts 50% van de declaraties van [fysiopraktijk A] te vergoeden. In september 2024 hebben DSW c.s. [fysiopraktijk A] geïnformeerd dat de vergoeding voor niet-geregistreerde therapeuten per 1 januari 2025 volledig stopt, en alleen behandelingen door geregistreerde fysiotherapeuten worden vergoed.
2.5.
[fysiopraktijk A] is het daarmee niet eens en heeft DSW c.s. daarom gedagvaard.

3.Het geschil in de hoofdzaak

3.1.
[fysiopraktijk A] vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, DSW c.s. afzonderlijk te veroordelen om:
I de zorgovereenkomst na te komen;
II aan [fysiopraktijk A] alsnog te betalen het bedrag dat DSW c.s. hebben ingehouden op de vanaf april 2024 ontvangen declaraties, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente vanaf de reeds vervallen betalingstermijnen;
III de opschorting van de betaling van declaraties op grond van bezwaren tegen het werken onder supervisie te staken en gestaakt te houden;
IV althans zodanige maatregelen te treffen als door de rechtbank in goede justitie te bepalen;
een en ander met hoofdelijke veroordeling van gedaagden in de kosten van het geding,
evenals in de wettelijke rente over de kosten, voor zover deze niet door gedaagden zijn
betaald binnen veertien dagen na de datum waarop het vonnis in deze zaak is gewezen,
alsmede in de nakosten.
3.2.
[fysiopraktijk A] legt aan haar vorderingen ten grondslag dat DSW c.s. ten onrechte is
gestopt met het vergoeden van declaraties van [fysiopraktijk A] voor verleende zorg door
afgestudeerden met een buitenlands diploma, die werken onder supervisie van een wel
geregistreerde fysiotherapeut. Volgens [fysiopraktijk A] stellen DSW c.s. zich ten onrechte op het
standpunt dat er geen contractueel vergoedingsrecht voor die zorg bestaat. Dat standpunt
gaat volgens [fysiopraktijk A] ten onrechte voorbij aan dwingendrechtelijke bepalingen in de wet
BIG, die uitdrukkelijk in de mogelijkheid van werken onder supervisie voorziet. De uitleg
die DSW c.s. aan de zorgovereenkomst geeft is daarmee niet houdbaar, aldus [fysiopraktijk A] .
3.3.
DSW c.s. hebben nog niet voor antwoord geconcludeerd.

4.Het geschil in het incident

4.1.
[fysiopraktijk A] vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, DSW c.s. afzonderlijk te veroordelen om de door DSW c.s. van [fysiopraktijk A] gedurende de loop van dit geding te ontvangen (deugdelijke) declaraties voor de verleende zorg volledig te voldoen, zonder gebruikmaking van opschortings- of verrekeningsrechten en daarbij, voor zover het gaat om zorg die onder supervisie verleend is door niet BIG-geregistreerde zorgverleners, primair deze zorg voor 100% te vergoeden, subsidiair deze zorg voor 85% van het gedeclareerde te vergoeden en het verschuldigde bedrag aan [fysiopraktijk A] uit te betalen binnen de tussen partijen gebruikelijke termijnen, met veroordeling van DSW c.s. in de kosten in het incident;
4.2.
DSW c.s. voeren verweer en concluderen tot afwijzing van de vorderingen, met veroordeling van [fysiopraktijk A] in de kosten van het incident.
4.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

5.De beoordeling in het incident

5.1.
Aan de orde is een vordering tot het treffen van een voorlopige voorziening voor de duur van het geding, als bedoeld in artikel 223 Rv. Als minimumvereiste voor toewijzing van een dergelijke vordering geldt allereerst dat de vordering moet samenhangen met de hoofdvordering. Daarnaast is vereist dat de eisende partij voldoende belang heeft bij de incidentele vordering voor de duur van de hoofdprocedure, in die zin dat van de eisende partij niet gevergd kan worden dat de afloop van de hoofdzaak wordt afgewacht. De rechter moet vervolgens de belangen van partijen afwegen tegen de achtergrond van de te verwachten resterende duur van de hoofdzaak, en van de proceskansen daarin.
5.2.
[fysiopraktijk A] stelt dat zij spoedeisend belang heeft bij een veroordeling tot betaling van de declaraties gedurende het geding. Zij voert aan dat haar voortbestaan in grote mate afhankelijk is van betaling van de bij DSW c.s. ingediende declaraties omdat de omzet van [fysiopraktijk A] circa 70 procent wordt gerealiseerd met zorgverlening aan cliënten die bij DSW c.s. zijn verzekerd. Dit betekent dat zij die betalingen niet kan missen en derhalve niet kan wachten op een uitspraak in de hoofdzaak. Ter onderbouwing van haar financiële positie heeft [fysiopraktijk A] een overzicht opgesteld waaruit volgens haar geconcludeerd kan worden dat met betaling van 85% van de aan DSW c.s. gerichte declaraties [fysiopraktijk A] financieel overeind blijft.
5.3.
DSW c.s. betwist het spoedeisend belang van [fysiopraktijk A] en voert daartoe aan dat uit de overgelegde financiële stukken niet volgt dat er sprake is van spoedeisend belang; de vordering is onvoldoende onderbouwd. Bovendien zou volgens DSW c.s. de vordering leiden tot een onaanvaardbaar restitutierisico.
5.4.
De rechtbank oordeelt dat [fysiopraktijk A] het door haar gestelde spoedeisend belang bij toewijzing van de gevorderde voorlopige voorziening onvoldoende heeft onderbouwd. Zij heeft haar financiële situatie onvoldoende inzichtelijk gemaakt, terwijl zij wist dat DSW c.s. de door [fysiopraktijk A] zelfgemaakte opstelling, zonder verifieerbare bescheiden, niet accepteerde. Ook in deze procedure heeft [fysiopraktijk A] haar opstelling niet met documenten ter verificatie onderbouwd. De overgelegde enkele korte mededeling van de boekhouder volstaat daartoe niet. Van [fysiopraktijk A] had verwacht mogen worden dat zij de gestelde maandelijkse kosten, waarbij DSW c.s. in het onderhandelingstraject al haar vraagtekens plaatste, zou onderbouwen met verifieerbare documenten zoals contracten, facturen en een overzicht uit de debiteuren- en crediteurenadministratie. Verder had het op haar weg gelegen om concreet te maken welke kostenbesparende maatregelen zij heeft genomen, te meer omdat – gelet op het standpunt van DSW c.s., ongeacht de juistheid daarvan – voor haar al sinds maart 2024 voorzienbaar was dat DSW c.s. niet op dezelfde voet zou doorgaan met het betalen van de vergoedingen. Hoewel de gesprekken met DSW c.s. de insteek hadden van een constructieve samenwerking voor de toekomst, wist [fysiopraktijk A] dat positieve intenties geen garanties inhielden en zeker geen garantie op goedkeuring van het declareren van onder supervisie verleende zorg. De gevolgen van het feit dat [fysiopraktijk A] in weerwil daarvan bijvoorbeeld toch contracten verlengde of aanging met niet-geregistreerde zorgverleners, terwijl al bekend was dat DSW c.s. die ‘zorg onder supervisie’ niet (zonder) meer zou uitbetalen, komen voor haar risico.
5.5.
Daarnaast voeren DSW c.s. terecht aan dat toewijzing van de vordering een onomkeerbaar gevolg kan hebben. De door [fysiopraktijk A] gestelde “acute financiële problemen” brengen een aanzienlijk risico met zich mee dat de toegewezen bedragen niet kunnen worden teruggevorderd indien de beslissing in de hoofdzaak niet in haar voordeel uitvalt, terwijl uitgangspunt is dat een provisioneel vonnis slechts tijdelijk en omkeerbaar moet zijn. Dat [fysiopraktijk A] , naar zij stelt, in grote mate afhankelijk is van betalingen van DSW c.s., geeft te denken over haar financiële gezondheid en brengt gezien de omvang van de vorderingen een aanzienlijk restitutierisico met zich mee. De rechtbank beoordeelt dat risico bovendien als reëel, nu zij het standpunt van DSW c.s. over de uitleg van de zorgovereenkomst aannemelijker acht dan het standpunt van [fysiopraktijk A] . Dat werken onder supervisie op grond van de Wet BIG is toegestaan, betekent nog niet dat de contractsvrijheid op dit punt beperkt is en dus ook niet dat DSW c.s. gehouden zijn om de op de wijze van [fysiopraktijk A] onder supervisie geleverde zorg te vergoeden. De tekst van de overeenkomst past beter bij het standpunt van DSW c.s. en [fysiopraktijk A] heeft geen concrete stellingen ingenomen over de totstandkoming van de overeenkomst waaruit wel een vergoedingsrecht voor zorg onder supervisie zou volgen. Verder biedt het betoog van [fysiopraktijk A] vooralsnog onvoldoende aanknopingspunten voor het oordeel dat de uitleg die DSW c.s. aan de overeenkomst geven naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Deze inschatting van proceskansen maakt het restitutierisico des te groter en leidt ertoe dat ook een belangenafweging in het voordeel van DSW c.s. uitvalt.
5.6.
Gelet op het voorgaande wijst de rechtbank de incidentele vordering af.
Proceskosten
5.7.
[fysiopraktijk A] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van het incident worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van DSW c.s. worden begroot op:
  • Salaris advocaat € 614,00 (1 punt × tarief II à € 614,00)
  • Nakosten
Totaal € 792,00

6.De beslissing

De rechtbank
in het incident
6.1.
wijst het gevorderde af,
6.2.
veroordeelt [fysiopraktijk A] in de proceskosten van € 792,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als [fysiopraktijk A] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet [fysiopraktijk A] € 92,00 extra betalen, plus de kosten van betekening,
in de hoofdzaak
6.3.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
12 maart 2025voor conclusie van antwoord,
6.4.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.C. Rop. Het is ondertekend en uitgesproken op 29 januari 2025.
[3871, 3268, 2819]