ECLI:NL:RBROT:2025:13278

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
22 oktober 2025
Publicatiedatum
17 november 2025
Zaaknummer
C/10/704898 / JE RK 25-1669 en C/10/705207 / JE RK 25-1707
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van minderjarigen in het kader van jeugdbescherming

In deze beschikking van de Rechtbank Rotterdam, uitgesproken op 22 oktober 2025, is de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van twee minderjarigen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2], aan de orde. De rechtbank heeft de zaken behandeld van de gecertificeerde instelling William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering. De rechtbank heeft vastgesteld dat de ondertoezichtstelling van beide minderjarigen verlengd wordt tot 9 oktober 2026, en de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] in een gezinsgerichte voorziening en van [minderjarige 2] in een pleegzorgvoorziening tot 24 april 2026. De rechtbank heeft de betrokken ouders en de GI aangespoord om samen te werken aan een perspectiefonderzoek, waarbij de opvoedvaardigheden van de ouders verder onderzocht moeten worden. De rechtbank heeft ook benadrukt dat er meer duidelijkheid moet komen over de opvoedomstandigheden van de ouders, en dat de omgang tussen de minderjarigen en hun ouders moet worden uitgebreid onder begeleiding. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat deze direct van kracht is, ook als er hoger beroep wordt ingesteld.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Team Jeugd
Zaaknummers: C/10/704898 / JE RK 25-1669 en C/10/705207 / JE RK 25-1707
Datum uitspraak: 22 oktober 2025
Beschikking van de meervoudige kamer over een verlenging ondertoezichtstelling en verlenging machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaken van
de gecertificeerde instelling William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering,
gevestigd te Amsterdam, hierna te noemen: de GI,
over
[minderjarige 1],
geboren op [geboortedatum 1] 2021 in [geboorteplaats] , hierna te noemen: [minderjarige 1] ,
[minderjarige 2],
geboren op [geboortedatum 2] 2017 in [geboorteplaats] , hierna te noemen: [minderjarige 2] .
De rechtbank merkt in de zaak over [minderjarige 1] als belanghebbenden aan:
[naam moeder],
hierna te noemen: de moeder, wonende in [woonplaats] ,
advocaat mr. I. van Baaren te Rotterdam,
[naam vader],
hierna te noemen: de vader van [minderjarige 1] , wonende in [woonplaats] ,
advocaat mr. P. van Baaren te Rotterdam.
De rechtbank merkt in de zaak over [minderjarige 2] als belanghebbende aan:
[naam moeder],
hierna te noemen: de moeder, wonende in [woonplaats] ,
advocaat mr. I. van Baaren te Rotterdam.

1.Het verdere verloop van de procedure

1.1.
De rechtbank neemt de volgende stukken mee in de beoordeling:
  • de beschikkingen van de kinderrechter in deze rechtbank van 3 september 2025 en de daaraan ten grondslag liggende stukken;
  • de briefrapportage van de GI in zaaknummer C/10/704898 van 29 september 2025 met bijlagen, ingekomen bij de rechtbank op 30 september 2025;
  • de briefrapportage van de GI in zaaknummer C/10/705207 van 29 september 2025 met bijlagen, ingekomen bij de rechtbank op 30 september 2025;
  • de e-mail van de (stief)vader van 3 oktober 2025.
1.2.
Op 7 oktober 2025 heeft de meervoudige kamer van de rechtbank de zitting met gesloten deuren voortgezet. Daarbij waren aanwezig:
- de vader van [minderjarige 1] met zijn advocaat;
- de moeder met haar advocaat;
- twee vertegenwoordigers van de GI, [naam 1] en [naam 2] .

2.De feiten

2.1.
De vader is de biologische vader van [minderjarige 1] en de stiefvader van [minderjarige 2] .
2.2.
De vader en de moeder zijn belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige 1] .
2.3.
De moeder is belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige 2] .
2.4.
[minderjarige 1] verblijft in een gezinshuis.
2.5.
[minderjarige 2] verblijft in een perspectief biedend pleeggezin.
2.6.
De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking van 3 september 2025 de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] verlengd tot 24 oktober 2025. Het verzoek is voor het overige aangehouden.
2.7.
De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking van 3 september 2025 de machtiging verlengd [minderjarige 1] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een gezinsgerichte voorziening tot 24 oktober 2025. Het verzoek is voor het overige aangehouden.
2.8.
De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking van 3 september 2025 de machtiging verlengd [minderjarige 2] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een voorziening voor pleegzorg tot 24 oktober 2025. Het verzoek is voor het overige aangehouden.

3.De aangehouden verzoeken

Het verzoek met zaaknummer C/10/704898
3.1.
De GI verzoekt de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] te verlengen voor de duur van een jaar. Ook verzoekt de GI de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] in een gezinsgerichte voorziening te verlengen voor de duur van een jaar. De GI verzoekt de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren. Van dit verzoek resteert de periode tot
9 oktober 2026.
Het verzoek met zaaknummer C/10/705207
3.2.
De GI verzoekt de ondertoezichtstelling van [minderjarige 2] te verlengen voor de duur van een jaar. Ook verzoekt de GI de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 2] in een voorziening voor pleegzorg te verlengen voor de duur van een jaar. Tevens verzoekt de GI het perspectiefbesluit van 23 juli 2025 te bekrachtigen. De GI verzoekt de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren. Van dit verzoek resteert de periode tot 9 oktober 2026.
3.3.
De GI heeft beide verzoeken ter zitting gehandhaafd en als volgt toegelicht.
[minderjarige 1]
3.4.
Ten aanzien van [minderjarige 1] hebben de ouders van de GI de opdracht gekregen om een gezamenlijk plan te maken voor het geval [minderjarige 1] naar huis zou komen. Er heeft vervolgens een gesprek plaatsgevonden met de ouders en hun hulpverleners waarbij afspraken gemaakt zouden zijn. Pas afgelopen week heeft de GI van beide ouders afzonderlijk een plan ontvangen, waarbij beide ouders zelf de volledige zorg op zich willen nemen en er begeleide omgang is met de andere ouder. Ouders zitten daarover dus toch niet op één lijn. Voordat de GI kan bepalen of een thuisplaatsing van [minderjarige 1] bij een van de ouders mogelijk is, wil de GI meer zicht krijgen op de opvoedvaardigheden van de ouders. Het lukt echter niet om een perspectiefonderzoek uit te laten voeren, omdat onduidelijk is op welke ouder het onderzoek zich zou moeten richten. De GI wil daarom de komende tijd onder begeleiding van Coach-Point en een begeleider van het gezinshuis de bezoeken van [minderjarige 1] met beide ouders uitbreiden, zodat er meer zicht komt op hun opvoedvaardigheden, waarbij de GI een meer proactieve houding van de ouders verwacht. Het is de bedoeling dat de ouders [minderjarige 1] dan bijvoorbeeld ook naar school en naar de logopedie brengen. Daarna zal bekeken worden bij welke ouder een perspectiefonderzoek of eventueel een gezinsopname kan worden ingezet. De GI verwacht binnen maximaal zes maanden duidelijkheid te hebben of de inzet van een gezinsopname of perspectiefonderzoek gericht op een van de ouders een reële mogelijkheid kan zijn voor [minderjarige 1] . Daarna is [minderjarige 1] twee jaar uit huis geplaatst en verdient zij duidelijkheid over waar ze gaat opgroeien. Desgevraagd heeft de GI aangegeven dat [minderjarige 1] , hoewel zij niet in een perspectief biedend pleeggezin verblijft, in het huidige pleeggezin kan verblijven totdat er meer duidelijkheid is over een vervolgplek.
[minderjarige 2]
3.5.
De GI is van mening dat de stiefvader geen belanghebbende meer is. Hij is niet meer bij [minderjarige 2] betrokken en [minderjarige 2] heeft verteld bang voor hem te zijn.
3.6.
Ten aanzien van [minderjarige 2] heeft de GI ter zitting toegelicht dat het perspectief van [minderjarige 2] in het huidige pleeggezin ligt. Het gaat erg goed met [minderjarige 2] in het pleeggezin en ze wil daar blijven. De GI heeft geprobeerd om door de William Schrikker Gezinsvormen (hierna: WSGV) een perspectiefonderzoek te laten plaatsvinden, maar de WSGV heeft aangegeven dit niet te kunnen doen, omdat de moeder nog behandeling moet volgen bij Yulius. Desalniettemin is het belangrijk dat [minderjarige 2] de duidelijkheid krijgt dat ze in het pleeggezin mag blijven. Na alles wat zij de afgelopen jaren heeft meegemaakt, snakt ze naar zekerheid en rust. De GI ziet in dat de moeder de afgelopen tijd positieve stappen heeft gezet, maar dit zijn niet de stappen zoals door de WSGV omschreven in hun ‘beoordelingsladder’. Het gaat te lang duren voor de moeder om op het minimale niveau te komen voor een thuisplaatsing van [minderjarige 2] . Het is daarom belangrijk dat de focus komt te liggen bij een prettige omgang tussen [minderjarige 2] en de moeder en dat de moeder de plaatsing van [minderjarige 2] in het pleeggezin ondersteunt. Speltherapie voor [minderjarige 2] kan ook pas starten wanneer er duidelijkheid is over haar perspectief.

4.De standpunten

Het standpunt van de moeder
4.1.
Door en namens de moeder is ter zitting verweer gevoerd tegen beide verzoeken. Ten aanzien van [minderjarige 1] is door en namens de moeder ter zitting aangegeven dat zij graag wil dat [minderjarige 1] naar huis komt. De moeder is overal open en eerlijk over geweest. De moeder heeft naar haar weten alle verslagen naar de GI verstuurd waarom is verzocht. Yulius heeft duidelijk bij de moeder aangegeven dat zij niet meer in behandeling hoeft. De moeder heeft de afgelopen tijd positieve stappen gezet en de situatie is inmiddels veranderd in positieve zin. De moeder en de vader van [minderjarige 1] zijn definitief uit elkaar. Er is geen sprake meer van ruzies of andere storende externe factoren. De moeder heeft haar depressie met behulp van medicatie onder controle. Haar huis is opgeruimd en schoon. De moeder staat open voor verdere behandeling en opvoedondersteuning. De komende tijd zal de moeder met de hulp van haar begeleidster vanuit Impegno nog verder kijken naar dagbesteding. De moeder heeft er voor haar gevoel alles aan gedaan om de situatie bij haar thuis zo goed mogelijk te verbeteren. Zij wil graag een kans om te laten zien dat ze voor [minderjarige 1] kan zorgen.
4.2.
De moeder wenst geen standpunt in te nemen met betrekking tot de procespositie van de vader van [minderjarige 1] ten aanzien van [minderjarige 2] .
Ten aanzien van het verzoek van de GI is door en namens de moeder verweer gevoerd. De moeder is het niet eens met het door de GI genomen perspectiefbesluit over [minderjarige 2] . [minderjarige 2] is uit huis geplaatst ten tijde van een heel nare situatie. [minderjarige 2] is daardoor heel erg bang geworden voor de stiefvader. Zij is niet op de hoogte gesteld dat deze relatie inmiddels verbroken is, waardoor het ook begrijpelijk is dat [minderjarige 2] aangeeft niet terug te willen naar de moeder. Er wordt te veel waarde gehecht aan wat door [minderjarige 2] wordt verteld, terwijl zij niet op de hoogte is van de positieve veranderingen in de thuissituatie bij de moeder. Ook in het perspectiefbesluit van de GI wordt geen rekening gehouden met de positieve gewijzigde feiten en omstandigheden. De moeder zou graag aan de hand van uitbreiding van de omgang met [minderjarige 2] willen laten zien dat zij een goede moeder voor [minderjarige 2] kan zijn. Ook kan dan bekeken worden hoe [minderjarige 2] op die uitbreiding reageert.
Het standpunt van de vader
4.3.
Door en namens de vader van [minderjarige 1] is ter zitting aangegeven dat hij zich refereert aan het oordeel van de rechtbank. De vader heeft daarbij toegelicht dat hij graag zou zien dat [minderjarige 1] bij een van de ouders op zou groeien met een co-ouderschapsregeling, waarbij [minderjarige 1] haar hoofdverblijfplaats bij de vader zou hebben. De vader kan zich er echter ook in vinden als [minderjarige 1] bij de moeder gaat wonen. De vader heeft de afgelopen tijd hard aan zichzelf gewerkt. Hij heeft een urgentieverklaring voor een woning en hij heeft nieuw werk. Ook volgt hij agressieregulatie training. De vader doet zijn best om goed met het gezinshuis en de GI te communiceren. Voor de vader is dan ook onduidelijk wat er vanuit de GI nog van hem wordt verwacht ten aanzien van de gewenste proactieve houding. De vader wil graag dat de GI onderzoek gaat doen naar de mogelijkheden van de ouders, maar de vader heeft de indruk dat de GI daar eigenlijk geen zin meer in heeft.
4.4.
Ten aanzien van [minderjarige 2] heeft de vader van [minderjarige 1] aangegeven dat hij wel belanghebbend is ten aanzien van [minderjarige 2] . De vader van [minderjarige 1] heeft [minderjarige 2] jarenlang opgevoed en verzorgd. Hij refereert zich aan het oordeel van de rechtbank voor wat betreft de verzochte verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging uithuisplaatsing.

5.De beoordeling

De procespositie van de vader van [minderjarige 1] in de zaak over [minderjarige 2]
5.1.
Op grond van artikel 798, eerste lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) wordt voor de toepassing van deze afdeling onder belanghebbende wordt verstaan degene op wiens rechten of verplichtingen de zaak rechtstreeks betrekking heeft. Degene die niet de ouder is en de minderjarige op wie de zaak betrekking heeft gedurende tenminste een jaar als behorende tot zijn gezin verzorgt en opvoedt, wordt aangemerkt als belanghebbende.
5.2.
De rechtbank is van oordeel dat de vader van [minderjarige 1] geen belanghebbende meer is in de zaak over [minderjarige 2] . Gebleken is dat de stiefvader [minderjarige 2] al langer dan een jaar niet meer als behorende tot zijn gezin verzorgt en opvoedt. [minderjarige 2] woont immers sinds juli 2024 niet meer bij hem en de relatie tussen de stiefvader en de moeder is voorbij. Sinds de uithuisplaatsing van [minderjarige 2] is er geen contact meer tussen [minderjarige 2] en de stiefvader, waarbij [minderjarige 2] ook duidelijk aangeeft dit niet te willen.
De ondertoezichtstelling
5.3.
Tijdens de zitting is er geen verweer gevoerd tegen een verlenging van de ondertoezichtstelling van [minderjarige 2] en [minderjarige 1] . De rechtbank is op grond van de overgelegde stukken en de behandeling ter zitting van oordeel dat de gronden voor de ondertoezichtstelling onverminderd aanwezig zijn en zal de ondertoezichtstelling als onweersproken verlengen voor de verzochte resterende duur, te weten tot 9 oktober 2026. [1]
De machtiging tot uithuisplaatsing
Wat is nu de stand van zaken?
5.4.
De kinderrechter in deze rechtbank heeft naar aanleiding van de zitting op
3 september 2025 een opdracht aan de GI gegeven om te rapporteren over de hierna te noemen punten voor de zitting van de meervoudige kamer van 7 oktober 2025, te weten:
  • meer duidelijkheid te geven over het standpunt van Yulius en het standpunt van de WSGV over de wenselijkheid van een behandeling, waarbij indien mogelijk ook wordt aangegeven hoe deze behandeling er uit zou moeten zien. De kinderrechter gaat ervan uit dat de moeder alle medewerking zal verlenen aan het verkrijgen van deze informatie;
  • concrete voorbeelden te geven van situaties waarin de moeder zich volgens de GI niet aan afspraken heeft gehouden en niet voldoende openheid heeft gegeven;
  • aan te geven hoe de GI de huidige opvoedomstandigheden bij de moeder (huisvesting, dagstructuur, belastbaarheid, hygiëne) beoordeelt.
Ten aanzien van [minderjarige 1] heeft de kinderrechter de GI tevens verzocht om:

aan te geven op welke wijze en op welke termijn zij voornemens zijn om het perspectief van [minderjarige 1] bij beide ouders te onderzoeken.
5.5.
De rechtbank stelt helaas vast dat er opnieuw ondanks de toegestuurde documenten en de uitgebreide mondelinge behandeling ter zitting tot op heden onvoldoende duidelijkheid is verschaft over voorgaande vraagstukken. Hierdoor ontbreekt het de rechtbank aan voldoende zicht op de opvoedvaardigheden van de beide ouders, hun psychische gesteldheid en andere relevante zaken, zoals hun woonsituatie. Dit is zorgelijk want de tijd dringt en voor zowel [minderjarige 1] als [minderjarige 2] geldt dat zij er recht op hebben dat er alles aan is gedaan om te onderzoeken of een thuisplaatsing bij een van de ouders mogelijk is.
5.6.
Ten aanzien van [minderjarige 1] moet de rechtbank echter vaststellen dat nog altijd onduidelijk is of zij bij een van de ouders teruggeplaatst kan worden. In ieder geval is duidelijk dat zij niet op een perspectiefbiedende plek verblijft en overplaatsing op enig moment noodzakelijk is. Een perspectiefonderzoek heeft nog niet plaatsgevonden. Ook de mogelijkheden van een gezinsopname zijn onduidelijk.
Het perspectiefbesluit van [minderjarige 2]
5.7.
Ten aanzien van [minderjarige 2] heeft de GI een perspectiefbesluit genomen. Dit perspectiefbesluit houdt in dat haar perspectief in het huidige pleeggezin ligt. De moeder voert hiertegen verweer en meent dat [minderjarige 2] bij haar zou moeten komen wonen. Gelet op dit standpunt van de moeder verwacht de rechtbank dat de GI voldoende onderzoek heeft verricht naar de opvoedvaardigheden van de moeder alvorens het perspectiefbesluit te nemen. De rechtbank stelt echter vast dat er aan dit perspectiefbesluit van [minderjarige 2] geen perspectiefonderzoek ten grondslag ligt.
5.8.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het perspectiefbesluit onvoldoende is onderbouwd. Naar het oordeel van de rechtbank moet eerst deugdelijk onderzoek worden verricht naar de opvoedvaardigheden van de moeder voordat besloten kan worden dat in het geval van [minderjarige 2] niet wordt toegewerkt naar de thuisplaatsing bij de moeder.
Wat moet er gebeuren?
5.9.
De rechtbank is van oordeel dat een perspectiefonderzoek (van de WSGV, of een soortgelijke organisatie), al dan niet in de vorm van een gezinsopname, waarbij beide ouders worden betrokken voor zover het gaat om [minderjarige 1] , noodzakelijk is om een dergelijk ingrijpende beslissing te kunnen nemen over waar [minderjarige 1] en [minderjarige 2] zullen opgroeien. De rechtbank acht het dan ook voor de komende maanden noodzakelijk dat de GI alles op alles zet om een onafhankelijk perspectiefonderzoek in gang te zetten. De rechtbank verwacht daarbij van de GI een open blik en stevige regievoering. De rechtbank verwacht van de moeder, maar ook van de vader, dat zij hun volledige medewerking zullen verlenen aan dat wat nodig is om het perspectiefonderzoek te laten plaatsvinden. Voor zover de GI meent dat er nog onduidelijkheid is over de medische gesteldheid van de moeder en dat de moeder hierover onvoldoende openheid van zaken geeft, benadrukt de rechtbank dat het allereerst op de weg van de moeder ligt meer duidelijkheid te verschaffen. Daarnaast heeft de GI op grond van artikel 7.3.11, vierde lid, van de Jeugdwet de bevoegdheid om zonder toestemming van de ouders, inlichtingen op te vragen bij de professionals/hulpverleners, indien deze inlichtingen noodzakelijk zijn voor de uitvoering van de ondertoezichtstelling. De rechtbank verwacht dan ook dat de GI de komende tijd alles in het werk zal stellen om meer duidelijkheid te krijgen over de medische gesteldheid van beide ouders, in het bijzonder van de moeder, ook als dat betekent dat gebruik wordt gemaakt van voormelde bevoegdheid.
5.10.
In de tussentijd is het van belang dat de omgang van [minderjarige 1] met de ouders en van [minderjarige 2] met de moeder onder begeleiding van Coach-Point wordt uitgebreid, zodat ook daar meer zicht op komt. De rechtbank benadrukt eveneens het belang van contact tussen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] onderling.
5.11.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank een verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] noodzakelijk voor de duur van zes maanden. De rechtbank houdt het verzoek voor de resterende duur aan tot hierna te noemen pro forma datum. De rechtbank verwacht van de GI twee weken voorafgaand aan de pro forma datum een rapportage waarin staat beschreven wat de stand van zaken is met betrekking tot het perspectiefonderzoek (onderbouwd met brondocumenten), en de omgang tussen ouders en [minderjarige 1] , en de moeder en [minderjarige 2] .
5.12.
De rechtbank verklaart de beslissing met betrekking tot de ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing uitvoerbaar bij voorraad, zoals is verzocht. Dat wil zeggen dat de beslissing direct geldt, ook als iemand in hoger beroep gaat.

6.De beslissing

De rechtbank:
6.1.
verlengt de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] tot 9 oktober 2026;
6.2.
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] in een gezinsgerichte voorziening tot 24 april 2026;
6.3.
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 2] in een voorziening voor pleegzorg tot 24 april 2026;
6.4.
verklaart deze beschikking tot dusver uitvoerbaar bij voorraad;
6.5.
houdt de behandeling van het verzoek voor het overige aan tot
1 maart 2026 pro forma;
6.6.
bepaalt dat de GI, de belanghebbenden en de advocaten op de genoemde pro forma datum niet ter zitting behoeven te verschijnen;
6.7.
verzoekt de GI uiterlijk twee weken voor genoemde pro forma datum, met afschrift aan de belanghebbenden en hun advocaten, de rechtbank de verzochte rapportage te doen toekomen.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.C. Woudstra, voorzitter tevens kinderrechter, en
mr. M.P.G. Rietbergen en mr. K.T.F. Chocolaad-de Bos, kinderrechters, en in het openbaar uitgesproken op 22 oktober 2025, in aanwezigheid van mr. M.C.J. Holierhoek als griffier.
Tegen eindbeslissingen in deze beschikking is hoger beroep mogelijk bij het gerechtshof Den Haag. Hiervoor is een advocaat nodig. Wie kunnen hoger beroep instellen:
  • degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • andere belanghebbenden, binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of binnen drie maanden nadat zij op andere wijze daarvan kennis hebben genomen.

Voetnoten

1.Zoals gesteld in artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek.