ECLI:NL:RBROT:2025:1404

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
31 januari 2025
Publicatiedatum
4 februari 2025
Zaaknummer
10-143421-23; 10-270790-23
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling tot gevangenisstraf en tbs voor zware mishandeling en verkrachting met dodelijke afloop

Op 31 januari 2025 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1999, die zich schuldig heeft gemaakt aan zware mishandeling en verkrachting. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 40 maanden en tbs met dwangverpleging. De zaak betreft twee afzonderlijke incidenten: de zware mishandeling van de oma van de verdachte, die uiteindelijk aan haar verwondingen overleed, en de verkrachting van een prostituee. De rechtbank oordeelde dat er een causaal verband was tussen het handelen van de verdachte en het overlijden van zijn oma, ondanks de verdediging die stelde dat de dood niet aan hem kon worden toegerekend. De rechtbank verwierp dit verweer en achtte de verdachte schuldig aan zware mishandeling met dodelijke afloop. Daarnaast werd de verdachte ook schuldig bevonden aan verkrachting en mishandeling van de prostituee. De rechtbank nam in haar overwegingen de ernst van de feiten, de impact op de slachtoffers en de recidivekans van de verdachte mee. De rechtbank oordeelde dat de veiligheid van de maatschappij een langdurige behandeling van de verdachte noodzakelijk maakt, wat leidde tot de oplegging van de tbs-maatregel. De vordering van de benadeelde partij werd gedeeltelijk toegewezen, waarbij de verdachte werd veroordeeld tot het betalen van €3.000,- aan immateriële schade aan de prostituee.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummers: 10-143421-23 & 10-270790-23
Datum uitspraak: 31 januari 2025
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de gevoegde zaken tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren te [locatie] op [datum] 1999,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres] ,
aldaar preventief gedetineerd in de [inrichting] ,
raadsman mr. L.A.R. Newoor, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op de terechtzitting van 17 januari 2025.

2.Tenlasteleggingen

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaardingen, zoals deze op de terechtzitting overeenkomstig de vorderingen van de officier van justitie zijn gewijzigd.
De teksten van de gewijzigde tenlasteleggingen zijn als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. H.J. du Croix heeft gevorderd:
  • vrijspraak van de onder parketnummer 10-143421-23 primair en subsidiair ten laste gelegde doodslag dan wel poging doodslag van [slachtoffer 1] ;
  • bewezenverklaring van de onder parketnummer 10-143421-23 ten laste gelegde zware mishandeling met de dood ten gevolge van [slachtoffer 1] ;
  • bewezenverklaring van de onder parketnummer 10-270790-23 ten laste gelegde verkrachting en poging doodslag van [slachtoffer 2] ;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van zeven jaren met aftrek van voorarrest;
  • oplegging van de gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel (GVM) als bedoeld in artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht (Sr).

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Vrijspraak zonder nadere motivering
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het onder parketnummer 10-143421-23 primair (doodslag van [slachtoffer 1] ) en subsidiair (poging doodslag van [slachtoffer 1] ) ten laste gelegde niet wettig en overtuigend is bewezen, zodat de verdachte daarvan zonder nadere motivering zal worden vrijgesproken.
4.2.
Bewijswaardering 10-143421-23 (zware mishandeling met de dood ten gevolge van [slachtoffer 1] )
4.2.1.
Standpunt verdediging
De verdediging verzoekt de verdachte vrij te spreken van de zinsnede ‘met de dood ten gevolge’. Daartoe is aangevoerd dat weliswaar sprake is van een keten van gebeurtenissen tussen het slaan door de verdachte en de uiteindelijke dood van het slachtoffer, maar dat het causaal verband daartussen onvoldoende kan worden vastgesteld. Er kan in deze zaak, met een overlijden vierenhalve maand na het incident, niet meer worden gesproken van een redelijke toerekening van dat gevolg aan het handelen van de verdachte. Uit het rapport van het NFI volgt daarnaast dat het hersenletsel ook kan zijn veroorzaakt door een val, bijvoorbeeld later die nacht. Bovendien dient rekening te worden gehouden met de leeftijd van het slachtoffer en de voordien al bestaande medische klachten waarmee zij kampte.
4.2.2.
Beoordeling
Op basis van het dossier stelt de rechtbank het volgende vast. In de nacht van 10 op 11 juni 2023 omstreeks 00:00 uur ging de verdachte samen met zijn oma, het latere slachtoffer, buiten wandelen. Tijdens deze wandeling ontstond een verhitte discussie tussen de verdachte en zijn oma. De verdachte heeft hierop zijn oma meerdere keren tegen het hoofd geslagen. Op 11 juni 2023 wordt op de spoedeisende hulp van het ziekenhuis bij oma letsel vastgesteld, te weten een onderhuidse bloeding rondom het linkeroog en aan de linkeroorschelp, een breuk van de linkerkaakbijholte, een hersenkneuzing in de rechterslaapkwab van de grote hersenen en kleine kneuzingen in de beide voorhoofd- tot wandkwabben van de grote hersenen, bloeduitstortingen onder het zachte hersenvlies zowel links, rechts als aan de achterzijde van de grote hersenen en er zat bloed rechts onder het harde hersenvlies. Naar het oordeel van de rechtbank is het vastgestelde letsel, gelet op de aard en ernst daarvan en de noodzaak van medisch ingrijpen, te kwalificeren als zwaar lichamelijk letsel. Op 24 november 2023 is de oma van de verdachte overleden.
De rechtbank is van oordeel dat de dood van de oma van de verdachte het gevolg is geweest van het slaan door de verdachte. De rechtbank acht namelijk bewezen dat de verdachte meerdere malen met zijn vuist hard op het hoofd van zijn oma, op/nabij haar linkeroog, heeft geslagen en niet zoals de verdachte heeft verklaard slechts tweemaal met een vlakke hand. Dit baseert de rechtbank op de verklaring van oma zelf en het rapport van het NFI, waaruit volgt dat het aangetroffen letsel past bij hard slaan met een vuist en niet past bij het enkele slaan met een vlakke hand.
Als gevolg van het slaan door de verdachte was sprake van een botsende krachtsinwerking in een relatief groot gebied, waardoor naast een breuk aan de linkerkaakbijholte onder meer hersenkneuzingen en -bloedingen ontstonden. Hierdoor was een spoedoperatie noodzakelijk. De dag na de opname trad een longontsteking op. Deze longontsteking is mogelijk ontstaan als gevolg van inademing van voedsel/maaginhoud bij of na de spoedoperatie. Enkele dagen later bleek ook sprake van een ontsteking aan de hersenen (zoals kan ontstaan na een operatie aan de schedel, hersenvliezen en hersenen) met bewustzijnsdaling en nekstijfheid. Met antibiotica trad uiteindelijk neurologisch verbetering op maar de oma van de verdachte bleek moeilijk mobiliseerbaar en belastbaar. Toen er op enig moment opnieuw een bewustzijnsdaling optrad, bleek dat er ook sprake was van weefselversterf in de hersenen, zeer wel mogelijk het gevolg van druk op de bloedvaten ten gevolge van de aanhoudende zwelling van de hersenen en de verhoogde druk in de schedelholte, aldus de deskundige van het NFI. Ten gevolge van het totaalbeeld aan hersenletsel is forse achteruitgang van de lichamelijk en mentale conditie opgetreden met als gevolg een uitgesproken zorgafhankelijkheid. Drie dagen voor het overlijden is er een longontsteking opgetreden. De toegenomen bedlegerigheid en stoornissen van de slikfunctie waren risicofactoren voor het ontstaan van deze longontsteking.
Naar het oordeel van de rechtbank is het door de verdachte uitgeoefende geweld in de keten van gebeurtenissen daarnaast een noodzakelijke factor geweest voor het overlijden van de oma van de verdachte en kan dit overlijden redelijkerwijs aan hem worden toegerekend. Het uiteindelijk overlijden van oma op 24 november 2023 kan volgens de NFI-deskundige dan ook worden verklaard door verwikkelingen van het opgelopen totaalbeeld aan hersenletsel, hetgeen het gevolg is van de doorgemaakte krachtsinwerkingen aan het hoofd. Volgens de deskundige van het NFI blijkt uit de medische gegevens niet dat voorafgaand aan het incident sprake is geweest van chronisch en doodsoorzakelijk relevant ziekelijk lijden. Ook volgens de arts die de lijkschouwing heeft uitgevoerd kan het overlijden niet los worden gezien van het geweldsincident in juni 2024.
Gelet op het voorgaande stelt de rechtbank vast dat de oma van de verdachte is overleden aan de gevolgen van het door hem toegebrachte hersenletsel. Daarmee is de causaliteit gegeven.
Ten aanzien van het verweer dat voornoemd hersenletsel mogelijk mede is ontstaan door een val van oma later die nacht overweegt de rechtbank als volgt. Zowel oma als de verdachte verklaren expliciet dat oma niet is gevallen toen de verdachte haar sloeg. Ook daarna heeft oma op geen enkel moment gerept over een val nadien. Evenmin kan uit de verklaringen van andere getuigen – waaronder de dochter van het slachtoffer – worden afgeleid dat oma zou zijn gevallen, noch wijst enig uitwendig letsel op een dergelijke val. Het verweer van de verdachte dat oma misschien later die nacht nog gevallen zou zijn is dan ook door de verdediging niet onderbouwd, noch overigens aannemelijk geworden. Gelet hierop is het niet aannemelijk geworden dat het hersenletsel bij oma het gevolg is geweest van een val. Het verweer van de raadsman op dit punt wordt verworpen.
4.2.3.
Conclusie
De rechtbank acht bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan zware mishandeling, terwijl het feit de dood van zijn oma ten gevolge heeft gehad.
4.3.
Bewijswaardering 10-270790-23, verkrachting van [slachtoffer 2] (feit 1) en poging doodslag althans mishandeling ten aanzien van [slachtoffer 2] (feit 2)
4.3.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie acht de onder feit 1 ten laste gelegde verkrachting van [slachtoffer 2] (hierna: de aangeefster) wettig en overtuigend bewezen. Het alternatieve scenario van de verdachte, waarin hij verklaart hoe zijn sperma in het gezicht van aangeefster terecht zou zijn gekomen en dat het geweld werd geïnitieerd door aangeefster, acht de officier van justitie niet aannemelijk.
Daarnaast acht zij de onder feit 2 primair ten laste gelegde poging doodslag van aangeefster wettig en overtuigend bewezen. Aangeefster heeft namelijk verklaard dat de verdachte met twee handen haar keel heeft dichtgeknepen, waardoor zij geen lucht kreeg. De gedragingen van de verdachte zijn in onderling verband en samenhang bezien – naar hun uiterlijke verschijningsvorm – zozeer gericht op het toebrengen van dodelijk letsel, dat het niet anders kan dat het opzet van de verdachte daarop gericht was.
4.3.2.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit van de verkrachting en de poging doodslag. De verdachte heeft verklaard dat in de hotelkamer een ruzie ontstond tussen de verdachte en aangeefster omdat zij – anders dan afgesproken – eiste dat de verdachte een meerprijs zou betalen. Hierna ontstond op initiatief van aangeefster een worsteling tussen hen beiden, waarbij lawaai is gemaakt. De bewijsmiddelen in het dossier, behoudens de verklaringen van aangeefster, passen ook naadloos bij deze lezing van de verdachte.
Daarnaast is de verklaring van aangeefster niet betrouwbaar omdat het bij aangeefster aangetroffen letsel niet overeenkomt met haar verklaring. Ook heeft zij verklaard dat de verdachte niet is klaargekomen, terwijl er wel sperma van hem is aangetroffen in haar hals. Tot slot wordt opgemerkt dat aan de mogelijk belastende verklaringen van twee hotelgasten geen waarde kan worden gehecht. Door de politie is immers niet genoeg in detail doorgevraagd op deze verklaringen en ook die verklaringen zijn verenigbaar met de lezing van de verdachte.
4.3.3.
Beoordeling
Feit 1 verkrachting
Vaststaat dat dat de verdachte op 14 februari 2023 via Whatsapp een afspraak heeft gemaakt voor een betaalde seksafspraak met aangeefster. Zij spraken af in een hotel in Rotterdam, waar aangeefster kamer 531 had gereserveerd. Vervolgens lopen de lezingen van de verdachte en aangeefster uiteen.
Uit de verklaring van aangeefster volgt dat in de hotelkamer een discussie ontstond over het vooraf betalen. Toen bleek dat de verdachte niet vooraf wilde betalen, heeft aangeefster de verdachte verzocht om weg te gaan. De verdachte werd boos en heeft haar met zijn vuist meerdere slagen in haar gezicht gegeven. Aangeefster begon toen te schreeuwen om hulp. Hierop pakte verdachte een kussen en drukte deze in het gezicht van aangeefster. Vervolgens trok hij aangeefster aan haar haren naar het raam en dwong haar om hem te pijpen. Hierbij hield de verdachte aangeefster vast aan haar haar. Vanwege het letsel aan de mond van aangeefster lukte het haar niet om de verdachte te pijpen. De verdachte dwong aangeefster vervolgens om aan zijn ballen te likken. Aangeefster begon wederom te gillen en hierop heeft de verdachte met twee handen de keel van aangeefster vastgepakt en dichtgeknepen. De verdachte probeerde zichzelf af te trekken en aangeefster moest doorgaan met pijpen. Hierbij bewoog de verdachte haar hoofd heen en weer. Op een gegeven moment ging de telefoon van de hotelkamer. Hierop pakte de verdachte zijn spullen en verliet hij de kamer en het hotel.
De verdachte ontkent dit alles en verklaart dat er enkel een worsteling is ontstaan toen hij tijdens het pijpen door aangeefster bij moest betalen en hij de gevraagde meerprijs niet wilde betalen. Hierop is hij vertrokken.
De rechtbank stelt voorop dat de aangeefster op meerdere momenten bij de politie en later ook bij de rechter-commissaris steeds op essentiële onderdelen concreet, gedetailleerd en consistent heeft verklaard over wat er volgens haar in de hotelkamer is gebeurd. De rechtbank heeft in die verklaringen geen onverklaarbare tegenstrijdigheden aangetroffen op grond waarvan zou kunnen worden geconcludeerd dat hetgeen de aangeefster heeft verklaard niet op waarheid berust.
De verklaring van aangeefster vindt tevens steun in het bij haar aangetroffen letsel. Uit de foto’s (productie 2 bij de overlegde vordering benadeelde partij) en de FARR verklaring blijkt dat aangeefster letsel had aan haar linker schouderblad, in het gezicht en hals en ook de huisarts neemt op 17 februari 2023, drie dagen na het incident, meerdere bloeduitstortingen waar op de armen, borstkas, het gelaat en in de hals. Verbalisanten zien ook direct na het incident bloeduitstortingen aan beide kanten van haar nek en dat de binnenkant van haar lippen rood en dik waren. Dat op basis van de verklaring van aangeefster er sprake zou moeten zijn van meer letsel, zoals door de verdediging betoogd, volgt de rechtbank niet.
Voorts wordt de verklaring van aangeefster ook ondersteund door twee getuigen, de hotelgasten van de aangrenzende hotelkamers, die lawaai en een paniekerige vrouwenstem en een mannenstem uit kamer 531 hoorden en hierop de receptie hebben gebeld. Twee hotelmedewerkers zijn toen naar kamer 531 gegaan en een derde medewerker heeft kamer 531 gebeld. Aangeefster heeft direct aan de hotelmedewerkers verklaard dat zij is verkracht door de verdachte. Ook zijn er camerabeelden waarop aangeefster is te zien nadat de verdachte is vertrokken uit de kamer. Zij loopt op haar sokken paniekerig heen en weer tot de lift komt, waarbij zij ondertussen haar haren, die door de verdachte uit de knot op haar hoofd waren getrokken, weer in een knot op haar hoofd stopt, welke knot ook te zien is op camerabeelden op het moment dat aangeefster de verdachte op de afgesproken plek in het hotel ophaalt om naar de kamer te gaan.
Gelet op het voorgaande wordt de verklaring van aangeefster voldoende ondersteund door objectief bewijs, te weten de getuigenverklaringen, de camerabeelden, het sporenonderzoek en het bij de aangeefster aangetroffen letsel. Op grond van al het voorgaande in onderling verband en samenhang bezien acht de rechtbank de verklaring van aangeefster en die van de beide getuigen betrouwbaar en kunnen deze voor het bewijs worden gebruikt.
Hieraan doet niet af dat sperma van de verdachte is aangetroffen op de hals van aangeefster, terwijl de aangeefster heeft verklaard dat de verdachte niet zou zijn klaargekomen. Het feit dat dit sperma namelijk niet alleen in het midden, maar ook aan weerszijden van de hals van aangeefster is aangetroffen, is immers niet goed te rijmen met de verklaring van de verdachte dat hij in het gezicht van aangeefster zou zijn klaargekomen, maar is veel meer in lijn met de verklaring van aangeefster dat de verdachte zich heeft afgetrokken en hij vervolgens met beide handen haar hals heeft vastgepakt.
Conclusie
Het verweer van de verdachte wordt verworpen en de rechtbank acht bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan verkrachting.
Feit 2 (vrijspraak) poging doodslag
Op grond van de bewijsmiddelen acht de rechtbank bewezen dat de verdachte met twee handen de keel van aangeefster heeft dichtgeknepen. Uit het dossier kan de rechtbank echter niet opmaken met hoeveel kracht de verdachte toen heeft geknepen en of, en zo ja hoe lang, hij de keel van aangeefster heeft dichtgehouden. Daardoor kan naar de uiterlijke verschijningsvorm daarvan niet worden vastgesteld of de handelingen van de verdachte gericht waren op de dood van de aangeefster, noch dat de verdachte bewust de aanmerkelijke kans hierop had aanvaard. De rechtbank zal de verdachte daarom vrijspreken van de poging tot doodslag. Wel is sprake van mishandeling.
Conclusie
De rechtbank acht bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan mishandeling.
4.4.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
Parketnummer 10-143421-23
meer subsidiair
hij in de periode van 10 juni 2023 tot en met 12 juni 2023 te Rotterdam, aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een intracerebrale bloeding en een breuk aan de kaakholte heeft toegebracht door die [slachtoffer 1] meermalen (met kracht en gebalde hand) tegen haar oogkas en gezicht en hoofd te slaan al dan niet terwijl het feit de dood van die [slachtoffer 1] ten gevolge heeft gehad;
Parketnummer 10-270790-23
1
hij op 14 februari 2023 te Rotterdam, door geweld of andere feitelijkheden en bedreiging met andere feitelijkheden [slachtoffer 2] heeft gedwongen tot het ondergaan van handelingen die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam, namelijk het
- laten likken en/of zuigen van/aan zijn, verdachtes, penis en/of ballen door die [slachtoffer 2]
, en
- brengen/houden en duwen van zijn, verdachtes, penis in de mond van die [slachtoffer 2]
,
het geweld en/of andere feitelijkheden en/of bedreiging metandere
feitelijkheden /hebben bestaan uit het
- meermalen slaan op de wang en het gezicht van die
[slachtoffer 2] ,
- drukken/duwen van haar gezicht in een kussen,
- vastpakken van haar hoofd/de nek en haren envervolgens haar aan haar
haren mee te sleuren/trekken naar het raam,
- vervolgens haar hoofd naar zijn penis te brengen en haar hoofd heen en weer
te bewegen,
- dwingend tegen haar te zeggen:
o “Lik mijn ballen”,
o “Wees stil” en
o “Pijpen, pijpen, dan is er niks aan de hand”, althans woorden van gelijke
dreigende aard en/of strekking,
- brengen/houden en duwen van zijn, verdachtes, penis in haar mond,
- voorbij gaan aan haar verbale en non-verbale protesten, en
- met twee handen dichtknijpen van haar keel;
2
subsidiair
hij op 14 februari 2023 te Rotterdam, [slachtoffer 2] heeft mishandeld door
- haar meermalen op de wang en het gezicht te slaan,
- haar gezicht in een kussen te drukken/duwen ,
- haar hoofd en nek en haren vast te pakken en vervolgens met twee handen haar keel dicht te knijpen , en
- haar aan haar haren naar het raam te sleuren, / te trekken.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
Parketnummer 10-143421-23
meer subsidiair
zware mishandeling, terwijl het feit de dood ten gevolge heeft.
Parketnummer 10-270790-23
De eendaadse samenloop van:
1:
verkrachting;
en
2:
subsidiair
mishandeling.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten.
De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf en maatregel

7.1
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zeven jaren met aftrek van voorarrest. Daarnaast heeft zij de oplegging van de gedrags- en vrijheidsbeperkende maatregel (hierna: GVM) van artikel 38z Sr gevorderd.
7.2
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht een gevangenisstaf op te leggen voor de duur van vijf jaren, waarbij rekening is gehouden met straffen die in vergelijkbare zaken zijn opgelegd en het tijdverloop in deze zaak. Door dit tijdverloop heeft de verdachte immers lang in het strengere regime van het voorarrest verbleven. Verder is aangevoerd dat de verdachte erkent dat hij agressieproblemen heeft en graag hulp wil, maar dat het is niet nodig dat deze behandeling plaatsvindt in het kader van een terbeschikkingstelling (TBS). De noodzakelijke hulp kan via een voorwaardelijke invrijheidstelling of een GVM worden gerealiseerd. Bovendien hebben de deskundigen verklaard dat een TBS niet aan de orde is.
7.3
Oordeel van de rechtbank
7.3.1
Algemene overweging
De straf en maatregel die aan de verdachte worden opgelegd, zijn gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.3.2
Feiten waarop de straf en maatregel is gebaseerd
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan zeer ernstige feiten. In juni 2023 heeft hij zijn oma ’s nachts op straat meerdere keren met een vuist hard in het gezicht geslagen. Hierdoor heeft zij zodanig zwaar hersenletsel opgelopen dat zij als gevolg daarvan uiteindelijk enkele maanden later is overleden. Nadat hij het slachtoffer had geslagen, heeft de verdachte hierover niemand geïnformeerd, is hij naar huis gegaan en heeft hij nagelaten medische hulp in te schakelen. De volgende dag werd duidelijk dat het slachtoffer zwaar hersenletsel had opgelopen. Niet uit te sluiten is dat het mogelijk voor het slachtoffer anders had kunnen aflopen wanneer haar direct medische hulp zou zijn geboden. Het overlijden van het slachtoffer heeft groot leed en verdriet teweeggebracht bij de nabestaanden, zoals ook is gebleken uit de ter terechtzitting voorgelezen slachtofferverklaring van de dochter van het slachtoffer, de moeder van de verdachte.
Hoewel het overlijden van het slachtoffer – naar de rechtbank wel wil aannemen – niet de bedoeling van de verdachte is geweest, is dit en het daaruit voortvloeiende verdriet van de nabestaanden wel het resultaat van zijn handelen.
Naast dit feit heeft de verdachte zich in februari 2023 schuldig gemaakt aan een verkrachting en mishandeling van aangeefster [slachtoffer 2] . De verdachte heeft zo op grove wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke en psychische integriteit van het slachtoffer. Hij heeft zich in het geheel niet bekommerd om de schadelijke gevolgen van zijn handelen voor haar, maar heeft alleen oog gehad voor het bevredigen van zijn eigen lustgevoelens. Verder heeft hij misbruik gemaakt van de fysieke overmacht die hij had op het slachtoffer en de kwetsbare positie waarin zij zich bevond als prostituee. Algemeen bekend is dat slachtoffers van dit soort feiten dikwijls nog geruime tijd lijden onder de psychische en emotionele gevolgen van wat hun is aangedaan. Dat dit het geval is, blijkt uit de door het slachtoffer ter terechtzitting voorgelezen slachtofferverklaring. Dergelijke feiten veroorzaken bovendien gevoelens van angst en onveiligheid in de maatschappij.
7.3.3.
Persoon en persoonlijke omstandigheden
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op het strafblad van de verdachte van 2 januari 2025, waaruit blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld voor geweldsdelicten en voor aanranding.
Rapportages en verklaring van de deskundigen op de terechtzitting
De verdachte is onderzocht door [naam 1], psychiater , en [naam 2], psycholoog . Deze gedragsdeskundigen hebben hun bevindingen over de verdachte neergelegd in Pro Justitia rapporten en schriftelijke toelichtingen.
Uit het rapport van de psychiater van 14 mei 2024 en aanvullingen per brief van
8 en 26 november 2024 komt het volgende naar voren. In diagnostische zin is sprake van een antisociale persoonlijkheidsstoornis en een stoornis in cannabisgebruik. Deze stoornissen waren ten tijde van de tenlastegelegde feiten aanwezig. De deskundige heeft de toedracht van de gebeurtenis in juni 2023 niet kunnen vaststellen, waardoor het voor hem ook niet goed mogelijk is geweest zicht te krijgen op eventuele motieven en overwegingen van de verdachte. De verdachte schetst een overmatig positief beeld van zichzelf en legt de oorzaak buiten zichzelf. Het wordt niet duidelijk of sprake was van reactieve of instrumentele agressie en wat de overige inhoudelijke details waren van wat er die avond is gebeurd. Indien het reactieve agressie is, is het meer gerelateerd aan de onderliggende problemen. Ook ten aanzien van de verkrachting wordt het delictscenario niet duidelijk. Het wordt niet duidelijk op basis van de informatie of sprake is van agressie of (seksueel) grensoverschrijdend gedrag. Gelet hierop kan geen advies worden gegeven over een eventuele vermindering van toerekening van de feiten. Er is geen sprake van volledige ontoerekeningsvatbaarheid, maar er kan ook niet worden gezegd of er sprake is van (volledig) toerekenen of een verminderde mate van toerekenen.
Het risico op recidive van geweld is matig/hoog. De verdachte heeft een geschiedenis van problemen met geweld en problemen in relaties en hij heeft een traumatische opvoedingssituatie gehad. Ook is sprake van gewelddadige opvattingen en het onttrekken aan toezicht. Verder scoort de verdachte hoog op gedragsmatige en cognitieve instabiliteit. Hij heeft weinig inzicht en bagatelliseert problemen. De verdachte heeft daarnaast een beperkt sociaal netwerk, geen professionele ondersteuning, weinig toekomstplannen en een instabiele woonsituatie. Hij heeft ook weinig copingsvaardigheden en weinig motivatie voor behandeling. Voorts is sprake van een hoog recidive risico op een seksueel delict.
Doordat door de deskundige geen doorwerking kan worden vastgesteld van de antisociale persoonlijkheidsstoornis en/of cannabismisbruik van de verdachte in de ten laste gelegde feiten, kan de deskundige geen goed onderbouwd advies geven over een eventuele behandeling. De verdachte zou mogelijk baat kunnen hebben bij een (cognitief-gedragstherapeutische) behandeling gericht op het omgaan met stress, een prosociale houding, abstinentie van middelen en agressieregulatie. Voor de behandeling van een (antisociale) persoonlijkheidsstoornis is motivatie voor behandeling belangrijk. De verdachte werkt nu wel mee, maar hij ontkent de ten laste gelegde feiten grotendeels of zegt dat het niet zijn opzet was. Dit maakt een behandeling ook weinig zinvol – en een volledige toerekening is ook niet uitgesloten. Omdat de verdachte problemen heeft op diverse levensgebieden die ook al langer bestaan, is wel een langdurende reclasseringstoezicht aangewezen, bijvoorbeeld in de vorm van een GVM.
Ter zitting heeft de psychiater de rapporten als volgt aanvullend toegelicht. De vraag of de agressie van de verdachte naar zijn oma reactief was of instrumenteel maakt op zich niet uit voor de behandeling. Onderscheid moet echter worden gemaakt tussen de behandeling enerzijds en de bescherming van de maatschappij en voorkoming van recidive anderzijds. De gelijktijdigheid van de feiten is genoeg om een TBS-maatregel op te leggen. De psychiater acht langdurig toezicht van de reclassering echter het meest aangewezen. Indien ambulante behandeling niet mogelijk is en behandeling wel nodig, is een klinische opname noodzakelijk en dan zijn er niet veel andere mogelijkheden dan een TBS-maatregel.
Uit het rapport van de psycholoog van 17 mei 2024 en aanvullingen per brief van
12 november en 2 december 2024 komt het volgende naar voren. Bij de verdachte is sprake van een antisociale persoonlijkheidsstoornis en een lichte stoornis in cannabisgebruik. Ten tijde van het ten laste gelegde was er sprake van eenzelfde beeld. De antisociale persoonlijkheidsstoornis beïnvloedde de verdachtes gedragskeuzes en gedragingen ten tijde van het ten laste gelegde. Hoewel sprake is van enig verband tussen de antisociale persoonlijkheidsstoornis en de ten laste gelegde feiten, kan de deskundige niet komen tot een voldoende betrouwbaar en gedegen advies met betrekking tot de mate van toerekenen. Onvoldoende duidelijk is of de verdachte vanuit een gebrekkige impulscontrole en problemen in de emotieregulatie of meer berekenend tot bepaalde gedragingen is gekomen. Enkel kan worden aangegeven dat van een volledige beperking omtrent de wilsvrijheid ten aanzien van de gedragskeuzes en gedragingen voor beide ten laste gelegde feiten geen sprake is geweest.
Uitgaande van het totaalbeeld wordt een matig/hoog recidiverisico verondersteld. Een bemoeilijkende factor hierbij is het beperkte zicht dat op de verdachte en zijn delictgedrag is verkregen. Zo is onvoldoende duidelijk of hij eerder (enkel) handelde vanuit een gebrekkige impulsbeheersing of (ook) vanuit een meer antisociale attitude. Hij zou hoe dan ook op inadequate wijze op krenkingen kunnen reageren. In algemene zin geeft de verdachte blijk van een vermijdende coping en ontkenning van de realiteit als afweermechanisme. Antisociale cognities komen mogelijk niet goed in beeld, maar duidelijk is dat de verdachte bagatelliseert en minimaliseert. De verdachte lijkt daarbij onvoldoende zicht te hebben op de bij hem aanwezige problematiek. Gezien ook zijn handelen binnen detentie kan niet worden gesteld dat gedragsproblemen tot het verleden behoren.
Op basis van onderhavig onderzoek wordt ten minste een behandeling gericht op het verbeteren van de agressieregulatie noodzakelijk geacht. De verdachte dient beheersingsvaardigheden aan te leren, de impulscontrole te vergroten en de probleemoplossende vaardigheden te verbeteren. Binnen een behandeling kan mogelijk meer zicht op bij de verdachte aanwezige antisociale cognities worden verkregen en dient aandacht te worden besteed aan een positieve levensinvulling en het vergroten van een sociaal (steun-)netwerk. Ook het middelengebruik van de verdachte verdient verdere aandacht. Aangezien hij zich echter beperkt open toont, beperkt inzicht heeft in de bij hem aanwezige problematiek en eerder behandeling niet tot stand is gekomen, worden vraagtekens bij de responsiviteit van de verdachte gezet.
Aangezien de deskundige geen advies met betrekking tot de mate van toerekenen kan geven, is er evenmin voldoende grond om te adviseren tot een strafrechtelijk (juridisch) kader. Gezien de zorgen die er over de verdachte en zijn (vermeende) delictgedrag bestaan, valt wel te overwegen om aan hem een GVM op te leggen. Van daaruit kan bij een veroordeling en tegen het einde van een eventuele detentieperiode opnieuw naar verdere indicaties voor behandeling en/of toezicht worden gekeken.
Ter zitting heeft de psycholoog de rapporten als volgt aanvullend toegelicht. Een TBS-maatregel kan niet goed onderbouwd geadviseerd worden omdat niet bekend is hoe de verdachte tot bepaalde gedragingen is gekomen. Het geven van een advies over een behandeling wordt daardoor ook bemoeilijkt. Zowel voor een ambulante als een klinische behandeling is motivatie en openheid noodzakelijk zodat in de behandeling gewerkt kan worden aan de risicofactoren. Die motivatie en openheid moet wel ergens uit blijken. De verdachte heeft echter weinig van zichzelf laten zien waardoor het risico bestaat dat slechts het topje van de ijsberg wordt behandeld en er sprake is van een schijnaanpassing in plaats van een daadwerkelijke behandeling. Het opleggen van een GVM is een noodgreep in de hoop dat de verdachte na afstraffing wel bereid is meer openheid te geven en gemotiveerd raakt voor een behandeling.
De reclassering heeft een maatregelenrapport uitgebracht gedateerd 14 januari 2025 waarin het volgende is opgenomen. Er is een hoog risico op recidive van geweldsdelicten. Ook is er risico op letselschade voor vrouwen. De verdachte heeft richting familie maar ook naar een onbekend persoon een hoge mate van agressie getoond. Het risico op onttrekken aan voorwaarden wordt ingeschat als hoog. De verdachte geeft aan dat hij openstaat voor reclasseringstoezicht, ook als dit een TBS met voorwaarden is. In het verleden heeft hij echter niet voldoende meegewerkt aan eerder opgelegd reclasseringstoezicht. Het is ook de vraag in welke mate hij een mogelijk toezicht volhoudt gezien zijn psychiatrische stoornissen. De reclassering adviseert negatief over de door de deskundigen voorgestelde GVM. Een dergelijk kader wordt niet verantwoord en/of uitvoerbaar geacht gelet op de niet meewerkende houding van de verdachte, het hoge recidiverisico en de onbehandelde problematiek.
Ter zitting heeft de [deskundige] , werkzaam bij Reclassering Nederland, het advies aanvullend toegelicht. De reclassering kan geen advies geven over een TBS-maatregel omdat de deskundigen niet kunnen beoordelen in hoeverre sprake is van toerekenbaarheid. Wel kan gezegd worden dat voor een TBS met voorwaarden de verdachte volledig gemotiveerd moet zijn, waarbij ook van belang is dat de verdachte behandeling in een klinische setting wil proberen. Toezicht in een voorwaardelijke vorm of door middel van een GVM is hier niet afdoende. Ook enkel toezicht door de reclassering is geen mogelijkheid. De verdachte zegt dat hij agressie voelt en dat hij eraan wil werken, maar alleen op zijn voorwaarden. Dat kan de reclassering niet waarborgen.
7.3.4
Conclusies van de rechtbank
Toerekenbaarheid
De conclusies van de gedragsdeskundigen dat bij de verdachte sprake is van een antisociale persoonlijkheidsstoornis en een stoornis in cannabisgebruik en dat dit ook het geval was ten tijde van het bewezenverklaarde, neemt de rechtbank over en maakt die tot de hare.
Uit de rapporten van de gedragsdeskundigen volgt voorts dat doordat de delictscenario’s niet goed kunnen worden vastgesteld, niet kan worden beoordeeld in welke mate de stoornissen van de verdachte hebben doorgewerkt in de feiten. Ook ter terechtzitting heeft de verdachte geen verder inzicht gegeven in zijn handelen. Hoewel uit de rapporten kan worden opgemaakt dat sprake is van enige doorwerking in de feiten, dat de verdachte impulsief kan handelen en hij problemen heeft met agressieregulatie, kan de rechtbank niet vaststellen of de feiten de verdachte in verminderde mate moeten worden toegerekend. Wel sluit de rechtbank op grond van de rapporten van de gedragsdeskundigen uit dat de verdachte volledig ontoerekeningsvatbaar is
.
Oplegging gevangenisstraf
Gezien de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd. Voor het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel met de dood als gevolg en verkrachting met geweld wordt in de regel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van meerdere jaren opgelegd.
Alles overwegende komt de rechtbank tot een gevangenisstraf voor de duur van veertig maanden. Gelet op de bewezenverklaring en nu de rechtbank, zoals hierna wordt overwogen, overgaat tot oplegging van de TBS-maatregel met verpleging van overheidswege, komt de rechtbank tot een lagere gevangenisstraf dan door de officier van justitie is gevorderd. In hetgeen door de verdediging is aangevoerd ten aanzien van de lange duur van het voorarrest ziet de rechtbank geen reden tot (verdere) matiging van de gevangenisstraf.
Oplegging TBS-maatregel
Voorts is de rechtbank van oordeel dat oplegging van de maatregel van TBS met behandeling van overheidswege noodzakelijk is (hierna: TBS met dwangbehandeling). Er is voldaan aan de wettelijke vereisten.
Bij de verdachte was ten tijde van de bewezenverklaarde feiten sprake van een gebrekkige ontwikkeling dan wel ziekelijke stoornis van de geestvermogens. Het bewezenverklaarde toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, met de dood tot gevolg hebbende, en verkrachting met geweld, betreffen daarnaast misdrijven waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van meer dan vier jaren is gesteld.
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op het bewezenverklaarde, de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen of goederen de oplegging van de TBS-maatregel vereist. Gelet op de gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens van de verdachte, de buitengewone ernst van het bewezenverklaarde, de inhoud van de over de verdachte uitgebrachte rapporten, de eerdere veroordelingen wegens geweld- en zedendelicten, is naar het oordeel van de rechtbank sprake van een aanzienlijk gevaar voor recidive en is het daarom vanuit veiligheidsoogpunt onverantwoord om de verdachte onbehandeld terug te laten keren in de maatschappij. Daarbij neemt de rechtbank in het bijzonder in aanmerking de wijze waarop die feiten door de verdachte zijn begaan, waarbij de verdachte een oncontroleerbare explosiviteit laat zien tegen een onbekende maar ook tegen een dierbare en dat, sinds de verdachte niet meer begeleid woont, een opbouw is te zien in de ernst van de door hem begane strafbare feiten.
Hoewel er geen advies tot oplegging van een TBS-maatregel is gegeven en de officier van justitie ook niet de oplegging van die maatregel heeft gevorderd, is de rechtbank van oordeel dat het terugdringen van voornoemd recidiverisico en de bescherming van de maatschappij niet anders kan plaatsvinden dan door middel van het opleggen van een TBS met dwangverpleging. Vanwege het gebrek aan openheid van de verdachte over de feiten hebben de gedragsdeskundigen geen advies kunnen uitbrengen over de specifieke behandeling en het juridisch kader waarin die behandeling dient plaats te vinden. Wel concluderen zij dat behandeling noodzakelijk is en adviseren zij daarbij langdurig toezicht. Uit de rapporten volgt ook dat de verdachte beperkt inzicht heeft in zijn problematiek, problemen bagatelliseert en buiten zichzelf legt en weinig motivatie heeft voor een behandeling. Naar het oordeel van de rechtbank is gelet op de problematiek van de verdachte een langdurige, intensieve behandeling noodzakelijk. Eerdere ambulante behandeling – ook in voorwaardelijk kader – is niet van de grond gekomen en ook ter terechtzitting heeft de verdachte nog verklaard dat hij een langdurige klinische behandeling niet nodig vindt. De rechtbank heeft er daarom onvoldoende vertrouwen in dat een ambulante behandeling in het kader van een vrijwillige setting haalbaar is, noch in het kader van een deels voorwaardelijke straf met een fors aantal maanden gevangenisstraf boven het hoofd, noch in het kader van een TBS met voorwaarden. Enkel toezicht van de reclassering, in voorwaardelijke zin of door middel van een GVM, is evenmin afdoende om voornoemd recidiverisico te beperken. Dit wordt ook ondersteund door het rapport van de reclassering. De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat de noodzakelijke langdurige klinische behandeling alleen kan plaatsvinden in het kader van de maatregel van TBS met dwangverpleging.
De maatregel zal worden opgelegd wegens het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, de dood tot gevolg hebbend, en verkrachting met geweld, misdrijven die zijn gericht tegen en gevaar veroorzaken voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een persoon, zodat de duur van de TBS-maatregel niet op voorhand is gemaximeerd.
Nu de rechtbank overgaat tot oplegging van TBS met verpleging van overheidswege en deze maatregel niet gemaximeerd is, ziet de rechtbank geen noodzaak de GVM maatregel op grond van artikel 38z, eerste lid Sr op te leggen.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 Sv.

8.Vordering benadeelde partij / schadevergoedingsmaatregel

Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [benadeelde partij] ter zake van de onder parketnummer 10-270790-23 ten laste gelegde feiten. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 15.000,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
8.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het gevorderde bedrag geheel toewijsbaar is, inclusief de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedings-maatregel.
8.2.
Standpunt verdediging
De verdediging verzoekt primair om de vordering niet-ontvankelijk te verklaren vanwege de bepleitte vrijspraak. Subsidiair verzoekt de verdediging om de verzochte schadevergoeding te matigen, aangezien er onvoldoende bewijs is dat de opgelopen posttraumatische-stressstoornis (PTSS) een gevolg is van de ten laste gelegde feiten.
8.3.
Beoordeling
Op grond van de overgelegde stukken wordt vastgesteld dat bij de benadeelde partij naar objectieve maatstaven sprake is van lichamelijk letsel en van een aantasting in de persoon op andere wijze (geestelijk letsel) als gevolg van het bewezenverklaarde handelen door verdachte. De rechtbank verwijst voor het laatste naar de verklaring van GZ-psycholoog [naam 3] van 14 januari 2025 (productie 2 van de vordering benadeelde partij). Hieruit blijkt dat het slachtoffer vanaf 30 augustus 2023 in behandeling is in verband met klachten die verband houden met PTSS en dat de behandeling nog loopt. De behandeling voor PTSS is dus niet lang na de strafbare feiten gestart. Mede gelet op de aard en ernst van de strafbare feiten is de rechtbank van oordeel dat hiermee voldoende is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij door de bewezen verklaarde strafbare feiten rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Die schade zal op dit moment op basis van de thans gebleken feiten en omstandigheden en de hoogte van schadevergoedingen die in min of meer vergelijkbare zaken zijn toegekend, naar maatstaven van billijkheid worden vastgesteld op € 3.000,-. De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard.
Het te vergoeden schadebedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 februari 2023.
Nu de vordering van de benadeelde partij (in overwegende mate) zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil.
8.4.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij een schadevergoeding betalen van € 3.000,-, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 februari 2023. Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 36f, 37a, 37b, 55, 57, 242 (oud), 300 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte de onder
parketnummer 10-143421-23primair (doodslag) en subsidiair (poging doodslag) ten laste gelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart niet bewezen, dat de verdachte het onder
parketnummer 10-270790-23onder 2 primair (poging doodslag) ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte het onder
parketnummer 10-143421-23meer subsidiair (zware mishandeling met de dood ten gevolge) ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder
parketnummer 10-270790-23onder 1 (verkrachting) en onder 2 subsidiair (mishandeling) ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 40 (veertig) maanden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
gelast dat de verdachte
ter beschikking wordt gesteld;
beveelt dat de terbeschikkinggestelde
van overheidswege wordt verpleegd;
veroordeelt de verdachte, om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [benadeelde partij] , te betalen een bedrag van
€ 3.000,- (zegge: drieduizend euro), bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 14 februari 2023 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van [benadeelde partij] te betalen
€ 3.000,-(hoofdsom,
zegge: drieduizend euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 februari 2023 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van
€ 3.000,- niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
40 (veertig) dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij, tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.I. Kernkamp-Maathuis, voorzitter,
en mr. C.G. van de Grampel en mr. S.W.H. Bootsma, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L.C. Suiker, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De oudste rechter en de griffier zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Teksten gewijzigde tenlasteleggingen
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
Parketnummer 10-143421-23
hij in of omstreeks de periode van 10 juni 2023 tot en met 12 juni 2023
te Rotterdam,
[slachtoffer 1] opzettelijk van het leven heeft beroofd, door die [slachtoffer 1] meermalen (met kracht en/of gebalde hand) tegen haar ook(kas) en/of gezicht en/of hoofd heeft geslagen, ten gevolge waarvan die [slachtoffer 1] is overleden;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij in of omstreeks de periode van 10 juni 2023 tot en met 12 juni 2023 te
Rotterdam,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] opzettelijk van het leven te beroven,
die [slachtoffer 1] meermalen (met kracht en/of gebalde hand) tegen haar oog(kas) en/of gezicht en/of hoofd heeft geslagen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij in of omstreeks de periode van 10 juni 2023 tot en met 12 juni 2023 te
Rotterdam,
aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een intracerebrale bloeding en/of een breuk aan de kaakholte heeft toegebracht door die [slachtoffer 1] meermalen (met kracht en/of gebalde hand) tegen haar oog(kas) en/of gezicht en/of hoofd te slaan al dan niet terwijl het feit de dood van die [slachtoffer 1] ten gevolge heeft gehad;
Parketnummer 10-270790-23
1
hij op of omstreeks 14 februari 2023 te Rotterdam,
door geweld of andere feitelijkheden en/of bedreiging met geweld of andere
feitelijkheden [slachtoffer 2] heeft gedwongen tot het ondergaan van handelingen die
bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam,
namelijk het
- laten likken en/of zuigen van/aan zijn, verdachtes, penis en/of ballen door die [slachtoffer 2]
, en/of
- brengen/houden en/of duwen van zijn, verdachtes, penis in de mond van die [slachtoffer 2]
,
het geweld en/of andere feitelijkheden en/of bedreiging met geweld of andere
feitelijkheden heeft/hebben bestaan uit het
- ( meermalen) slaan/stompen (met zijn vuist) op de wang en/of het gezicht van die
[slachtoffer 2] ,
- drukken/duwen en/of (vervolgens) houden van haar gezicht in een kussen,
- vastpakken van haar hoofd/de nek en/of haren en/of (vervolgens) haar aan haar
haren mee te sleuren/trekken naar het raam,
- ( vervolgens) haar hoofd naar zijn penis te brengen en/of haar hoofd heen en weer
te bewegen,
- ( dwingend) tegen haar te zeggen:
o “Lik mijn ballen”,
o “Wees stil” en/of
o “Pijpen, pijpen, dan is er niks aan de hand”, althans woorden van gelijke
dreigende aard en/of strekking,
- brengen/houden en/of duwen van zijn, verdachtes, penis in haar mond,
- voorbij gaan aan haar verbale en/of non-verbale protesten, en/of
- ( met twee handen) (met kracht) dichtknijpen en/of dichthouden van haar keel;
2
hij op of omstreeks 14 februari 2023 te Rotterdam,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk een
persoon genaamd [slachtoffer 2] van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk
letsel toe te brengen, met dat opzet
- ( meermalen) die [slachtoffer 2] (met zijn vuist) op de wang en/of het gezicht heeft
gestompt en/of geslagen,
- het gezicht van die [slachtoffer 2] in een kussen heeft gedrukt/geduwd en/of
gehouden,
- het hoofd en/of de nek en/of de haren van die [slachtoffer 2] heeft vastgepakt en/of (vervolgens) (met twee handen) (met kracht) de keel van die [slachtoffer 2] heeft dichtgeknepen en/of dichtgehouden, en/of
- die [slachtoffer 2] aan haar haren naar het raam heeft gesleurd en/of getrokken,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 14 februari 2023 te Rotterdam,
[slachtoffer 2] heeft mishandeld door
- haar (meermalen) (met zijn vuist) op de wang en/of het gezicht te stompen en/of
te slaan,
- haar gezicht in een kussen te drukken/duwen en/of te houden,
- haar hoofd en/of nek en/of haren vast te pakken en/of vervolgens (met twee handen) (met kracht) haar keel dicht te knijpen en/of dicht te houden, en/of
- haar aan haar haren naar het raam te sleuren, en/of te trekken.