ECLI:NL:RBROT:2025:13632

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
21 november 2025
Publicatiedatum
25 november 2025
Zaaknummer
11411554 CV EXPL 24-29231
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuurdersaansprakelijkheid in het kader van een niet nagekomen koopovereenkomst voor kunststof kozijnen

In deze zaak, die voor de Rechtbank Rotterdam is behandeld, staat de aansprakelijkheid van de bestuurders van een vennootschap centraal. De eiseres, B.O.S. Kozijnen B.V., heeft een koopovereenkomst gesloten met een vennootschap, maar deze vennootschap heeft niet voldaan aan haar verplichtingen. De bestuurders van de vennootschap, [gedaagde 1] en [gedaagde 2], zijn in deze procedure aangesproken op hun aansprakelijkheid. De kantonrechter heeft in een tussenvonnis van 25 juli 2025 overwogen dat de bestuurders aansprakelijk zijn, tenzij zij kunnen aantonen dat de vennootschap ten tijde van het aangaan van de koopovereenkomst actief was en over voldoende financiële middelen beschikte om aan haar verplichtingen te voldoen. De bestuurders hebben stukken overgelegd waaruit zou moeten blijken dat de vennootschap actief was, maar de kantonrechter oordeelt dat deze stukken onvoldoende bewijs leveren. De kantonrechter concludeert dat er geen bewijs is dat de vennootschap ten tijde van de koopovereenkomst voldoende activa had om de factuur van B.O.S. te betalen. De eis van B.O.S. wordt toegewezen, maar de kantonrechter vraagt om specificatie van de vordering, aangezien er onduidelijkheid bestaat over het gevorderde bedrag. De zaak wordt verwezen naar een rolzitting voor verdere behandeling.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 11411554 CV EXPL 24-29231
datum uitspraak: 21 november 2025 (bij vervroeging)
Vonnis van de kantonrechter
in de zaak van
B.O.S. Kozijnen B.V.,
vestigingsplaats: Rotterdam,
eiseres,
gemachtigde: mr. L.J. van Gastel,
tegen

1.[gedaagde 1] ,

woonplaats: Dordrecht
2. [gedaagde 2] B.V.,
vestigingsplaats: [plaats 1] ,
gedaagden,
gemachtigde: mr. F. Acar.
De partijen worden hierna ‘B.O.S.’, ‘ [gedaagde 1] ’ en ‘ [gedaagde 2] ’ genoemd.

1.De procedure

Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • het tussenvonnis van 25 juli 2025 en de daarin genoemde stukken;
  • de akte van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] van 23 september 2025, met bijlagen;
  • de akte van B.O.S. van 4 november 2025.

2.De verdere beoordeling

2.1.
Deze zaak gaat over de vraag of [gedaagde 1] en [gedaagde 2] aansprakelijk zijn voor het niet nakomen van een koopovereenkomst voor kunststof kozijnen die [bedrijf] B.V. eind 2018 met B.O.S. heeft gesloten. Op 3 december 2020 is [bedrijf] B.V. bij verstekvonnis veroordeeld om € 9.887,43 aan B.O.S. te betalen. Op 1 november 2023 is [bedrijf] B.V. na een turboliquidatie uitgeschreven uit het Handelsregister. [gedaagde 2] was bestuurder van [bedrijf] B.V. en [gedaagde 1] is bestuurder van [gedaagde 2] .
2.2.
In het tussenvonnis is overwogen dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] aansprakelijk zijn jegens B.O.S., tenzij zij aantonen dat ten tijde van het aangaan van de koopovereenkomst activiteiten werden verricht door [bedrijf] en de verwachting was dat er geld zou zijn om de factuur van B.O.S. te betalen.
2.3.
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] hebben stukken overgelegd waaruit volgens hen zou moeten blijken dat [bedrijf] op 1 november 2018 een aanneemovereenkomst heeft gesloten met de heer [persoon A] voor de bouw van een woning in [plaats 2] , voor een bedrag van € 263.933,65. Op de overgelegde delen van bankafschriften zijn de volgende betalingen te zien, die volgens [gedaagde 1] en [gedaagde 2] uit het bouwdepot van [persoon A] afkomstig zijn:
26 oktober 2018 € 90.578,77
6 februari 2019 € 90.578,77
17 mei 2019 € 45.375,00
10 juni 2019 € 18.041,10
2 juli 2019 € 19.360,00
Totaal € 263.933,64
Daarnaast zou volgens [gedaagde 1] en [gedaagde 2] een tweede aanneemovereenkomst zijn gesloten met [persoon A] voor de bouw van een woning in [plaats 3] , waarbij [gedaagde 2] als aannemer optrad.
2.4.
Volgens B.O.S. blijkt uit de stukken die [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hebben overgelegd niet dat [bedrijf] B.V. een actieve vennootschap was. Zij wijst erop dat geen aanneemovereenkomst is overgelegd, dat kennelijk slechts sprake was van één opdrachtgever en dat door [gedaagde 1] voor in totaal € 126.000,- aan privé-opnames zijn gedaan, de helft van de gestelde aanneemsom voor de woning in [plaats 2] .
Niet gebleken van (voldoende) activa om B.O.S. te betalen
2.5.
De kantonrechter oordeelt dat uit de stukken die [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hebben overgelegd onvoldoende blijkt dat [bedrijf] B.V. ten tijde van het sluiten van de koopovereenkomst met B.O.S. activiteiten verrichtte, waarbij sprake was van zodanige geldstromen dat ervan uit kon worden gegaan dat B.O.S. betaald zou worden. Dit oordeel licht de kantonrechter hieronder toe.
2.6.
Uit de stukken die [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hebben overgelegd, volgt dat hooguit één aanneemovereenkomst is gesloten door [bedrijf] B.V. met [persoon A] , voor de woning in [plaats 2] . Van andere inkomsten is niet gebleken. De factuur van 26 oktober 2018 (toen het jaar al voor 5/6 deel was verstreken) heeft factuurnummer 1.
De (niet ingevulde en ondertekende) overeenkomst voor de woning in [plaats 3] staat niet op naam van [bedrijf] B.V., dus die blijft buiten beschouwing. Een schriftelijke aanneemovereenkomst tussen [bedrijf] B.V. en [persoon A] voor de woning in [plaats 2] is niet overgelegd. Ook een offerte ontbreekt. Het enige stuk waarmee [gedaagde 1] en [gedaagde 2] het bestaan van deze overeenkomst proberen aan te tonen is een verklaring van [persoon A] van 16 september 2025. Door het ontbreken van andere stukken is ook niet duidelijk waaruit de aanneemsom bestond en in welke termijnen deze betaald zou worden door [persoon A] . De kantonrechter kan daarom niet vaststellen welk deel van de aanneemsom nog door [bedrijf] moest worden doorbetaald aan leveranciers, onderaannemers en eventueel personeel. Daarmee staat niet vast dat er uit deze aanneemsom voldoende geld zou overblijven om B.O.S. te betalen.
2.7.
Hierbij komt dat een deel van de gestelde aanneemsom bestaat uit meerwerk, dat pas op 26 juni 2019 aan [persoon A] is gefactureerd en op 2 juli 2019 door hem is betaald. Uit niets blijkt dat ten tijde van het aangaan van de koopovereenkomst met B.O.S. al bekend was dat dit meerwerk verricht zou worden en welk bedrag daarvoor in rekening gebracht zou worden.
2.8.
Dit alles klemt temeer nu uit de overgelegde afschriften blijkt dat [gedaagde 1] forse privé-opnames heeft gedaan vanaf de bankrekening van [bedrijf] B.V. B.O.S. wijst er terecht op dat de opnames, met een totaal van ongeveer € 126.000,-, de helft van de aanneemsom beslaan. De kantonrechter kan er dan zeker niet vanuit gaan dat er uit de (bruto) aanneemsom voldoende zou overblijven om naast de leveranciers, onderaannemers en eventueel personeel de kozijnen aan B.O.S. te betalen.
B.O.S. moet haar vordering specificeren
2.9.
Uit het voorgaande volgt dat de kantonrechter blijft bij zijn oordeel dat B.O.S. voldoende heeft gesteld en onderbouwd om aan te nemen dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] wisten dat [bedrijf] B.V. de factuur voor de kozijnen niet zou (kunnen) betalen. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] zijn er niet in geslaagd om dit te ontzenuwen. De kantonrechter zal daarom de eis van B.O.S. toewijzen, met inachtneming van het volgende.
2.10.
In het tussenvonnis van 25 juli 2025 heeft de kantonrechter al overwogen dat onduidelijk is waarom B.O.S. € 16.263,19 vordert, terwijl [bedrijf] B.V. in het verstekvonnis is veroordeeld om € 9.887,43 aan B.O.S. te betalen. De zaak wordt verwezen naar de hieronder genoemde rolzitting, zodat B.O.S. haar vordering bij akte kan specificeren. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] mogen vervolgens op die akte reageren. In beide aktes gaat het dus alleen nog om de hoogte van de vordering; op het overige heeft de kantonrechter in het tussenvonnis van 25 juli 2025 en dit tussenvonnis al beslist.

3.De beslissing

De kantonrechter:
3.1.
verwijst de zaak naar de rolzitting van
dinsdag 23 december 2025 om 11.30uur voor het nemen van een akte door B.O.S. zoals onder 2.10 bedoeld;
3.2.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.J.R. van Tongeren en in het openbaar uitgesproken.
51909