In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 24 november 2025 uitspraak gedaan op het verzet van het college van burgemeester en wethouders van Ridderkerk tegen een eerdere uitspraak van 10 juli 2024. In die uitspraak werd het college opgedragen om binnen twee weken een besluit te nemen, met een verbeurde bestuurlijke dwangsom van € 1.442,- wegens niet-tijdig beslissen. Het college heeft verzet ingesteld, stellende dat er wel een beslissing op bezwaar was genomen op 23 april 2024, wat de hoogte van de bestuurlijke dwangsom in twijfel trok.
De verzetrechter heeft beoordeeld of de eerdere uitspraak zonder zitting terecht was gedaan en of het verzet gegrond was. De rechtbank concludeerde dat er inderdaad twijfel was ontstaan over de hoogte van de bestuurlijke dwangsom, omdat het college had aangetoond dat er een beslissing op bezwaar was genomen. Hierdoor werd het verzet gegrond verklaard, en de eerdere uitspraak van 10 juli 2024 werd gedeeltelijk vernietigd. De rechtbank stelde de bestuurlijke dwangsom nu vast op € 1.127,- voor de periode van 19 maart 2024 tot 23 april 2024.
De uitspraak is gedaan door mr. P. Vrolijk, rechter, en is openbaar uitgesproken. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open. De griffier was verhinderd de uitspraak te ondertekenen, maar een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.