ECLI:NL:RBROT:2025:1412

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
31 januari 2025
Publicatiedatum
4 februari 2025
Zaaknummer
10919561 CV EXPL 24-3030
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurprijsvermindering voor tussenhuurder als gevolg van coronamaatregelen

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 31 januari 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen een tussenhuurder en Heineken Nederland B.V. De eiser, woonachtig in Monaco en vertegenwoordigd door mr. R. Smith, vorderde een huurprijsvermindering als gevolg van de overheidsmaatregelen in verband met de coronapandemie. Heineken, vertegenwoordigd door mr. J. Verstoep, was de gedaagde partij en eiseres in reconventie. De procedure volgde op een eerder vonnis van 26 juli 2024, waarin al was geoordeeld dat Heineken recht had op huurprijsvermindering. In het huidige vonnis werd dit oordeel bevestigd en verder uitgewerkt.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat de huurkortingsaanspraak van de tussenhuurder, die door Heineken aan de hand van bepaalde cijfers was berekend, niet langer in geschil was. De hoogte van de huurkortingsaanspraak werd vastgesteld op € 42.779,-. De kantonrechter oordeelde dat Heineken met recht een beroep had gedaan op verrekening van de door de eiser in conventie geëiste huur. De kantonrechter heeft de vorderingen van Heineken toegewezen, waarbij de eiser werd veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 4.422,83 aan resterende huurkorting, met wettelijke rente vanaf 4 april 2024.

De kosten van de procedure werden gecompenseerd, zodat beide partijen hun eigen kosten dragen. Dit vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat het onmiddellijk kan worden uitgevoerd, ook als een van de partijen in hoger beroep gaat.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 10919561 CV EXPL 24-3030
datum uitspraak: 31 januari 2025
vonnis van de kantonrechter
in de zaak van
[eiser],
woonplaats: Monaco,
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
gemachtigde: mr. R. Smith,
tegen
HEINEKEN NEDERLAND B.V.,
vestigingsplaats: Amsterdam,
gedaagde,
eiseres in reconventie,
gemachtigde: mr. J. Verstoep.
Partijen worden hierna ‘[eiser]’ respectievelijk ‘Heineken’ genoemd.

1.De (verdere) procedure

1.1.
Het (verdere) procesverloop blijkt uit:
  • het vonnis van 26 juli 2024 en de daaraan ten grondslag liggende processtukken;
  • de akte van Heineken, met bijlagen;
  • de antwoordakte van [eiser];
  • de brief van 21 oktober 2024 van de gemachtigde van Heineken;
  • de brief van 4 november 2024 van de gemachtigde van [eiser];
  • de akte van Heineken.
1.2.
De datum van deze uitspraak is vervolgens nader bepaald op heden.
1.3.
Gebleken is dat het vonnis van 26 juli 2024 een storende fout bevat. Onder 1.2 daarvan is namelijk vermeld dat de mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad op 21 juni 2024 terwijl dat op 25 juni 2024 was. Deze fout is hierbij hersteld.

2.De verdere beoordeling

in conventie en in reconventie
2.1.
Vanwege de onderlinge samenhang daartussen wordt ook in dit vonnis het over en weer geëiste hierna gezamenlijk behandeld.
2.2.
Onder 4.11 van gemeld vonnis is al geoordeeld dat de door Heineken gevorderde verklaring voor recht dat zij als gevolg van de overheidsmaatregelen in verband met de coronapandemie recht heeft op een huurprijsvermindering ten aanzien van de te betalen huur voor het gehuurde, toewijsbaar is. Dat oordeel wordt hierna in het dictum neergelegd.
2.3.
Verder werd onder 4.15 van dat vonnis geoordeeld dat een redelijke toepassing van de uitspraak van de Hoge Raad van 24 december 2021 hier met zich brengt dat het nadeel van Heineken als tussenhuurder wordt bepaald op de som van het bieromzetverlies en de huurkorting waarop onderhuurder [naam] jegens onderverhuurder Heineken aanspraak heeft, verminderd met de TVL waarop Heineken aanspraak heeft althans aanspraak zou hebben kunnen maken (Heineken heeft immers het standpunt betrokken dat hoewel zij geen TVL heeft aangevraagd, bij de berekening er vanuit gegaan mag worden dat zij in verband met het gehuurde de maximale TVL heeft ontvangen). Het aldus berekende nadeel van Heineken moet dan gelijkelijk worden verdeeld tussen partijen.
2.4.
Uit de antwoordakte van [eiser] blijkt dat hij zich niet kan verenigen met het oordeel dat ook het bieromzetverlies in voormelde berekening wordt betrokken. De kantonrechter ziet echter geen aanleiding terug te komen op dat oordeel.
2.5.
Omdat de hoogte van de door Van de Heijden aan Heineken te verlenen huurkorting een rechtstreeks afgeleide is van de huurkorting waarop [naam] jegens Heineken aanspraak kan/kon maken en [eiser] de voor de berekening van die aanspraak door Heineken gebruikte gegevens heeft betwist, heeft de kantonrechter Heineken de gelegenheid geboden de omvang van de huurkortingsaanspraak van [naam] jegens haar nader te onderbouwen. Daarbij is bepaald dat die nadere onderbouwing in het bijzonder moet zien op de vaste lasten van [naam] over de periode 15 maart 2020 tot en met 28 februari 2022 en dat die zo mogelijk moet zijn voorzien van van [naam] afkomstige stukken.
2.6.
In haar daarop genomen akte heeft Heineken aan de hand van de door haar eerder en bij die akte overgelegde stukken uitgebreid toegelicht welke cijfers zij heeft gebruikt en heeft mogen gebruiken voor de berekening van de huurkortingsaanspraak van [naam] jegens haar, zoals overgelegd als bijlage 19, zijnde € 42.779,-. Daarbij heeft zij opgemerkt dat als zij de daadwerkelijke door [naam] opgevoerde vaste lasten in 2021 en 2022 in de berekening zou hebben gehanteerd, Heineken meer huurkorting aan [naam], en [eiser] dus meer huurkorting aan Heineken, had moeten geven, namelijk € 43.082,-, in verband waarmee zij heeft gewezen op de door haar als bijlage 29 overgelegde berekening.
2.7.
Uit zijn reactie daarop blijkt dat [eiser] bereid is die laatste berekening te gebruiken als maatstaf voor de huurkortingsaanspraak van [naam] jegens Heineken, dus € 43.082,-. Dat betekent dat, anders dan bij het tussenvonnis het geval was, de omvang van de huurkortingsaanspraak van [naam] jegens Heineken niet langer in geschil is. Omdat Heineken bij de berekening van haar huurkortingsaanspraak jegens [eiser] is uitgegaan van een lager bedrag, namelijk € 42.779,-, en dit lagere bedrag in het voordeel van [eiser] doorwerkt bij de berekening van haar huurkortingsaanspraak jegens hem, waarop Heineken haar tegenvordering heeft gegrond, wordt er hierna bij de verdere beoordeling vanuit gegaan dat [naam] (in ieder geval) een huurkortingsaanspraak van € 42.779,- jegens Heineken had.
2.8.
Nu, daarvan uitgaande en rekening houdend met wat in deze procedure al is beslist ten aanzien van de uitgangspunten voor de berekening van de huurkortingsaanspraak van Heineken jegens hem, [eiser] de juistheid van de door Heineken op basis daarvan gemaakte berekening van die aanspraak (zie punt 96 e.v. van de conclusie van 4 april 2024) verder niet heeft bestreden, gaat de kantonrechter uit van de volgens die berekening door [eiser] aan Heineken verschuldigde huurkorting van € 29.769,- (exclusief btw).
2.9.
Gegeven die aanspraak van Heineken jegens [eiser] wordt geoordeeld dat zij met recht een beroep heeft gedaan op verrekening van door hem in conventie geëiste huur van (per saldo) € 30.668,87 inclusief btw oftewel € 25.346,17 exclusief btw en ook met recht aanspraak maakt op het dan nog resterende bedrag aan huurkorting, zijnde € 4.422,83 exclusief btw (€ 29.769,- minus € 25.346,17). De ter zake door haar ingestelde vorderingen worden daarom toegewezen als hierna gemeld.
2.10.
De daarover gevorderde wettelijke rente is ook toewijsbaar, zij het de wettelijke rente van artikel 6:119 BW en niet de wettelijke handelsrente van artikel 6:119a BW). De betalingsverplichting van [eiser] jegens Heineken vloeit immers niet voort uit een handelsovereenkomst maar uit de wet (ECLI:NL:HR:2020:1710). De rente is ook, zoals gevorderd, toewijsbaar vanaf de datum van het instellen van de tegeneis (4 april 2024), nu Heineken reeds geruime tijd daarvoor (zie haar bijlage 12) op die huurkorting aanspraak had gemaakt en [eiser] daarin niet heeft toegestemd en dus in verzuim is geraakt.
2.11.
In het voorgaande ligt besloten dat het door [eiser] gevorderde integraal wordt afgewezen.
2.12.
De kantonrechter acht in de gegeven omstandigheden termen aanwezig de kosten van de procedure te compenseren zodat beide partijen de eigen kosten dragen. Daarbij heeft meegewogen dat Heineken pas in de loop van deze procedure de door [eiser] (met recht) verlangde onderbouwing heeft verstrekt, althans tot zijn genoegen, maar ook dat hij niet is gevolgd zijn standpunt dat Heineken als tussenhuurder geen aanspraak zou kunnen maken op de hier aan de orde zijnde huurkorting en dat het bieromzetverlies niet in de berekening zou moeten worden betrokken alsook dat de tegenvordering is voortgevloeid uit het verweer in conventie.
2.13.
Dit vonnis wordt, voor zover het veroordelingen betreft, uitvoerbaar bij voorraad verklaard, nu dat is gevorderd en daartegen geen bezwaar is gemaakt. Dat betekent dat het vonnis meteen mag worden uitgevoerd, ook als een van partijen aan een hogere rechter vraagt om de zaak opnieuw te beoordelen.

3.De beslissing

De kantonrechter:
in conventie
3.1.
wijst het gevorderde af;
in reconventie
3.2.
verklaart voor recht dat Heineken als gevolg van de overheidsmaatregelen in verband met de coronapandemie recht heeft op een huurprijsvermindering ten aanzien van de te betalen huur voor het gehuurde;
3.3.
verklaart voor recht dat Heineken een bedrag van € 25.346,17 (exclusief btw) aan huur gerechtvaardigd onbetaald heeft gelaten en verrekend heeft met de aan [eiser] te betalen huur voor het gehuurde;
3.4.
veroordeelt [eiser] een bedrag van € 4.422,83 (exclusief btw) aan resterende huurkorting aan Heineken te betalen, met de wettelijke rente in de zin van artikel 6:119 BW daarover vanaf 4 april 2024 tot de dag van algehele voldoening;
en verder in conventie en in reconventie
3.5.
compenseert de kosten van de procedure zodat partijen elk de eigen kosten dragen;
3.6.
verklaart dit vonnis, voor zover het veroordelingen betreft, uitvoerbaar bij voorraad;
3.7.
wijst al het andere af.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.A. Vriezen en in het openbaar uitgesproken.
654