In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Rotterdam, hebben eisers, bestaande uit vier erfgenamen, een kort geding aangespannen tegen de gedaagde, die zonder recht of titel gebruik maakte van de woning die toebehoorde aan de nalatenschap van de erflater. De eisers vorderden dat de gedaagde de woning binnen 14 dagen na betekening van het vonnis zou ontruimen en in goede staat zou opleveren. De procedure begon met een dagvaarding op 20 oktober 2025, gevolgd door een mondelinge behandeling op 7 november 2025. De gedaagde is niet verschenen in de procedure, waardoor verstek werd verleend.
De voorzieningenrechter oordeelde dat de woning eigendom was geworden van de eisers als erfgenamen en dat er een spoedeisend belang was bij de ontruiming, aangezien de nalatenschap schade leed door het ongeoorloofd gebruik van de woning door de gedaagde. De eisers stelden ook dat de woning moest worden verkocht om de schulden van de nalatenschap te kunnen voldoen. De rechter heeft de gedaagde veroordeeld om de woning te ontruimen en in goede staat op te leveren aan de eisers, en ook om de proceskosten van de eisers te vergoeden, die in totaal € 2.412,45 bedragen.
De rechter heeft de geldvordering van de eisers, die betrekking had op een bedrag van € 593,00 dat de gedaagde van de bankrekening van de erflater had opgenomen, niet toegewezen in kort geding, maar heeft wel aangegeven dat de gedaagde gehouden is dit bedrag terug te betalen aan de nalatenschap. Het vonnis is uitgesproken op 17 november 2025.