ECLI:NL:RBROT:2025:1375

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
5 februari 2025
Publicatiedatum
4 februari 2025
Zaaknummer
10/268998-21
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling fysiotherapeut voor ontuchtige handelingen met patiënten

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 5 februari 2025 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een fysiotherapeut, die werd beschuldigd van ontuchtige handelingen met twee vrouwelijke patiënten. De verdachte, geboren in 1990, werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie maanden, geheel voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar, en een taakstraf van 240 uren. De rechtbank oordeelde dat de verdachte ontuchtige handelingen had gepleegd tijdens behandelingen op 28 februari 2019 en 11 juni 2021. De slachtoffers, die zich als patiënten aan de zorg van de verdachte hadden toevertrouwd, hebben gedetailleerde verklaringen afgelegd over de seksuele handelingen die de verdachte had verricht. De rechtbank achtte de verklaringen van de slachtoffers betrouwbaar en ondersteund door getuigenissen van derden die de emotionele toestand van de slachtoffers na de incidenten bevestigden. De rechtbank legde ook een beroepsverbod op voor de duur van vijf jaar voor werkzaamheden waarbij fysieke handelingen worden verricht in een één-op-één situatie. Daarnaast werden de vorderingen van de benadeelde partijen gedeeltelijk toegewezen, waarbij de verdachte werd veroordeeld tot het betalen van schadevergoedingen van €2.500,- aan elk van de slachtoffers, vermeerderd met wettelijke rente. De rechtbank hield rekening met de overschrijding van de redelijke termijn in deze zaak, wat leidde tot een milder oordeel over de strafmaat.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 10/268998-21
Datum uitspraak: 5 februari 2025
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1990,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres] , [postcode] te [woonplaats] ,
raadsman mr. W.B.O. van Soest, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 22 januari 2025.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. R.P.L. van Loon heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1 en 2 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 11 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 4 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren, en de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering in het rapport van 23 december 2024;
  • oplegging van de vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr), te weten dat de verdachte zich gedurende vijf jaren zal onthouden van direct of indirect contact met [slachtoffer 1] en met [slachtoffer 2] , met bevel dat voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan vervangende hechtenis wordt toegepast voor de duur van 2 weken, met een totale duur van ten hoogste zes maanden;
  • dat zal worden bevolen dat de op te leggen maatregel dadelijk uitvoerbaar is;
  • als bijkomende straf een beroepsverbod voor de duur van 5 jaren en 11 maanden.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering
4.1.1.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van de ten laste gelegde feiten wegens het ontbreken van voldoende wettig en overtuigend bewijs. Het bewijs is alleen afkomstig uit de verklaringen van de aangeefsters en deze verklaringen zijn onvoldoende betrouwbaar. Daarbij heeft de aangeefster [slachtoffer 1] tegenstrijdig verklaard en pas laat aangifte gedaan.
4.1.2.
Beoordeling
De rechtbank stelt voorop dat de tenlastelegging is gebaseerd op artikel 249 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) zoals dit artikel luidde tot 1 juli 2024. Op grond van het bepaalde in artikel 1 lid 2 Sr wordt bij een verandering in de wetgeving na het tijdstip waarop het ten laste gelegde feit zou zijn begaan, de voor de verdachte gunstigste bepaling toegepast. Dat is in dit geval de hiervoor vermelde wetsbepaling zoals deze luidde tot 1 juli 2024.
Zedenzaken kenmerken zich doorgaans door de aanwezigheid van slechts twee personen bij de veronderstelde handelingen: de vermeende dader en het vermeende slachtoffer. Ook in deze zaak is dat het geval.
Op grond van het bepaalde in artikel 342, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) kan het bewijs dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, door de rechtbank niet uitsluitend worden aangenomen op de verklaring van één getuige. Voor een bewezenverklaring dient sprake te zijn van steunbewijs, afkomstig van een andere bron dan het vermeende slachtoffer. In zedenzaken kan een geringe mate van steunbewijs in combinatie met betrouwbare verklaringen van het slachtoffer voldoende wettig bewijs opleveren. Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan een getuige die een verklaring heeft afgelegd over de waargenomen emotionele toestand bij een aangeefster kort na het feit.
Verklaring [slachtoffer 1]
Op 27 juni 2021 heeft aangeefster [slachtoffer 1] aangifte tegen de verdachte gedaan wegens seksueel misbruik. De verdachte is haar voormalig fysiotherapeut. Zij heeft verklaard dat zij op 28 februari 2019 een afspraak had bij zijn praktijk. Tijdens die afspraak wilde de verdachte ontspanningsoefeningen bij haar uitvoeren. Zij moest op haar zij gaan liggen en bewegingen met haar bekken maken waardoor haar rug van hol naar bol ging. Tijdens het uitvoeren van de oefening legde de verdachte zijn hand op de vagina van de aangeefster en maakte hij draaiende bewegingen over haar clitoris, waarbij de aangeefster ritmisch diep moest in- en uitademen en de verdachte van tien naar nul telde.
Verklaring [slachtoffer 2]
Op 1 juli 2021 heeft de aangeefster [slachtoffer 2] aangifte tegen de verdachte gedaan wegens seksueel misbruik. Zij had een afspraak op 11 juni 2021 en tijdens deze afspraak wilde de verdachte meerdere ontspanningsoefeningen bij haar uitvoeren. De aangeefster moest op haar rug gaan liggen, haar bekken kantelen en daarbij in- en uitademen. De verdachte legde vervolgens zijn hand op haar schaambot en ging met zijn hand mee in de bewegingen waarbij hij draaiende bewegingen over haar clitoris maakte. Hij telde daarbij van één naar tien. Daarna moest de aangeefster nog twee ontspanningsoefeningen doen, waarbij zij haar rug van bol naar hol moest maken. Ook toen heeft de verdachte zijn hand op haar vagina gelegd.
Betrouwbaarheid verklaringen
De verdediging heeft aangevoerd dat er gegronde redenen zijn om aan de betrouwbaarheid van de verklaringen van de aangeefsters te twijfelen. De rechtbank stelt voorop dat zij in het dossier geen concrete aanwijzingen heeft gevonden die de stelling van de verdediging kunnen onderbouwen dat de verklaringen van de aangeefsters onbetrouwbaar zijn. De aangeefsters hebben steeds gedetailleerd, specifiek en authentiek over het handelen van de verdachte verklaard. De aangeefsters hebben drie keer een verklaring afgelegd: in het kader van een informatieve zedengesprek, bij de daaropvolgende aangifte en bij de rechter-commissaris. In al deze verklaringen gaven zij op hoofdlijnen dezelfde informatie. Het feit dat aangeefsters zich tijdens de getuigenverhoren bij de rechter-commissaris, meer dan twee jaar later, niet alle details kunnen herinneren, doet niets af aan de betrouwbaarheid van hun verklaringen. Ook de omstandigheid dat de aangeefster [slachtoffer 1] pas later aangifte heeft gedaan, zoals door de verdediging naar voren is gebracht, doet aan de betrouwbaarheid van haar verklaring niet af.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank de verklaringen van de aangeefsters betrouwbaar en neemt zij deze als uitgangspunt bij de beoordeling.
Steunbewijs
De volgende vraag die de rechtbank gelet op de ontkennende verklaring van verdachte dient te beantwoorden, is of de verklaringen van de aangeefsters voldoende steun vinden in ander materiaal. In deze zaak ziet de rechtbank dat de verklaringen van de aangeefsters elkaar als schakelbewijs ondersteunen, nu zij los van elkaar eenzelfde modus operandi door de verdachte beschrijven. De aangeefsters moesten tijdens een ontspanningsoefening op de behandeltafel gaan liggen en moesten bewegingen maken met hun bekken, waardoor hun rug van bol naar hol ging. Tijdens het maken van deze bewegingen moesten zij in- en uitademen. De verdachte telde daarbij en maakte draaiende bewegingen over de clitoris van de aangeefsters. Dit levert naar het oordeel van de rechtbank steunbewijs op dat de verdachte de door de aangeefsters aangegeven handelingen bij hun heeft verricht.
Daar komt bij dat de aangeefsters hun verhaal hebben verteld aan mensen in hun omgeving. Deze getuigen hebben niet alleen verklaard wat de aangeefsters hun hebben verteld, maar zij hebben ook verklaard over de emoties die zij bij de aangeefsters hebben gezien. De door de getuigen waargenomen emoties ondersteunen de verklaringen van de aangeefsters.
Aangeefster [slachtoffer 1] heeft in de dagen na het incident haar vriendinnen [persoon A] en [persoon B] gebeld en aan hun verteld wat haar is overkomen. Volgens de getuige [persoon A] was de aangeefster [slachtoffer 1] tijdens dit telefoongesprek overstuur en beduusd. De getuige [persoon B] heeft verklaard dat de aangeefster [slachtoffer 1] tijdens het gesprek emotioneel was en dat de aangeefster moest huilen.
De aangeefster [slachtoffer 2] is direct na het incident naar de getuige [naam getuige 1] gegaan en trof daar de getuige [naam getuige 2] (de man van de getuige [naam getuige 1] ) aan. Deze beide getuigen hebben verklaard dat de aangeefster [slachtoffer 2] overstuur was, dat zij aan het huilen was en verklaarde dat zij was aangerand door haar fysiotherapeut. Daarnaast heeft de aangeefster [slachtoffer 2] op het moment dat zij bij mevrouw [naam getuige 1] was haar moeder, getuige [naam getuige 3] , aan de telefoon gehad. Tijdens dit telefoongesprek was de aangeefster [slachtoffer 2] aan het huilen en kwam zij niet uit haar woorden. Ook de getuige [naam getuige 4] heeft dezelfde dag hevige emoties waargenomen bij de aangeefster [slachtoffer 2] .
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de verklaringen van de aangeefsters in voldoende mate worden ondersteund door de overige bewijsmiddelen in het dossier.
Met inachtneming van het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte tijdens de behandeling van de aangeefsters met zijn handen over de vagina en clitoris van de aangeefsters heeft gewreven en gedraaid. Dit zijn handelingen die naar hun aard een seksuele strekking hebben. Die onmiskenbare seksuele strekking maakt dat deze handelingen, gepleegd door een in de gezondheidszorg werkzame fysiotherapeut met een aan zijn zorg toevertrouwde patiënte, in strijd zijn met de sociaal-ethische norm en daardoor ontuchtig zijn. De rechtbank acht niet bewezen dat verdachte met een seksuele bedoeling de zijkant van de borsten van de aangeefster [slachtoffer 1] heeft aangeraakt. Het is onduidelijk of het aanraken van de zijkant van de borstspieren onderdeel uitmaakte van de behandeling, zodat niet kan worden bewezen dat de verdachte dit met een ontuchtige opzet heeft gedaan. De verdachte wordt in zoverre vrijgesproken.
4.1.3.
Conclusie
Bewezen is dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij op 28 februari 2019 te Rotterdam, als fysiotherapeut
met iemand die zich als patiënt aan zijn zorg heeft
toevertrouwd, te weten [slachtoffer 1] , ontucht heeft gepleegd,
te weten:
- het betasten van en wrijven over en draaien over en duwen op de clitoris en de vagina van die [slachtoffer 1] ;
hij op 11 juni 2021 te Rotterdam,
als fysiotherapeut
met iemand die zich als patiënt aan zijn zorg heeft
toevertrouwd, te weten [slachtoffer 2] , ontucht heeft gepleegd,
te weten:
- het meerdere malen betasten van en bewegen over en/of duwen op en/drukken op de clitoris en de vagina van die [slachtoffer 2] , en
- het met zijn, verdachtes, handen duwen van de handen van die [slachtoffer 2] op de clitoris en de vagina van die [slachtoffer 2] .
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
Ten aanzien van feit 1 en 2:
Ontucht plegen als degene die werkzaam is in de gezondheidszorg, met iemand die zich als patiënt aan zijn zorg heeft toevertrouwd.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. De feiten zijn dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straffen die aan de verdachte worden opgelegd, zijn gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straffen zijn gebaseerd
De verdachte heeft ontuchtige handelingen gepleegd ten aanzien van twee jonge vrouwen. De slachtoffers waren bij de verdachte voor een fysiotherapeutische behandeling en hebben zich daarmee als patiënt aan de zorg van de verdachte toevertrouwd. Van het in hem gestelde vertrouwen en de kwetsbare positie waarin zij zich bevonden, heeft de verdachte misbruik gemaakt. Hij heeft de lichamelijke en seksuele integriteit van de slachtoffers geschonden. Uit de slachtofferverklaringen die de slachtoffers op zitting hebben afgelegd, blijkt dat zij de handelingen van de verdachte als zeer ingrijpend hebben ervaren en dat zij nog steeds nadelige psychologische gevolgen ervaren.
De verdachte ontkent de ten laste gelegde feiten en neemt daarmee geen verantwoordelijkheid voor zijn handelen. De rechtbank rekent dit de verdachte aan.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van
23 december 2024, waaruit blijkt dat de verdachte een blanco strafblad heeft.
7.3.2.
Rapportage
Reclassering Nederland heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 23 december 2024. Dit rapport houdt het volgende in.
De verdachte ontkent de ten laste gelegde gedragingen en daardoor kunnen er geen uitspraken worden gedaan over delictgerelateerde risicofactoren en de kans op herhaling. De verdachte is ruim drie jaar lang in beeld van de reclassering geweest binnen een schorsingstoezicht. Hij heeft zich goed aan de afspraken gehouden. Bij een veroordeling blijkt dat de verdachte meermalen seksueel grensoverschrijdend gedrag heeft laten zien binnen zijn werk als fysiotherapeut, waarbij hij zich niet heeft laten tegenhouden door eerdere aangiften. Daarnaast heeft hij zich niet laten tegenhouden door het belang dat hij had bij het voortzetten van zijn eigen praktijk. Bij een veroordeling heeft de verdachte zichzelf ten onrechte een slachtofferrol toebedeeld en de daadwerkelijke slachtoffers ten onrechte verantwoordelijk gehouden voor de gevolgen van zijn eigen gedrag. De verdachte lijkt zijn eigen belangen voorop te hebben gesteld. De reclassering heeft binnen het huidige onderzoek onvoldoende zicht kunnen krijgen op eventuele psychologische factoren die hieraan ten grondslag liggen. Bij een veroordeling adviseert zij een (deels) voorwaardelijk straf op te leggen met als bijzondere voorwaarden: een meldplicht, een behandelverplichting, een contactverbod en een verbod op het uitoefenen van bepaalde werkzaamheden.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Feiten als deze rechtvaardigen (ook gelet op straffen die in vergelijkbare zaken worden opgelegd) in beginsel een vrijheidsbenemende straf of hoge taakstraf. De rechtbank houdt bij de bepaling van de op te leggen straf echter rekening met een overschrijding van de redelijke termijn in deze zaak. De verdachte is in onderhavige zaak op 4 oktober 2021 als verdachte gehoord bij de politie. Op deze datum is de redelijke termijn van twee jaar aangevangen. Tussen 4 oktober 2021 en de datum van het eindvonnis ligt een periode van drie jaar en vier maanden ofwel een overschrijding van meer dan één jaar. Nu deze overschrijding niet in overwegende mate toe te rekenen is aan de verdachte, zal de rechtbank dit compenseren.
De verdediging heeft verzocht alleen een taakstraf op te leggen. Voor het volledig achterwege laten van een gevangenisstraf ziet de rechtbank gezien de ernst van de feiten geen aanleiding. De rechtbank zal een taakstraf opleggen met daarnaast een voorwaardelijke gevangenisstraf. De rechtbank vindt het van belang dat wordt voorkomen dat de verdachte in de toekomst opnieuw strafbare feiten gaat plegen. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat de verdachte gezien zijn ontkennende houding het verwerpelijke van zijn gedragingen niet lijkt in te zien. Niet is gebleken dat de verdachte zich na de tenlastegelegde feiten opnieuw schuldig heeft gemaakt aan strafbare feiten. De rechtbank ziet daarom, mede gelet op het al ruim drie jaar lopende reclasseringstoezicht, onvoldoende toegevoegde waarde om aan de voorwaardelijke straf de bijzondere voorwaarden te verbinden die de reclassering heeft geadviseerd.
De officier van justitie heeft verzocht aan de verdachte de vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 38v Sr op te leggen. De rechtbank ziet onvoldoende aanknopingspunten voor het opleggen van de vrijheidsbeperkende maatregel ex artikel 38v Sr. De verdachte heeft zich gedurende meer dan drie jaar aan het contactverbod met de aangeefsters gehouden, en de rechtbank ziet geen aanleiding om te veronderstellen dat de verdachte nu wel contact met de aangeefsters wil opnemen.
Verder heeft de officier van justitie verzocht aan de verdachte als bijkomende straf een beroepsverbod op te leggen. In artikel 251 Sr is bepaald dat de in artikel 28 Sr vermelde bijkomende straf van ontzetting van het recht een bepaald beroep uit te oefenen bij een veroordeling voor dit soort feiten kan worden uitgesproken, indien de verdachte het feit in de uitoefening van dat beroep heeft begaan. De rechtbank stelt vast dat hiervan sprake is. De rechtbank ziet op grond van de aard van het delict in combinatie met de werkomgeving waarin dit delict is begaan, aanleiding om de verdachte een verbod op te leggen voor werkzaamheden waarbij er in een afgesloten ruimte één op één contact is met derden en fysieke handelingen worden verricht. De rechtbank zal de bijkomende straf opleggen voor de duur van vijf jaren.

8.Vorderingen benadeelde partijen/ schadevergoedingsmaatregelen

Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [slachtoffer 1] ter zake van het onder 1 ten laste gelegde feit. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 5.000,- aan immateriële schade.
Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [slachtoffer 2] ter zake van het onder 2 ten laste gelegde feit. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 3.500,- aan immateriële schade.
8.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vorderingen van de benadeelde partijen, te vermeerderen met de wettelijke rente en met toepassing van de maatregel tot schadevergoeding.
8.2.
Standpunt verdediging
Gelet op de bepleite vrijspraak heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partijen niet-ontvankelijk dienen te worden verklaard.
8.3.
Beoordeling
Vordering benadeelde partij [slachtoffer 1]
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij door het bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade, aangezien de benadeelde partij ten gevolge van het strafbare feit geestelijk letsel heeft opgelopen, Zij heeft een doorverwijzing van de huisarts gekregen in verband met een trauma dat dient te worden behandeld door middel van EMDR-therapie. Daarnaast heeft de verdachte door het ten laste gelegde een ernstig inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer en de lichamelijke integriteit van de benadeelde partij. De schade zal naar maatstaven van billijkheid en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, worden vastgesteld op € 2.500,-. De vordering zal voor dit bedrag worden toegewezen. De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Vordering benadeelde partij [slachtoffer 2]
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij door het bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade, aangezien de benadeelde partij ten gevolge van het strafbare feit geestelijk letsel heeft opgelopen. De benadeelde partij heeft een aantal gesprekken gehad met een psycholoog. Daarnaast heeft de verdachte door het ten laste gelegde een ernstig inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer en de lichamelijke integriteit van de benadeelde partij. De schade zal naar maatstaven van billijkheid en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, worden vastgesteld op € 2.500,-. De vordering zal voor dit bedrag worden toegewezen. De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
8.4.
Wettelijke rente en schadevergoedingsmaatregel.
De benadeelde partij [slachtoffer 1] heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 28 februari 2019.
De benadeelde partij [slachtoffer 2] heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 11 juni 2021.
Nu de vorderingen van de benadeelde partijen (in overwegende mate) zullen worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partijen gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
8.5.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij [slachtoffer 1] een schadevergoeding betalen van
€ 2.500,-, vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld.
De verdachte moet de benadeelde partij [slachtoffer 2] een schadevergoeding betalen van € 2.500,-, vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 28, 31, 36f, 57 en 249 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 3 (drie) maanden;
bepaalt dat deze gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op
2 (twee) jaren;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft of een voorwaarde die daaraan van rechtswege is verbonden;
stelt als algemene voorwaarde:
de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
veroordeelt de verdachte tot een
taakstraf voor de duur van 240 uren, waarbij Reclassering Nederland dient te bepalen uit welke werkzaamheden de taakstraf dient te bestaan;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering wordt gebracht volgens de maatstaf van twee uren per dag, zodat na deze aftrek
232 urente verrichten taakstraf resteert;
beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
116 dagen;
legt als
bijkomende strafop aan de verdachte:
- de ontzetting van het recht een beroep uit te oefenen waarbij er in een afgesloten ruimte één op één contact is met derden en door de veroordeelde fysieke handelingen worden verricht voor de duur van
5 (vijf) jaren;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte, die bij eerdere beslissing is
geschorst;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij
[slachtoffer 1]te betalen een bedrag van
€ 2.500,- (zegge: tweeduizend vijfhonderd euro), bestaande uit € 2.500,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 28 februari 2019 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij
[slachtoffer 1]niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij
[slachtoffer 2]te betalen een bedrag van
€ 2.500,- (zegge: tweeduizend vijfhonderd euro), bestaande uit € 2.500,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 11 juni 2021 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij
[slachtoffer 2]niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partijen
[slachtoffer 1] en [slachtoffer 2]gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partijen begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van
[slachtoffer 1]te betalen
€ 2.500,-(hoofdsom,
zegge: tweeduizend vijfhonderd euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 28 februari 2019 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van € 2.500,- niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
35 dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van
[slachtoffer 2]te betalen
€ 2.500,-(hoofdsom,
zegge: tweeduizend vijfhonderd euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 11 juni 2021 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van € 2.500,- niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
35 dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.S. Flikweert, voorzitter,
en mrs. E.M. Havik en J. van de Klashorst, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L.R. van Zaanen, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 28 februari 2019 te Rotterdam, althans in Nederland,
als fysiotherapeut en/of manueel therapeut,
met iemand die zich als patiënt en/of cliënt aan zijn hulp en/of zorg heeft
toevertrouwd, te weten [slachtoffer 1] , ontucht heeft gepleegd,
te weten:
- het betasten van en/of kriebelen van de zijkant van de borsten van die [slachtoffer 1] , en/of
- het betasten van en/of wrijven over en/of draaien over en/of duwen op de clitoris en/of de vagina van die [slachtoffer 1] ;
hij op of omstreeks 11 juni 2021 te Rotterdam, althans in Nederland,
als fysiotherapeut en/of manueel therapeut,
met iemand die zich als patiënt en/of cliënt aan zijn hulp en/of zorg heeft
toevertrouwd, te weten [slachtoffer 2] , ontucht heeft gepleegd,
te weten:
- het een of meerdere malen betasten van en/of bewegen over en/of duwen op en/of drukken op de clitoris en/of de vagina van die [slachtoffer 2] , en/of
- het met zijn, verdachtes, handen duwen van de handen van die [slachtoffer 2] op de clitoris en/of de vagina van die [slachtoffer 2] .