ECLI:NL:RBROT:2025:13488

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
25 november 2025
Publicatiedatum
20 november 2025
Zaaknummer
AWB - 25 _ 1971
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking en terugvordering van bijstandsuitkering in verband met studiefinanciering

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 25 november 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam. De eiser ontving een bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet (Pw), maar deze werd met ingang van 1 augustus 2024 ingetrokken. Dit besluit was gebaseerd op het feit dat de eiser recht had op studiefinanciering op grond van de Wet Studiefinanciering 2000 (Wsf 2000), wat volgens de wet een voorliggende voorziening is. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser geen studiefinanciering had ontvangen in de periode van 1 augustus tot en met eind augustus 2024, maar dat hij wel recht had op deze financiering. De rechtbank oordeelde dat het college terecht de bijstandsuitkering heeft ingetrokken en de te veel verstrekte bijstand van € 1.308,45 heeft teruggevorderd. De rechtbank benadrukte dat het college in beginsel aannemelijk moet maken dat aan de voorwaarden voor intrekking van de bijstandsuitkering is voldaan. De eiser heeft geen bewijsstukken overgelegd die zouden kunnen wijzen op dringende redenen om van terugvordering af te zien. De rechtbank verklaarde het beroep van de eiser ongegrond, wat betekent dat de eiser geen gelijk kreeg en geen vergoeding van proceskosten ontving. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 25/1971

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 november 2025 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser,

en

het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam, het college

(gemachtigde: mr. D. Gogar).

Procesverloop

1.1
Met het beluit van 7 november 2024 (primair besluit 1) heeft het college het recht van eiser op een uitkering op grond van de Participatiewet (Pw) met ingang van 1 augustus 2024 ingetrokken.
1.2.
Met het besluit van eveneens 7 november 2024 (primair besluit 2) heeft het college eisers uitkering herzien over de periode 1 augustus 2024 tot en met 31 augustus 2024 en de te veel verstrekte bijstand tot een bedrag van € 1.308,45 van eiser teruggevorderd.
2.1.
Met het besluit van 28 januari 2025 (het bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van eiser tegen de primaire besluiten ongegrond verklaard.
2.2.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
2.3.
De rechtbank heeft het beroep op 18 november 2025 op zitting behandeld.
Hieraan hebben deelgenomen: eiser en zijn begeleider [naam] , werkzaam bij Antes,
de gemachtigde van het college en zijn collega mr. A. Hielkema.

Beoordeling door de rechtbank

Totstandkoming van het bestreden besluit
1. Eiser ontving een uitkering op grond van de Pw naar de alleenstaande norm.
Eiser heeft tijdig bij zijn werkcoach doorgegeven dat hij per 1 augustus 2024 een studie gaat volgen. Voor deze studie heeft eiser recht op studiefinanciering op grond van de Wet studiefinanciering 2000 (Wsf 2000).
Het college heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat eiser geen recht heeft op een bijstandsuitkering, omdat hij aanspraak kan maken op studiefinanciering en dit een voorliggende voorziening is. Omdat eiser op tijd heeft doorgegeven dat hij een studie gaat volgen en aanspraak maakt op studiefinanciering is geen sprake van schending van de inlichtingenplicht.
Het standpunt van eiser
2. Eiser stelt dat hij over de periode van 1 augustus tot en met eind augustus 2024 geen studiefinanciering van de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) heeft ontvangen en daar ook geen recht op had. Eiser verzoekt subsidiair, indien hij niet in het gelijk wordt gesteld, de toegekende uitkering als gift te beschouwen ter overbrugging van de tijd dat hij geen inkomsten heeft gehad.
Wettelijk kader
5. Voor het wettelijk kader verwijst de rechtbank naar de bijlage bij deze uitspraak.
Het oordeel van de rechtbank
6. De rechtbank overweegt dat vaststaat dat de Wet Studiefinanciering 2000 ten opzichte van de Pw een voorliggende voorziening is zoals bedoeld in artikel 15 van de Pw. Op grond van artikel 13, tweede lid, aanhef en onder c, van de Pw is iemand die jonger is dan 27 jaar en een studie volgt waarbij aanspraak kan worden gemaakt op studiefinanciering uitgesloten van het recht op bijstand.
7. Het besluit tot intrekking van bijstand is een voor eiser belastend besluit, zodat het op de weg van het college ligt om de nodige kennis over de relevante feiten te vergaren.
Dat betekent dat het college in beginsel aannemelijk dient te maken dat is voldaan aan de voorwaarden om de bijstandsuitkering van eiser in te trekken.
8. Het geschil tussen partijen is beperkt tot het antwoord op de vraag of het college onder de gegeven omstandigheden terecht toepassing heeft gegeven aan artikel 13, tweede lid, aanhef en onder c, van de Pw en terecht is overgegaan tot terugvordering.
9. Vaststaat dat eiser jonger is dan 27 jaar en dat eiser sinds 1 augustus 2024 recht had op studiefinanciering. Dit volgt ook uit het overzicht DUO gegevens afkomstig van het Suwinet en het bericht afkomstig van DUO van 29 augustus 2024. Verder blijkt uit de door de inkomensconsulente opgestelde rapportage Administratief onderzoek Bewijsdocument toekenning WSF dat een medewerker van DUO haar heeft meegedeeld dat de aanvraag datum van studiefinanciering leidend is voor de uitbetaling. Daarnaast heeft de medewerker uitgelegd dat als de studiefinanciering voor 1 augustus (start schooljaar MBO) is aangevraagd, er vanaf augustus zal worden uitbetaald. Niet in geschil is dat eiser eind augustus 2024 de aanvraag voor studiefinanciering bij DUO heeft ingediend.
10. Uit het dossier blijkt dat in de maand september 2024 twee keer studiefinanciering aan eiser is uitbetaald. Uit de uitdraai van eisers ‘Mijn producten DUO’ blijkt dat er op
24 september 2024 een bedrag van € 326,16 aan eiser is uitbetaald en uit de laatste bijlage bij het beroepschrift van eiser blijkt dat er op 6 september 2024 een bedrag van € 326,16 aan eiser is uitbetaald. Dit laatste bedrag betreft de nabetaling van de studiefinanciering over de maand augustus 2024.
11. Gelet op wat hiervoor is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat het college terecht toepassing heeft gegeven aan de uitsluitingsgrond als bedoeld in artikel 13, tweede lid, aanhef en onder c, van de Pw. Vanaf 1 augustus 2024 heeft eiser immers studiefinanciering ontvangen en dit is een voorliggende voorziening.
Dit betekent dat het college op grond van artikel 54, derde lid, verplicht was om het recht op bijstand van eiseres vanaf 1 augustus 2024 in te trekken.
12. Het voorgaande betekent ook dat het college op grond van artikel 58, eerste lid, van de Pw verplicht was om de ten onrechte uitbetaalde bijstand in de periode 1 augustus 2024 tot en met 31 augustus 2024, een bedrag van € 1.308,45 van eiser terug te vorderen.
Eiser heeft geen stukken in geding gebracht waaruit het college had kunnen afleiden dat mogelijk sprake zou kunnen zijn van dringende redenen om van terugvordering af te zien. Dit betekent dat het college terecht heeft kunnen besluiten om de aan eiser uitbetaalde bijstand in de periode 1 augustus 2024 tot en met 31 augustus 2024 terug te vorderen.
13. Verder is van belang dat een besluit tot terugvordering pas financiële gevolgen heeft bij de invordering. Eiser heeft bij de invordering als schuldenaar de bescherming van de regels over de beslagvrije voet die zijn neergelegd in de artikelen 475b tot en met 475e van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.
Ter zitting heeft de gemachtigde van het college gemeld dat aan eiser uitstel voor de terugbetaling is verleend tot 2 december 2025 en dat eiser bij de invordering eventuele veranderingen in zijn financiële situatie bij de Afdeling Werk en Inkomen dient te melden.
De rechtbank geeft eiser in overweging om contact op te nemen met de Afdeling Werk en Inkomen om zijn penibele financiële situatie, zoals ter zitting verklaard, met nadere stukken te onderbouwen. Mogelijk kan dan alsnog door het college of door de Afdeling Werk en Inkomen worden besloten om van invordering af te zien dan wel kan er een regeling worden getroffen met betrekking tot de invordering, waarbij rekening wordt gehouden met zijn (zeer) geringe afloscapaciteit.

Conclusie en gevolgen

14. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.J. Rutten, rechter, in aanwezigheid van R.P. Evegaars, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 25 november 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Participatiewet
Op grond van artikel 13, tweede lid, aanhef en onder c, ten 1e, van de Pw heeft degene die jonger is dan 27 jaar en uit ’s Rijks kas bekostigd onderwijs kan volgen en in verband daarmee aanspraak heeft op studiefinanciering op grond van de Wsf 2000 geen recht op algemene bijstand.
Op grond van artikel 15, eerste lid, van de Pw bestaat geen recht op bijstand voor zover een beroep kan worden gedaan op een voorliggende voorziening die, gezien haar aard en doel, wordt geacht voor de belanghebbende toereikend en passend te zijn. Het recht op bijstand strekt zich evenmin uit tot kosten die in de voorliggende voorziening als niet noodzakelijk worden aangemerkt.
Op grond van artikel 54, derde lid, eerste volzin, van de Pw herziet het college een besluit tot toekenning van bijstand, dan wel trekt een besluit tot toekenning van bijstand in, indien het niet of niet behoorlijk nakomen van een verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, van de Pw heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand.
Op grond van artikel 58, eerste lid, voor zover hier van belang, van de Pw vordert het college van de gemeente die de bijstand heeft verleend de kosten van bijstand terug voor zover de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is ontvangen als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, van de Pw.
Op grond van het achtste lid van dit artikel kan het college besluiten geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn.