Uitspraak
RECHTBANK ROTTERDAM
uitspraak van de meervoudige kamer van 24 november 2025 in de zaak tussen
Novadock B.V., uit Vlaardingen, eiseres
het college van burgemeester en wethouders van Vlaardingen
Van Oord Installatie Materieel I B.V. en Van Oord Offshore Wind B.V., beide uit Gorinchem (hierna gezamenlijk: Van Oord) (gemachtigde: mr. A. Danopoulos).
Samenvatting
Procesverloop
Met het bestreden besluit van 23 oktober 2023 op het bezwaar van eiseres is het college bij dat besluit gebleven.
.Eiseres heeft nadere stukken ingediend.
Overgangsrecht Omgevingswet
Met het primaire besluit van 3 mei 2023 heeft het college aan eiseres een last onder dwangsom opgelegd. Dat betekent dat in dit geval het recht zoals dat gold vóór 1 januari 2024 van toepassing blijft.
Beoordeling door de rechtbank
Op grond van artikel 2.17, eerste lid, aanhef en onder a, van het Activiteitenbesluit mag het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau (LAr,LT), veroorzaakt door de in de inrichting aanwezige installaties en toestellen, alsmede door de in de inrichting verrichte werkzaamheden en activiteiten en laad- en losactiviteiten ten behoeve van en in de onmiddellijke nabijheid van de inrichting, op de gevel van gevoelige gebouwen niet meer bedragen dan 50, 45 en 40 dB(A) in de dag-, avond- en nachtperiode.
De inrichting van eiseres ligt op een gezoneerd industrieterrein. Daarom gelden de grenswaarden voor het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau ook op een afstand van 50 m vanaf de grens van de inrichting (zie artikel 2.17, tweede lid, van het Activiteitenbesluit). Dat is in dit geval het dichtstbijzijnde punt waar aan de grenswaarden moet worden voldaan. Uit artikel 2.17, eerste lid, onder g, van het Activiteitenbesluit volgt dat de grenswaarden niet gelden op gevoelige objecten die zijn gelegen op het gezoneerde industrieterrein.
In het bezwaarschrift en in de notitie van Peutz van 11 augustus 2023 is uitvoerig ingegaan op een aantal bedrijven in het Rijnmondgebied, onder meer DFDS Seaways en Vopak Terminal Vlaardingen, maar daar is in het advies van de bezwaarschriftencommissie – waarop het college zich in het bestreden besluit heeft gebaseerd – niet op ingegaan. In het advies staat daarnaast ten onrechte dat de inrichting over een omgevingsvergunning beschikt. Dat is niet het geval. In haar nadere stuk van 21 augustus 2025 heeft eiseres ook gewezen op vier bedrijven in de omgeving waar volgens haar het nestgeluid niet wordt meegeteld in de geluidbelasting vanwege de inrichting. Voor zover andere inrichtingen onder een ander bevoegd gezag vallen, is volgens eiseres in alle gevallen DCMR gemandateerd voor vergunningverlening en handhaving en is een verschil in benadering dus niet te rechtvaardigen. Door bij de inrichting van eiseres wel te handhaven op het nestgeluid wordt in strijd gehandeld met het gelijkheidsbeginsel. Eiseres stelt dat volgens de uitspraak van de voorzieningenrechter de situatie bij Huisman in Schiedam waarnaar het college heeft verwezen niet te vergelijken is met de situatie in haar inrichting. Volgens eiseres is Huisman een bedrijf waar langdurig constructie- en bouwwerkzaamheden aan boord van schepen worden uitgevoerd. Het bedrijf van eiseres is geen scheepswerf of constructiebedrijf, maar een overslagbedrijf waar goederen geladen en gelost worden, in dit geval bladen voor windturbines. Alleen voor het zeewaardig vastzetten van goederen moeten soms zeer kortdurend laswerkzaamheden uitgevoerd worden als de lading niet op een andere manier kan worden vastgezet. Gedurende de tijd dat het schip langere tijd lag afgemeerd, zijn er geen constructiewerkzaamheden op het schip verricht en zijn er door eiseres alleen tijdens het laden werkzaamheden aan boord uitgevoerd. De hotelfunctie van het schip maakt dan ook geen deel uit van de representatieve bedrijfssituatie van eiseres.
Eiseres stelt ook dat in het advies van de bezwaarschriftencommissie niet is ingegaan op het feit dat DCMR op haar eigen website aangeeft dat de omgevingsvergunning niet van toepassing is op schepen die bij een bedrijf aan de kade liggen waar geen aan de omgevingsvergunning gerelateerde werkzaamheden worden uitgevoerd.
Eiseres betoogt ook dat het meetellen van het nestgeluid niet werkbaar is, omdat dit leidt tot overschrijding van de grenswaarden die in het kader van de Wet geluidhinder zijn vastgesteld. Bij het vaststellen van die grenswaarden is destijds namelijk geen rekening gehouden met de bijdrage van nestgeluid aan de geluidbelasting. Als het nestgeluid nu ineens wel zou moeten worden meegenomen, zou er geen omgevingsvergunning meer kunnen worden afgegeven in het Rijnmondgebied. De bedrijven waar schepen zijn aangemeerd zouden dan bijna allemaal in overtreding zijn, omdat met het nestgeluid hun geluidemissie aanzienlijk hoger wordt en daarmee niet kan worden voldaan aan de geluidvoorschriften uit de omgevingsvergunning of algemene regels. Dit is volgens eiseres ook de reden waarom in de Omgevingswet het nestgeluid wordt gesommeerd met het overige industriegeluid bij de vaststelling van de geluidproductieplafonds.
De vraag of het nestgeluid van aan de kade afgemeerde schepen tot de representatieve bedrijfssituatie behoort, is volgens het college primair afhankelijk van het feitelijk gebruik van de inrichting en de duur en de aard van de activiteiten aan boord in relatie tot de inrichting op de wal. Uit de meetrapporten van 21 februari 2023 en 22 maart 2023 en de nadere notities van 7 juni 2023 en 4 augustus 2023 volgt dat het geluid van het schip rechtstreeks samenhangt met het overslagproces. Ten tijde van de metingen functioneerde het schip integraal als onderdeel van het bedrijfsproces van eiseres. Al het geluid van het schip kan daarom worden toegerekend aan de inrichting en maakt deel uit van de representatieve bedrijfssituatie.
Volgens het college is niet in strijd met het gelijkheidsbeginsel gehandeld. Het college stelt dat eiseres geen concrete vergelijkbare gevallen heeft aangedragen van inrichtingen met een identieke bedrijfsvoering en soortgelijke geluidemissies. De feitelijke situatie bij de genoemde bedrijven verschilt qua ligging, type inrichting, duur van de activiteiten aan boord en bedrijfsomvang. Het college is bovendien voor de andere door eiseres genoemde inrichtingen niet het bevoegd gezag, behalve voor DFDS. Volgens het college wordt voor bedrijven binnen Vlaardingen nestgeluid wel degelijk als onderdeel van de inrichting beschouwd en in de vergunningvoorschriften verdisconteerd. Bij een overschrijding van de geluidnormen zal handhavend worden opgetreden.
De passage op de website van DCMR waarin is vermeld dat geluid van de hotelfunctie van een schip buiten beschouwing kan blijven wanneer geen aan de omgevingsvergunning gerelateerde activiteiten worden uitgevoerd, is hier volgens het college niet relevant. De inrichting van eiseres is namelijk niet vergunningplichtig, maar valt onder het Activiteitenbesluit. Onder dat wettelijke kader is geluid dat functioneel samenhangt met de bedrijfsvoering wel onderdeel van de representatieve bedrijfssituatie.
Het college stelt dat in het verleden bij het vaststellen van de grenswaarden voor gezoneerde industrieterreinen inderdaad niet altijd expliciet is gekeken naar de bijdrage van nestgeluid. Dat laat echter onverlet dat het Activiteitenbesluit voorschrijft dat alle geluidbronnen die behoren tot de inrichting, waaronder het nestgeluid van afgemeerde schepen, in de beoordeling moeten worden betrokken. Het nestgeluid moet daarom worden meegeteld bij de toetsing aan de geluidgrenswaarden uit het Activiteitenbesluit.
Het bedrijf van eiseres is een type B-inrichting en als zodanig niet vergunningplichtig. De begrenzing van de inrichting kan daarom – anders dan bijvoorbeeld in de uitspraak van 22 januari 2020 – niet uit de vergunningaanvraag worden afgeleid. Naar het oordeel van de rechtbank is de feitelijke situatie in dit geval zo dat zowel de kade als het daar afgemeerde schip binnen de grens van de inrichting liggen. In de stukken van ná de uitspraak van de voorzieningenrechter van 19 juni 2023 heeft het college voldoende uitgelegd waarom niet alleen de laad- en losactiviteiten op het schip, maar ook de hotelfunctie van het schip tot de representatieve bedrijfssituatie van de inrichting moeten worden gerekend. De rechtbank acht daarbij van belang dat uit de meetrapporten van 21 februari 2023 en 22 maart 2023, in onderlinge samenhang bezien met de nadere notities van 7 juni 2023 en 4 augustus 2023, volgt dat het geluid van het schip rechtstreeks samenhangt met het overslagproces van eiseres. Ten tijde van de metingen waren personeel, materieel, energievoorzieningen en bedrijfsactiviteiten zodanig op elkaar afgestemd dat het schip integraal functioneerde als onderdeel van de laad- en losactiviteiten die tot de kern van de bedrijfsvoering van eiseres behoren. Verder is gebleken dat het schip niet alleen kortdurend tijdens de daadwerkelijke laad- en loswerkzaamheden aan de kade lag, maar daar langer was afgemeerd. De rechtbank oordeelt dan ook dat het nestgeluid van het aan de kade afgemeerde schip tot de representatieve bedrijfssituatie van de inrichting van eiseres behoort.
Naar het oordeel van de rechtbank is niet gebleken dat het bij de door eiseres genoemde bedrijven gaat om gelijke situaties wat betreft de bedrijfsactiviteiten, de ligging en de begrenzing van de inrichting. Voor zover het al gaat om situaties waarin binnen de grenzen van de inrichting schepen worden afgemeerd, is bovendien niet komen vast te staan dat het nestgeluid daar buiten beschouwing wordt gelaten bij het bepalen van de geluidbelasting. Het college heeft gesteld dat het nestgeluid bij inrichtingen in Vlaardingen, waaronder DFDS, wel degelijk als onderdeel van de inrichting wordt beschouwd en in de vergunningvoorschriften is verdisconteerd.Ter zitting heeft het college nog naar voren gebracht dat het nestgeluid bij de andere inrichtingen niet altijd een relevante geluidbron is. Dat hangt af van de bedrijfsvoering en de geluidbelasting door de overige activiteiten. Het nestgeluid speelt bijvoorbeeld geen belangrijke rol in de geluidbelasting bij bedrijven waar vrachtwagens het schip op en af rijden, zodat het schip afgemeerd kan liggen zonder laden en lossen met een kraan, of waar is voorgeschreven dat het schip na het laden en lossen direct weer vertrekt. De rechtbank acht dit aannemelijk.
De informatie op de website van DCMR waarnaar eiseres heeft verwezen, is voor deze situatie niet relevant. Die informatie gaat namelijk over vergunningplichtige bedrijven, terwijl de inrichting van eiseres een type B-inrichting is. Uit de informatie op de website kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden afgeleid dat het nestgeluid bij type B-inrichtingen waarop artikel 2.17 van het Activiteitenbesluit van toepassing is niet wordt meegeteld in de geluidbelasting.
Mocht het college de uitgevoerde geluidmetingen aan de last onder dwangsom ten grondslag leggen?
Eiseres is het daarnaast oneens met de nadere motivering die in de notitie van DCMR van 7 juni 2023 is gegeven en met de aanvulling daarop van 4 augustus 2023. Zij verwijst hierbij naar de notitie van Peutz van 11 augustus 2023. Zij stelt dat de meting van het stoorgeluid op een andere dag heeft plaatsgevonden en daarom niet gebruikt kan worden voor de geluidmetingen waarop de meetrapporten van 21 februari 2023 en 22 maart 2023 betrekking hebben. Daarnaast wordt de 50 Hz-tertsband ook door andere componenten bepaald, omdat er ook stoorgeluid is vanuit de industrieterreinen en voorbijvarende schepen. Bovendien voldoen de metingen niet aan de Handleiding, onder meer vanwege de grote verschillen in de gemeten geluidniveaus. Verder stelt DCMR ten onrechte dat het schip ook zonder overlastgevende bromtoon in bedrijf kan zijn en dat aanpassingen aan het schip mogelijk zijn.
Volgens het college is de kritiek van eiseres al weerlegd in de notities van DCMR van 7 juni 2023 en 4 augustus 2023. De opgestelde rapporten voldoen, in samenhang met elkaar, aan de eisen, de uitgangspunten en het toetsingskader van de Handleiding. Verder heeft DCMR naar aanleiding van de uitspraak van de voorzieningenrechter in zijn notitie van 4 augustus 2023 een aanvullende analyse uitgevoerd met betrekking tot het geluid van het schip in relatie tot het stoorgeluid. Volgens het college werd de geluidsoverlast in dit geval veroorzaakt door een stevige 50 Hz-bromtoon, die duidelijk boven het andere geluid uitkwam. Uit de nadere analyse komt naar voren dat het geluid van het schip ten opzichte van het achtergrondgeluid constant is en daarom niet afkomstig is van voorbijvarende schepen. De bromtoon is ook niet afkomstig van het nabijgelegen industrieterrein Botlek-Pernis, want zonder het schip is de bromtoon er niet. Daarnaast heeft DCMR door middel van metingen aan het schip op een andere locatie aangetoond dat het schip kennelijk ook in bedrijf kan zijn zonder de overlastgevende bromtoon. Het schip voldoet echter ook dan niet aan de grenswaarden van het Activiteitenbesluit.
In een aanvullende notitie van DCMR bij het verweerschrift is opnieuw ingegaan op het stoorgeluid en is een reactie gegeven op de notitie van Peutz van 11 augustus 2023. Over de stelling dat de 50 Hz-bromtoon ook afkomstig kan zijn van andere bronnen op het industrieterrein Botlek-Pernis wordt opgemerkt dat de bedrijven op dat industrieterrein voornamelijk 24 uurs-bedrijven zijn met een continue bedrijfsvoering. Als deze bedrijven een continue 50 Hz-toon zouden produceren met een dergelijk hoog geluidniveau, zouden er veel meer klachten zijn. Er zijn echter alleen meldingen over de bromtoon gedaan op de momenten dat het schip was afgemeerd bij eiseres.
De rechtbank overweegt verder dat op dit punt alleen hoeft te worden uitgegaan van de geluidbelasting die op deze locatie is gemeten. Of het schip toen het in de Eemhaven was afgemeerd geen bromtoon veroorzaakte, zoals het college heeft gesteld, is in dit verband niet relevant.
Er zijn drie metingen gebruikt om het gemiddelde te bepalen. Zoals in de notitie is toegelicht, volgt dit uit de Handleiding. Op grond van het gemiddelde van de drie metingen is geconcludeerd dat de grenswaarden voor het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau in de avond- en nachtperiode met ten minste 5 dB(A) en 10 dB(A) zijn overschreden. Eiseres heeft gewezen op variatie tussen de metingen. Voor de drie metingen die aan het gemiddelde ten grondslag liggen geldt echter dat ook op elk meetmoment afzonderlijk sprake was van een overschrijding van de grenswaarde. Verder is in de notitie uitgelegd waarom de meting met de laagste waarde, namelijk die op 13 december 2022 in de ochtendperiode, buiten beschouwing is gelaten. Tijdens deze meting was de 50 Hz-toon minder aanwezig en niet overheersend. Omdat de overlast gaat over de periode dat de 50 Hz-bromtoon wel duidelijk hoorbaar is, is de meting op 13 december 2022 in de ochtend buiten de berekening gelaten. De rechtbank kan deze uitleg volgen.
Dat er tijdens een controlemeting op 23 mei 2023 geen overschrijding van de grenswaarde voor het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau is geconstateerd, betekent naar het oordeel van de rechtbank niet dat de eerdere metingen niet juist zijn.
Voor het overige heeft eiseres in beroep niet geconcretiseerd waarom de metingen niet zouden voldoen aan de Handleiding.
De rechtbank ziet, mede gelet op de aanvullende toelichting die in de nadere notities van DCMR en het verweerschrift is gegeven, geen grond voor het oordeel dat de geluidmetingen in strijd met de Handleiding zijn uitgevoerd.
’s nachts voordeed.
Uit de stukken blijkt dat de overtreding die op 7 maart 2023 is vastgesteld niet de eerste overtreding was. Er zijn in ieder geval ook al op 12 en 13 december 2022 overtredingen geconstateerd. De rechtbank ziet in wat eiseres heeft aangevoerd geen grond voor het oordeel dat het college de overtreding ten onrechte als overtreding van categorie C3 heeft ingeschaald. Gesteld noch gebleken is dat de hoogte van de dwangsom niet aansluit bij deze categorie. De beroepsgrond slaagt niet.
Conclusie en gevolgen
Beslissing
Informatie over hoger beroep
Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving
Wet milieubeheerArtikel 1.11. In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:(…)inrichting: elke door de mens bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, ondernomen bedrijvigheid die binnen een zekere begrenzing pleegt te worden verricht;(…)4. Elders in deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt onder inrichting verstaan een inrichting, behorende tot een categorie die krachtens het derde lid is aangewezen. Daarbij worden als één inrichting beschouwd de tot eenzelfde onderneming of instelling behorende installaties die onderling technische, organisatorische of functionele bindingen hebben en in elkaars onmiddellijke nabijheid zijn gelegen. Onze Minister kan nadere regels stellen met betrekking tot hetgeen in deze wet en de daarop berustende bepalingen onder inrichting wordt verstaan.(…)
(...)