ECLI:NL:RBROT:2025:13289

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
14 november 2025
Publicatiedatum
17 november 2025
Zaaknummer
10/104509-23
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van artikel 6 WVW en veroordeling wegens overtreding van artikel 5 WVW na verkeersongeval met dodelijke afloop

Op 14 november 2025 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een beroepschauffeur die betrokken was bij een dodelijk verkeersongeval op 18 oktober 2022. De verdachte, die als bestuurder van een landbouwtrekker reed, werd vrijgesproken van het primair ten laste gelegde feit, namelijk het veroorzaken van het verkeersongeval in strijd met artikel 6 van de Wegenverkeerswet (WVW). De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor schuld aan het ongeval, aangezien de verdachte zich aan de snelheidslimiet hield en voorrang had bij de wegversmalling. De rechtbank concludeerde dat het niet naleven van gebruikseisen uit de Regeling Voertuigen niet automatisch leidde tot aanmerkelijke onvoorzichtigheid of onoplettendheid.

Echter, de rechtbank vond wel dat de verdachte gevaar had veroorzaakt op de weg door de maaiarm en maaikorf niet in overeenstemming met de gebruikseisen te vervoeren, wat resulteerde in een veroordeling op basis van artikel 5 WVW. De verdachte kreeg een geldboete van € 750,= opgelegd, waarbij de rechtbank rekening hield met de overschrijding van de redelijke termijn van de procedure. De rechtbank benadrukte dat de verdachte niet de intentie had om het ongeval te veroorzaken en dat hij ook onder de gevolgen van het ongeval lijdt. De uitspraak is gedaan in tegenspraak, waarbij de officier van justitie eerder een taakstraf had geëist.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10/104509-23
Datum uitspraak: 14 november 2025
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1992,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres] , [postcode] [woonplaats] ,
raadsvrouw mr. E.Y. van Schaik, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 31 oktober 2025.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. S.S.S. Heinerman heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een taakstraf voor de duur van 180 uur en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 12 maanden, geheel voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie acht het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen. Het verkeersongeval is aan de schuld van de verdachte te wijten, nu zijn rijgedrag aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend is geweest. De verdachte reed, terwijl het donker en mistig was, op een trekker met een daarop gemonteerde maaiarm en een maaikorf die niet voldeden aan de gebruikseisen zoals opgenomen in de Regeling Voertuigen. De maaikorf was niet voorzien van de vereiste markeringen, bevond zich te laag boven de grond, de combinatie stak veel te ver uit voor het hart van het stuurwiel en de maaimessen van de maaikorf waren niet afgedekt. De verdachte had als beroepschauffeur op de hoogte moeten zijn van deze gebruikseisen en had deze moeten toepassen. Dat het volgens de verdachte binnen het bedrijf waar hij werkte gebruikelijk was de maaiarm en maaikorf zo te vervoeren als hij heeft gedaan, ontslaat hem niet van die verplichting.
4.2.
Standpunt verdediging
Door de verdediging is integrale vrijspraak bepleit. Niet kan worden bewezen dat de gedragingen van de verdachte tot het verkeersongeval en daardoor het overlijden van [slachtoffer 1] (hierna: [slachtoffer 1] ) hebben geleid. Aan de kant van de verdachte is geen sprake geweest van roekeloosheid, onvoorzichtigheid, onoplettendheid, onachtzaamheid of aanmerkelijke verwaarlozing van de geboden zorgvuldigheid. De verdachte hield zich aan de snelheidslimiet en had voorrang bij de wegversmalling. Het is aannemelijk dat het verkeersongeval niet had plaatsgevonden als de bestuurder van de Hyundai, de heer [slachtoffer 2] (hierna: [slachtoffer 2] ) hem voorrang had verleend, alsook wanneer door hem met een lagere snelheid was gereden. De verkeersongevallenanalyse trekt geen conclusie over de oorzaak van het ongeval. De onder het eerste en vijfde gedachtestreepje van de tenlastelegging verweten gedragingen leveren geen overtredingen op van de Regeling Voertuigen. De overige gedragingen kunnen de verdachte niet kunnen worden toegerekend, omdat zijn werkgever het arbeidsmiddel aan hem ter beschikking heeft gesteld en de verdachte meende, en mocht menen, dat dat voldeed aan alle daaraan gestelde eisen. De verdachte is geen beroepschauffeur. Er bestaat geen causaal bestaat tussen de overtreden gebruikseisen en het verkeersongeval. De verdachte dient te worden vrijgesproken van het subsidiair ten laste gelegde vanwege afwezigheid van alle schuld.
4.3.
Inleiding
Op 18 oktober 2022 omstreeks 07:30 uur heeft op de Plaatweg tussen Melissant en Stellendam in de gemeente Goeree-Overflakkee een tragisch verkeersongeval plaatsgevonden, waarbij [slachtoffer 1] om het leven is gekomen. De verdachte reed als bestuurder van een landbouwtrekker van het merk Fendt (vario 716), komende vanuit de richting van Melissant en gaande in de richting van Stellendam. Aan de rechterzijde van de landbouwtrekker voerde de verdachte een verwisselbaar uitrustingsstuk, bestaande uit een maaiarm met een daaraan gekoppelde maaikorf. Uit tegengestelde richting kwam een Hyundai Ionic 5 de landbouwtrekker-combinatie tegemoet gereden. Deze personenauto werd bestuurd door [slachtoffer 2] . Zijn zoon [slachtoffer 1] zat op dat moment als bijrijder naast hem. Op enig moment reden beide voertuigen ter hoogte van de ter plaatse aanwezige wegversmalling. In een poging een aanrijding met de trekker te voorkomen, is de Hyundai naar links uitgeweken en over de in het midden van de wegversmalling geplaatste verhoging gereden. De Hyundai reed vervolgens over de aan de linkerzijde geplaatste trottoirbanden (biggenruggetjes) van de wegversmalling, waarna het voertuig met de rechter voorzijde tegen de aan de landbouwtrekker gekoppelde maaiarm met maaikorf is aangereden. De maaikorf is aan de passagierszijde in de lengterichting door de cabine van de Hyundai gegaan en er aan de achterzijde uitgekomen. [slachtoffer 1] liep bij dit verkeersongeval dusdanig hersen- en aangezichtsletsel op dat hij in de ambulance onderweg naar het ziekenhuis aan zijn verwondingen is overleden.
4.4.
Omstandigheden waaronder het verkeersongeval plaatsvond
Beide bestuurders hebben verklaard dat het ten tijde van het verkeersongeval donker en mistig was op de Plaatweg. Dit wordt bevestigd door de verbalisanten ter plaatse en het politieonderzoek naar camerabeelden van een lijnbus die die dag rond hetzelfde tijdstip over de Plaatweg reed.
Bij de wegversmalling waren in beide richtingen voorrangsborden geplaatst: bestuurders komend uit de richting van Stellendam moeten ter hoogte van de wegversmalling voorrang verlenen aan het hen tegemoetkomende wegverkeer. Dit betekent dat de verdachte ter hoogte van de wegversmalling voorrang had ten opzichte van de hem tegemoetkomende Hyundai.
Op de Plaatweg is de maximum toegestane snelheid voor motorvoertuigen 60 km/u. De Forensische Opsporing Verkeer (hierna: FO Verkeer) heeft onderzoek gedaan naar het infotainmentsysteem van de Hyundai. Uit dit onderzoek blijkt dat [slachtoffer 2] met wisselende snelheden over de Plaatweg heeft gereden, waarbij de hoogst gemeten snelheid 98 km/u betrof (07:29:10). De laatst gemeten snelheid bedroeg 77 km/u (07:29:43). De Hyundai was op dat moment 100 meter en dus slechts enkele seconden verwijderd van de plaats van het ongeval.
De FO Verkeer heeft ook onderzoek gedaan naar de landbouwtrekker-combinatie van de verdachte. Het verwisselbare uitrustingsstuk blijkt niet in overeenstemming met de gebruikseisen uit de Regeling Voertuigen te zijn vervoerd. De maaikorf bevond zich op ongeveer 1,5 meter hoogte ten opzichte van het wegdek in plaats van de voorgeschreven minimumhoogte van 2 meter. Daarnaast stak de voorzijde van de maaikorf ongeveer 7 meter voor het hart van het stuurwiel uit, terwijl deze maximaal 3,5 meter mag uitsteken. Verder hadden de maaimessen aan de onderzijde van de maaikorf afgedekt moeten zijn en hadden op de voorzijde van de maaikorf markeringslichten, ambergele retroflectoren of andere ambergele markeringen moeten worden aangebracht.
Anders dan de raadsvrouw van de verdachte heeft betoogd, is uit het onderzoek van de FO Verkeer naar het oordeel van de rechtbank genoegzaam gebleken dat bovengenoemde gebruikseisen uit de Regeling Voertuigen niet zijn nageleefd. De lengte van het verwisselbare uitrustingsstuk is – zo begrijpt de rechtbank – niet als overtreding van de Regeling Voertuigen tenlastegelegd, maar enkel opgenomen als onderdeel van de omschrijving daarvan.
4.5.
Schuld aan verkeersongeval(artikel 6 WVW)
Voor een bewezenverklaring van het primair tenlastegelegde moet worden vastgesteld dat de verdachte schuld heeft aan het verkeersongeval in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW). Of dat het geval is, hangt af van het geheel van gedragingen van de verdachte, de aard en de concrete ernst van de
verkeersovertredingen de overige omstandigheden waaronder die overtreding is begaan. Dat sprake is van schuld in vorenbedoelde zin kan niet zonder meer worden afgeleid uit de ernst van de gevolgen. Voor de ondergrens van schuld dient te worden vastgesteld dat sprake is van een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid. Daarbij komt het aan op de vraag of de verdachte tekortschoot in vergelijking met een gemiddelde ander persoon in vergelijkbare omstandigheden en met een vergelijkbare hoedanigheid.
De rechtbank komt op basis van de vastgestelde feiten en omstandigheden tot het oordeel dat de verdachte geen schuldverwijt kan worden gemaakt in de zin van artikel 6 WVW. Uit het geheel van de gedragingen van de verdachte kan niet kan worden afgeleid dat hij een
verkeersovertredingheeft begaan die heeft geleid tot het ontstaan van het verkeersongeval. De verdachte heeft verklaard dat hij 35 km/u reed, voorsorteerde voor de wegversmalling en dat hij zijn normale wegverlichting (koplampen en breedteverlichting) voerde. Uit het dossier blijkt niet dat de verdachte harder heeft gereden dan deze snelheid. Alhoewel [slachtoffer 2] heeft verklaard dat de verdachte geen breedteverlichting voerde, kan dit niet worden vastgesteld op basis van het dossier. Op het moment dat de politie ter plaatse kwam stond deze verlichting aan. Daar komt bij dat de verdachte ter hoogte van de wegversmalling waarvoor hij voorsorteerde voorrang had.
De rechtbank verwerpt het verweer dat de verdachte geen beroepschauffeur is. Hij beschikt over een trekker rijbewijs en verrichtte ten tijde van het ongeval al drie jaar werkzaamheden met de landbouwtrekker-combinatie gedurende enkele maanden per jaar. De rechtbank is met de officier van justitie van oordeel dat de verdachte, die als beroepschauffeur een bijzondere zorgplicht had, op de hoogte had moeten zijn van de toepasselijke gebruikseisen uit de Regeling Voertuigen en dat op hem de plicht rustte om het verwisselbare uitrustingsstuk in overeenstemming daarmee te vervoeren. Het enkele niet naleven van die gebruikseisen is onder de gegeven omstandigheden echter onvoldoende om van aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend rijgedrag in de zin van artikel 6 WVW te kunnen spreken. In de eerste plaats levert het niet naleven van de gebruikseisen op zichzelf nog geen
verkeersovertredingop die
dezeverdachte kan worden verweten. Daarnaast kan niet buiten redelijke twijfel worden uitgesloten dat het verkeersongeval (met alle ernstige gevolgen voor [slachtoffer 1] van dien) ook had plaatsgevonden als was voldaan aan de gebruikseisen, aangezien de verdachte ter plaatse voorrang had en de Hyundai als het ware via de drempel tussen en biggenruggetjes naast de wegversmalling werd gelanceerd op de maaikorf.
De rechtbank spreekt de verdachte daarom vrij van het hem primair ten laste gelegde feit.
4.6.
Gevaar veroorzaakt op de weg(artikel 5 WVW)
Door het niet naleven van de gebruikseisen uit de Regeling Voertuigen kan de verdachte wel het verwijt worden gemaakt dat hij de maaiarm en maaikorf op onjuiste wijze heeft vervoerd. Het verwisselbare uitrustingsstuk vormde hierdoor een gevaar voor lichamelijk letsel voor medeweggebruikers. Dat de verdachte niet op de hoogte was van de gebruikseisen en dat hij het materieel in deze staat meekreeg van zijn werkgever, ontslaat hem niet van zijn verplichting als beroepschauffeur op de hoogte te zijn van de toepasselijke regelgeving en het verwisselbare uitrustingsstuk in overeenstemming daarmee te vervoeren. Door het niet naleven van de gebruikseisen uit de Regeling Voertuigen heeft de verdachte gevaar veroorzaakt op de weg.
4.7.
Conclusie
Het subsidiair ten laste gelegde feit is wettig en overtuigend bewezen.
4.8.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het (subsidiair) ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij op
of omstreeks18 oktober 2022 te Stellendam, gemeente Goeree-Overflakkee als bestuurder van een motorrijtuig (landbouwtrekker voorzien van een verwisselbaar uitrustingsstuk), daarmee rijdende op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, de Plaatweg, zich zodanig heeft gedragen dat gevaar op die weg werd veroorzaakt,
althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd; welk gedrag hierin heeft bestaan dat hij, verdachte, toen daar, terwijl er sprake was van duisternis en mist waardoor het zicht voor het verkeer ernstig werd beperkt,
met dat voertuig is gaan rijden, terwijl
- aan de voorzijde van dat voertuig een verwisselbaar uitrustingsstuk, te weten een maaiarm en een maaikorf met een totale lengte van ongeveer 6 meter was gemonteerd en
/of
- die maaikorf zich lager dan 2,00 meter boven het wegdek bevond dan de hoogte genoemd in de gebruikseis(en) in de Regeling Voertuigen, te weten 1,50 meter en
/of
- de voorzijde van die maaikorf meer dan 3,50 meter voor het hart stuurwiel uitstak, te weten ongeveer 7 meter en
/of
- de maaimessen aan de onderzijde van de maaikorf niet waren afgedekt en
/of
- die maaikorf aan de voorzijde niet was voorzien van markeringslichten, ambergele retroflectoren dan wel andere ambergele markeringen en
/of
- geen maatregelen waren getroffen om zichtveldbeperkingen (bij kruisingen, verkeersknooppunten en uitritten) tegen te gaan;
- hij, verdachte, in strijd met de gebruikseisen genoemd in de Regeling Voertuigen met dat verwisselbare uitrustingsstuk (maaiarm en maaikorf) heeft gereden met gevaar voor lichamelijk letsel voor andere weggebruikers en
/of
- ( aldus rijdende) ter hoogte van een wegversmalling in die Plaatweg met die maaiarm en
/ofde daaraan gekoppelde maaikorf in botsing of aanrijding is gekomen met een tegemoetkomende personenauto.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het feit is dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte worden opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feit waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft op 18 oktober 2022 als bestuurder van een landbouwtrekker-combinatie gevaar veroorzaakt op de weg, door het verwisselbare uitrustingsstuk dat aan de landbouwtrekker was bevestigd, bestaande uit een maaiarm met een daaraan gekoppelde maaikorf, niet in overeenstemming met de daarvoor geldende gebruikseisen te vervoeren. De verdachte is ter hoogte van een wegversmalling in botsing gekomen met de hem tegemoetkomende Hyundai van [slachtoffer 2] , waarbij de maaikorf in de lengterichting door de cabine van de Hyundai is gegaan. Hierbij liep de zoon van [slachtoffer 2] , [slachtoffer 1] , dusdanig letsel op dat hij in de ambulance aan zijn verwondingen overleed.
De rechtbank heeft tijdens de zitting gehoord welke ingrijpende gevolgen deze diep tragische gebeurtenis tot op de dag van vandaag heeft gehad voor de vader, moeder en zus van [slachtoffer 1] . Het huwelijk tussen vader en moeder is onder het gewicht van het verkeersongeval gestrand, moeder is weggegaan uit Nederland en vader is nog altijd niet in staat om fulltime te werken. Het verdriet bij de nabestaanden is immens. De rechtbank heeft ook gehoord wat de advocaat van de nabestaanden namens hen heeft aangevoerd.
De verdachte heeft gevaar veroorzaakt op de weg. Dit kan hem strafrechtelijk worden verweten. Tegelijkertijd verliest de rechtbank niet uit het oog dat het verkeersongeval niet door de verdachte is veroorzaakt en hij de gevolgen niet heeft gewild. De rechtbank heeft gezien en gehoord dat ook hij heeft geleden, en nog altijd lijdt, onder de gevolgen van het verkeersongeval. De verdachte rijdt sinds het verkeersongeval ook niet meer met de landbouwtrekker-combinatie waarop hij destijds reed. De rechtbank houdt bij het bepalen van de straf verder rekening met de verantwoordelijkheid van de werkgever van de verdachte om materieel beschikbaar te stellen dat voldoet aan de daaraan gestelde eisen.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.2.1.
Strafblad
De rechtbank heeft gelet op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 5 september 2025, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten.
7.3.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Bij het bepalen van de duur van deze straf is gelet op straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd. Daarnaast is rekening gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn. Op grond van artikel 47 van het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie (HGEU) en artikel 6, eerste lid, van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) dient de verdachte binnen een redelijke termijn te worden berecht. De redelijke termijn is in deze zaak gestart op 18 oktober 2022, omdat de verdachte die dag werd aangehouden en door de politie als verdachte is verhoord, en bedraagt twee jaren. Tot aan dit vonnis is een periode van ruim drie jaren verstreken. Dat betekent dat de redelijke termijn is overschreden met een periode van meer dan een jaar.
Gezien de ernst van het feit zou een geldboete van € 1.500,= passend zijn geweest. Ter compensatie van de overschrijding van de redelijke termijn zal de voorgenomen straf echter worden gematigd tot een bedrag van € 750,=.
Alles afwegend acht de rechtbank een geldboete van € 750,= passend en geboden.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 5 en 177 van de Wegenverkeerswet 1994.

9.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlage maakt deel uit van dit vonnis.

10.Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
geldboete van € 750,00 (zevenhonderdvijftig euro), bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal te vervangen door
15 (vijftien) dagen hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. L. Feraaune
,voorzitter,
en mrs. G.C. Bos en L. den Teuling, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.D. Schmahl, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 18 oktober 2022 te Stellendam, gemeente Goeree-Overflakkee als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (een landbouwtrekker voorzien van een verwisselbaar uitrustingsstuk), zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door met dat motorrijtuig roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend en/of onachtzaam en/of met aanmerkelijke verwaarlozing van de te dezen geboden zorgvuldigheid te rijden op de Plaatweg, welk genoemd rijgedrag hierin heeft bestaan dat hij, verdachte, toen daar,
terwijl er sprake was van duisternis en mist waardoor het zicht voor het verkeer ernstig werd beperkt,met dat voertuig is gaan rijden, terwijl
- aan de voorzijde van dat voertuig een verwisselbaar uitrustingsstuk, te weten een maaiarm en een maaikorf met een totale lengte van ongeveer 6 meter was gemonteerd en/of
- die maaikorf zich lager dan 2,00 meter boven het wegdek bevond dan de hoogte genoemd in de gebruikseis(en) in de Regeling Voertuigen, te weten 1,50 meter en/of
- de voorzijde van die maaikorf meer dan 3,50 meter voor het hart stuurwiel uitstak, te weten ongeveer 7 meter en/of
- de maaimessen aan de onderzijde van de maaikorf niet waren afgedekt en/of
- die maaikorf aan de voorzijde niet was voorzien van markeringslichten, ambergele retroflectoren dan wel andere ambergele markeringen en/of
- geen maatregelen waren getroffen om zichtveldbeperkingen (bij kruisingen, verkeersknooppunten en uitritten) tegen te gaan;
- hij, verdachte, in strijd met de gebruikseisen genoemd in de Regeling Voertuigen met dat verwisselbare uitrustingsstuk (maaiarm en maaikorf) heeft gereden met gevaar voor lichamelijk letsel voor andere weggebruikers en/of
- ( aldus rijdende) ter hoogte van een wegversmalling in die Plaatweg met die maaiarm en/of de daaraan gekoppelde maaikorf in botsing of aanrijding is gekomen met een tegemoetkomende personenauto, waardoor een inzittende in die personenauto, genaamd [slachtoffer 1] , werd
gedood;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 18 oktober 2022 te Stellendam, gemeente Goeree-Overflakkee als bestuurder van een motorrijtuig (landbouwtrekker voorzien van een verwisselbaar uitrustingsstuk), daarmee rijdende op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, de Plaatweg, zich zodanig heeft gedragen dat gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd; welk gedrag hierin heeft bestaan dat hij, verdachte, toen daar, terwijl er sprake was van duisternis en mist waardoor het zicht voor het verkeer ernstig werd beperkt,
met dat voertuig is gaan rijden, terwijl
- aan de voorzijde van dat voertuig een verwisselbaar uitrustingsstuk, te weten een maaiarm en een maaikorf met een totale lengte van ongeveer 6 meter was gemonteerd en/of
- die maaikorf zich lager dan 2,00 meter boven het wegdek bevond dan de hoogte genoemd in de gebruikseis(en) in de Regeling Voertuigen, te weten 1,50 meter en/of
- de voorzijde van die maaikorf meer dan 3,50 meter voor het hart stuurwiel uitstak, te weten ongeveer 7 meter en/of
- de maaimessen aan de onderzijde van de maaikorf niet waren afgedekt en/of
- die maaikorf aan de voorzijde niet was voorzien van markeringslichten, ambergele retroflectoren dan wel andere ambergele markeringen en/of
- geen maatregelen waren getroffen om zichtveldbeperkingen (bij kruisingen, verkeersknooppunten en uitritten) tegen te gaan;
- hij, verdachte, in strijd met de gebruikseisen genoemd in de Regeling Voertuigen met dat verwisselbare uitrustingsstuk (maaiarm en maaikorf) heeft gereden met gevaar voor lichamelijk letsel voor andere weggebruikers en/of
- ( aldus rijdende) ter hoogte van een wegversmalling in die Plaatweg met die maaiarm en/of de daaraan gekoppelde maaikorf in botsing of aanrijding is gekomen met een tegemoetkomende personenauto.