ECLI:NL:RBROT:2025:13270

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
10 november 2025
Publicatiedatum
17 november 2025
Zaaknummer
10-219504-25
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor bedreiging met een mes tegen twee personen, waaronder een politieagent

Op 10 november 2025 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan bedreiging met een mes. De verdachte heeft op 20 juli 2025 in Rotterdam twee personen, waaronder een politieagent, bedreigd door met een mes op hen af te rennen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich dreigend heeft geuit, wat bij de slachtoffers redelijke vrees voor hun leven heeft veroorzaakt. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een onvoorwaardelijke maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (ISD-maatregel) voor de duur van twee jaar. De vordering van de benadeelde partij, die immateriële schadevergoeding eiste, is deels toegewezen. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar is, maar dat de veiligheid van de samenleving voorop staat. De rechtbank heeft ook de voorlopige hechtenis van de verdachte afgewezen, omdat de situatie niet van toepassing was voor opheffing. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer voor strafzaken, waarbij de rechtbank rekening heeft gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is gepleegd en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10.219504.25
Datum uitspraak: 10 november 2025
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1995,
zonder bekende woon- of verblijfplaats,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de
P.I. [naam P.I.] , locatie [detentielocatie] ,
raadsman mr. R.H.P. Feiner, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 27 oktober 2025.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding, zoals deze op de terechtzitting overeenkomstig de vordering van de officier van justitie is gewijzigd.
De tekst van de gewijzigde tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. M. Vollebregt heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1 en 2 tenlastegelegde;
  • de oplegging van de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders voor de duur van 2 jaar.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Vrijspraak feit 2
De rechtbank is van oordeel dat de onder 2 tenlastegelegde bedreiging niet kan worden bewezen.
De verklaring van aangever [slachtoffer 1] vindt onvoldoende steun in het dossier. Uit de camerabeelden, de verklaringen van getuige [getuige] en de anonieme getuige volgt dat de verdachte in en buiten de Albert Heijn heeft geschreeuwd tegen onder meer de aangever en daarbij flink tekeer is gegaan. Echter wat de verdachte zegt, is op de camerabeelden niet hoorbaar. Ook de getuigen hebben niet verklaard de tenlastegelegde bewoordingen “ik maak je dood” te hebben gehoord. De verdachte heeft bij de politie weliswaar verklaard een woordenwisseling te hebben gehad met de beveiliger en dat hij dan gaat bedreigen, maar buiten aangever heeft niemand gehoord dat er jegens aangever bedreigingen zoals tenlastegelegd zijn geuit.
Gelet hierop dient de verdachte van het onder 2 tenlastegelegde te worden vrijgesproken.
4.2.
Bewijswaardering feit 1
4.2.1.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft zich met betrekking tot de ten laste gelegde bedreiging gericht jegens [slachtoffer 3] gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. De verdediging heeft vrijspraak bepleit voor de ten laste gelegde bedreiging gericht jegens [slachtoffer 2] , omdat niet bewezen kan worden dat de bedreiging ook op hem gericht was.
4.2.2.
Beoordeling
Op 20 juli 2025 vindt in Rotterdam op straat een woordenwisseling plaats tussen [slachtoffer 3] en de verdachte. De twee mannen verplaatsen zich richting het naastgelegen kruispunt. Op enig moment arriveert daar een politievoertuig en verbalisant [slachtoffer 2] stapt uit. De verdachte staat op enkele meters van het voertuig. De verdachte rent naar voren en houdt daarbij een mes voor zich uit. Niet ter discussie staat dat de verdachte zich hiermee dreigend heeft geuit. De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld op wie de bedreiging gericht was.
Uit de aangiften van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] volgt dat beiden zich hierdoor bedreigd hebben gevoeld. [slachtoffer 3] verklaart ook dat hij en [slachtoffer 2] op zeer korte afstand van elkaar stonden, namelijk op nog geen halve meter afstand. Bij het uitkijken van de camerabeelden is gebleken dat [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] zich op zeer korte afstand van elkaar bevonden.
De rechtbank is op basis van deze bewijsmiddelen van oordeel dat de gedragingen van de verdachte naar de uiterlijke verschijningsvorm erop gericht waren om zowel [slachtoffer 2] als
[slachtoffer 3] te bedreigen. Zij stonden op zeer korte afstand van elkaar en doordat de verdachte met een mes in de richting van hen beiden kwam aanrennen, kon bij hen beiden de redelijke vrees ontstaan dat zij het leven zou kunnen verliezen en/of zwaar mishandeld zouden worden.
4.2.3.
Conclusie
Het onder 1 ten laste gelegde is wettig en overtuigend bewezen.
4.3.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1
hij op
of omstreeks20 juli 2025 te Rotterdam,
[slachtoffer 2] en
/of[slachtoffer 3] heeft bedreigd
met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling,
door
- een mes te tonen aan voornoemde [slachtoffer 2] en
/of[slachtoffer 3] en
/ofmet dat
mes in de richting van die [slachtoffer 2] en
/of[slachtoffer 3] te lopen.
/of (een)
zwaaiende en/of stekende beweging(en) te maken in de richting van het
lichaam van die [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] ;
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet (ook) daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, meermalen gepleegd.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het feit is dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering maatregel

7.1.
Algemene overweging
De maatregel die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feit waarop de maatregel is gebaseerd
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het met een mes bedreigen van twee personen, onder wie een politieagent in functie. De bedreiging bestond eruit dat verdachte een mes heeft getoond en met dat mes op de slachtoffers is afgerend. De rechtbank acht het zeer kwalijk en zorgelijk dat verdachte zich in het openbaar dreigend heeft geuit en gewelddadig is geweest tegen voor hem onbekende personen. De verdachte heeft met het bedreigen van de politieagent bovendien het respect en het gezag ten aanzien van een ambtenaar die een publieke taak verricht ondermijnd. Het handelen van de verdachte heeft niet alleen angst ingeboezemd bij de slachtoffers, maar draagt ook bij aan gevoelens van onveiligheid in de maatschappij.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 4 oktober 2025, waaruit blijkt dat de verdachte eerder veelvuldig is veroordeeld voor gewelds- en vermogensdelicten.
7.3.2.
Rapportages van deskundigen
In het NIFP-consult van 30 juli 2025 is gerapporteerd dat er aanwijzingen zijn voor psychotische overschrijdingen die deels in remissie lijken te zijn bij de verdachte die gekend is met middelenproblematiek en persoonlijkheidsproblematiek. Verder wordt gesteld dat slaapdeprivatie, middelengebruik (alcohol) en stress omtrent dakloosheid mogelijk bijdragend zijn geweest aan de (voornamelijk in het proces-verbaal beschreven) psychotische symptomen. Verminderde cognitieve capaciteiten ten gevolge van langdurig middelengebruik kunnen door het NIFP niet worden uitgesloten.
Reclassering Nederland heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 9 september 2025. Dit rapport houdt in dat bij de verdachte sprake is van een combinatie van diverse psychische problematiek, met name agressie, impulscontroleproblemen en een kwetsbaarheid voor psychoses. Daarnaast is sprake van problematisch middelengebruik, met name alcohol, maar mogelijk ook (soft)drugs. De psychische problemen en het middelengebruik versterken elkaar. De kans op herhaling wordt als hoog ingeschat. De reclassering adviseert bij een veroordeling tot oplegging van een onvoorwaardelijke Maatregel Inrichting Stelselmatige Daders (hierna ISD-maatregel). De reclassering ziet geen mogelijkheden meer om met een (deels)voorwaardelijke straf met bijzondere voorwaarden de risico’s te beperken. De ISD-maatregel wordt op dit moment gezien als de enige manier waarbij gewerkt kan worden aan gedragsverandering.
De rechtbank heeft acht geslagen op de rapportages. Gelet op de voornoemde bevindingen van het NIFP is de rechtbank met de verdediging en de officier van justitie van oordeel dat de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar moet worden geacht.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op wat hierboven is overwogen acht de rechtbank oplegging van de ISD-maatregel passend en noodzakelijk.
Aan de wettelijke eisen voor oplegging van de ISD-maatregel is voldaan. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een misdrijf waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten. De verdachte is in de afgelopen vijf jaar voorafgaande aan de door hem begane feiten ten minste drie keer onherroepelijk tot een vrijheidsbenemende straf veroordeeld. Het feit dat in deze zaak centraal staat, is begaan na tenuitvoerlegging van deze straffen. Er moet ernstig rekening mee worden gehouden dat de verdachte opnieuw een misdrijf zal begaan.
De rechtbank stelt vast dat de tot op heden aan de verdachte opgelegde straffen het criminele gedrag van de verdachte geen halt toe hebben geroepen.
De verdachte is al zeer regelmatig veroordeeld en heeft zich eerder niet gehouden aan de opgelegde voorwaarden. De samenleving maakt daarom aanspraak op beveiliging en strafrechtelijke bescherming tegen het stelselmatig crimineel gedrag van de verdachte. De rechtbank ziet dat de verdachte gemotiveerd lijkt om zijn problemen onder ogen te komen en om aan zijn toekomst te werken. De rechtbank ziet echter ook een patroon in het delictgedrag waaruit blijkt dat de verdachte bij een combinatie van psychische problematiek en middelenproblematiek terugvalt naar het plegen van geweldsdelicten. Onderhavig feit heeft verdachte immers ook gepleegd in een periode waarin hij zijn medicatie niet slikte, maar wel middelen gebruikte.
Gelet op de door hem steeds weer veroorzaakte overlast en schade staat thans het belang van de samenleving voorop. Naar het oordeel van de rechtbank kan de veiligheid van personen en/of goederen alleen bereikt worden wanneer aan de verdachte de maatregel tot ISD voor de duur van twee jaren wordt opgelegd. De duur van de voorlopige hechtenis wordt niet in mindering gebracht zodat maximaal uitvoering kan worden gegeven aan de doelen van de ISD-maatregel.

8.Vordering benadeelde partij/schadevergoedingsmaatregel

Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [slachtoffer 2] ter zake van het onder 1 ten laste gelegde feit. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 700,00 aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag. Voorts heeft hij verzocht om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De benadeelde partij vordert deze immateriële schadevergoeding vanwege de aard en ernst van het feit en de psychische gevolgen die het incident voor hem heeft gehad.
8.1.
Standpunt officier van justitie
De vordering tot immateriële schadevergoeding is voldoende onderbouwd en kan worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
8.2.
Beoordeling
Artikel 6:106 BW geeft een limitatieve opsomming van gevallen waarin deze bepaling recht geeft op vergoeding van immateriële schade als gevolg van onrechtmatig handelen. In het onderhavige geval kan dit alleen zijn de in het artikel genoemde ‘aantasting in de persoon op andere wijze’. Daarvan is in ieder geval sprake als iemand geestelijk letsel heeft opgelopen. Degene die zich hierop beroept moet voldoende concrete gegevens aanvoeren waaruit kan volgen dat in verband met de omstandigheden van het geval psychische schade is ontstaan, waartoe nodig is dat naar objectieve maatstaven het bestaan van geestelijk letsel kan worden vastgesteld.
De rechtbank overweegt dat de benadeelde partij de immateriële schade niet met concrete gegevens heeft onderbouwd waaruit volgt dat psychische schade is ontstaan, bijvoorbeeld aan de hand van medische stukken. Weliswaar heeft de benadeelde partij een verklaring van een maatschappelijk werker in het geding gebracht, maar hieruit volgt niet met zoveel worden dat sprake is van geestelijk letsel.
Uit vaste jurisprudentie van de Hoge Raad volgt dat onder omstandigheden ook een ‘aantasting in de persoon op andere wijze’ kan worden aangenomen in het licht van de aard en de ernst van de normschending en van de gevolgen daarvan voor de benadeelde. Deze aantasting in de persoon behoeft niet met concrete gegevens te worden onderbouwd als de aard en de ernst van de normschending meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen.
De rechtbank overweegt dat het voorstelbaar en aannemelijk is dat het strafbare feit op de benadeelde partij grote impact heeft gehad, mede gelet op de omstandigheden waaronder dit plaatsvond. De benadeelde partij is tijdens het werk als politieagent door de verdachte bedreigd. De verdachte kwam op hem af met een mes en keek hem daarbij indringend aan. De benadeelde partij was genoodzaakt om naar achter te rennen en tweemaal een waarschuwingsschot te lossen. Onder deze omstandigheden neemt de rechtbank een aantasting in de persoon aan. De rechtbank acht vergoeding van een bedrag van € 500,- aan immateriële schade billijk.
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 20 juli 2025.
Nu de vordering van de benadeelde partij zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
8.3.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij een schadevergoeding betalen van € 500,00, vermeerderd met de wettelijke rente. Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht. Voor het overige zal de benadeelde partij in de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard.

9.Voorlopige hechtenis

Het verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis op grond van artikel 67a lid 3 Sv zal worden afgewezen. Uit het voorgaande volgt dat de situatie als bedoeld in het artikel hier niet van toepassing is gelet op de door de rechtbank op te leggen maatregel.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 36f, 38m, 38n en 285 van het Wetboek van Strafrecht.

11.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

12.Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte (ook) daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
gelast dat de verdachte wordt geplaatst in
een inrichting voor stelselmatige dadersvoor de duur van
2 (twee) jaren;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [slachtoffer 2] , te betalen een bedrag van
€ 500,- (zegge: vijfhonderd euro), bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 20 juli 2025 tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van [slachtoffer 2] te betalen
€ 500,-(hoofdsom,
zegge: vijfhonderd euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 20 juli 2025 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van € 500,- niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
10 dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verklaart de benadeelde partij voor het overige in de vordering niet-ontvankelijk;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil, aan salaris voor de advocaat en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
wijst af het verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.M. Stolk, voorzitter,
en mrs. B. Vaz en M.T.A. de Ridder, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. H.A. Wolterink, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
Bijlage I
Tekst gewijzigde tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1
hij op of omstreeks 20 juli 2025 te Rotterdam,
[slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] heeft bedreigd
met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling,
door
- een mes te tonen aan voornoemde [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of met dat
mes in de richting van die [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] te lopen en/of (een)
zwaaiende en/of stekende beweging(en) te maken in de richting van het
lichaam van die [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] ;
2
hij op of omstreeks 20 juli 2025 te Rotterdam,
[slachtoffer 1] heeft bedreigd
met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling,
door
- die [slachtoffer 1] de dreigende woorden toe te voegen: "Kom naar buiten ik
maak je dood! Ik maak je dood ik weet wie je bent kom dan" en/of
“"Kom naar buiten, ik maak je dood", althans woorden van gelijke
dreigende aard of strekking.