In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 25 november 2025 een beschikking gegeven in een voorlopige voorziening in het kader van een echtscheidingsprocedure. De vrouw, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. M.E. Hoogenraad, heeft verzocht om met uitsluiting van de man gerechtigd te zijn tot het gebruik van de echtelijke woning. De man, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. J.H. de Jong, heeft hiertegen verweer gevoerd en verzocht om het gebruik van de woning. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vrouw de zorg heeft voor twee minderjarige kinderen, terwijl de man de zorg heeft voor zijn minderjarige dochter, die momenteel bij een tante verblijft. De rechtbank heeft geoordeeld dat het belang van de vrouw bij het gebruik van de woning groter is dan dat van de man, mede omdat de vrouw al sinds 2016 in de woning woont en daar met haar kinderen is geworteld. De rechtbank heeft het verzoek van de vrouw toegewezen en het verzoek van de man afgewezen. Daarnaast heeft de rechtbank bepaald dat de man de woning moet verlaten en dat de vrouw de goederen die strekken tot het dagelijks gebruik van de man aan hem moet afgeven. De proceskosten zijn gecompenseerd, zodat elke partij zijn eigen kosten draagt.