Uitspraak
RECHTBANK ROTTERDAM
1.[eiser 1] ,
[eiser 2],
[eiser 3],
1.De procedure
- de dagvaarding van 8 december 2023, met producties 1 tot en met 67;
- de conclusie van antwoord in conventie, als ook van eis in reconventie, met producties 1 tot en met 4;
- de conclusie van antwoord in reconventie, met productie 68;
- de spreekaantekeningen van partijen voor de mondelinge behandeling op 17 september 2024, waarvan geen proces-verbaal is opgemaakt.
2.Kern van het geschil en de beslissing
3.De feiten
Plan van Aanpak Revitalisering Dordtse Kil I e.a.
Didam-arrest, hetzij die percelen (vooralsnog) niet opnieuw uitgeven (maar ze bijvoorbeeld toevoegen aan haar strategische grondvoorraad of gebruiken als openbaar groen).
kanechter door het college overwogen worden medewerking te verlenen aan een verkoop van het blote eigendom tegen nader overeen te komen prijs en voorwaarden indien aantoonbare investeringen positieve effecten opleveren voor de werkgelegenheid, dan wel anderszins economisch voordeel voor de gemeente opleveren. Daarnaast dient de nieuwe ontwikkeling te passen in de omgeving en een positief effect te hebben op de uitstraling van het gebied waarin de ontwikkeling plaatsvindt. Verkoop van het blote eigendom is voorts afhankelijk van de locatie zelf, waarbij van belang is hoe de eigendomsverhoudingen in het gebied zijn.
het recht van erfpacht tot en met een april tweeduizend vier en twintig van een perceel grond (grondeigenaar de publiekrechtelijke rechtspersoon de gemeente Dordrecht), met het zich daarop bevindende bedrijfsgebouw met kantoor en aanhorigheden te [adres 1] , kadastraal bekend gemeente
[perceel 1], groot zes are negen en negentig centiare” (hierna: het erfpachtrecht [adres 1] ).
[adres 2]” (hierna: het erfpachtrecht [adres 2] ).
[adres 3], kadastraal bekend [perceel 3] , groot zes are en zevenenzestig centiare (6 a en 67 ca)” (hierna: het erfpachtrecht [adres 3] ).
het recht van erfpacht, eindigende op dertig juni tweeduizend en twintig, van een perceel grond (eigendom van de gemeente Dordrecht), met de rechten van de erfpachter op de zich op die grond bevindende opstallen, bestaande uit het bedrijfspand met toebehoren, staande en gelegen [adres 5] , kadastraal bekend gemeente [perceel 4] , groot zeven are en zesenvijftig centiare” (hierna: het erfpachtrecht [adres 5] ).
Ik heb dat nagevraagd. De erfpachters ontvangen op korte termijn een (tussen)bericht begreep ik.”
4.De vorderingen in conventie
althansde gemeente gebiedt met de erfpachters in gesprek te gaan over de heruitgifte van het recht van erfpacht in het kader van de herontwikkeling van het bedrijventerrein op de Dordtse Kil I en II en Amstelwijck West in de gemeente Dordrecht in lijn met de beleidsvoorwaarden daaromtrent,
althansvoor recht verklaart dat de gemeente op basis van de in het gemeentelijke beleid gepubliceerde en gecommuniceerde mogelijkheid voor heruitgifte gehouden is met de erfpachters in overleg te treden en zich in te spannen om tot heruitgifte aan de erfpachters te komen;
althansgedurende een door de rechtbank te bepalen termijn, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 10.000,- per dag dat de gemeente dit verbod negeert, met een maximum van € 500.000,-, met dien verstande dat de gemeente de maximale dwangsom ineens verbeurt indien de panden volledig zijn gesloopt;
althansbepaalt dat de schade vastgesteld zal worden in een schadestaatprocedure;
5.De vorderingen in reconventie
6.De beoordeling
Didam-arrest (HR 26 november 2021, ECLI:NL:HR:2021:1778), waarop de gemeente zich beroept, heeft de Hoge Raad geoordeeld dat de overheid ook bij het aangaan van overeenkomsten tot verkoop of uitgifte in erfpacht van onroerende zaken gebonden is aan de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, waaronder het gelijkheidsbeginsel. Uit dat beginsel vloeit volgens de Hoge Raad voort dat een publiekrechtelijke rechtspersoon bij verkoop of uitgifte van een onroerende zaak mededingingsruimte moet bieden aan (potentiële) gegadigden.
Didam-bestendige mededingingsprocedure inschrijven.
Didam-arrest. In afwachting van het proces van heruitgifte zouden de zittende erfpachters in de visie van de gemeente alvast moeten vertrekken en hun opstallen op eigen kosten moeten slopen, nog voordat duidelijk wordt of de gemeente ‘hun’ perceel opnieuw wil uitgeven en zo ja, aan wie. Bij die handelwijze van de gemeente zijn de belangen van de erfpachters op geen enkele manier kenbaar meegewogen. De gemeente heeft aangevoerd dat zij aan de erfpachters ter verzachting van de gevolgen van de beëindiging van de erfpachtrechten het aanbod heeft gedaan om een vaststellingsovereenkomst te sluiten, waarin aan de erfpachters een ruimere ontruimingstermijn zou worden gegeven en waarbij de verplichting om de opstallen te verwijderen zou vervallen. Ook heeft de gemeente erop gewezen dat zij bereid was, en is, om de erfpachters in algemene zin ondersteuning te bieden bij het op eigen kosten zoeken naar een nieuwe locatie voor hun onderneming. Dat is echter onvoldoende om te oordelen dat de besluitvorming van de gemeente alsnog voldoet aan de eisen van zorgvuldige besluitvorming. Het aanbod van de gemeente veronderstelt immers het definitieve vertrek van de erfpachters van de huidige percelen en de beëindiging van hun ondernemingen, op eigen kosten, zonder dat zij op dat moment een concreet of reëel uitzicht hebben dat zij hun ondernemingen elders op vergelijkbare wijze kunnen voortzetten. De gemeente geeft er daarmee blijk van dat zij haar besluitvorming over de beëindiging van de erfpachtrechten van de erfpachters niet heeft afgestemd op een inventarisatie en afweging van de belangen van de erfpachters, zoals het belang om hun onderneming voort te zetten op de huidige locatie. Dat voormalige erfpachters van omliggende percelen het aanbod van de gemeente wel hebben geaccepteerd, doet daaraan niet af.
Didam-rechtspraak (zie inmiddels ook HR 15 november 2024, ECLI:NLHR:2024:1661) rechtvaardigt deze handelswijze niet.
Een belangrijk nadeel aan de voorgaande algemene stelregel is de onzekerheid die daaruit voortvloeit voor de erfpachter. (…) Dit kan een nadelig effect hebben op de belangen van de erfpachter, maar kan ook leiden tot het uitstellen van investeringsmaatregelen aan het eind van de erfpachttermijn wat op haar beurt weer kan leiden tot verloedering.”
Didam-arrest leiden niet tot een ander oordeel, omdat het erfpachtrecht van [eiser 3] en het erfpachtrecht van [eiser 2] op [adres 3] afliepen voor dat arrest en voor de totstandkoming van het plan van aanpak. [eiser 3] en [eiser 2] (wat betreft [adres 3] ) bevinden zich dus in dezelfde situatie als hun buren van wie het erfpachtrecht wel is verlengd. Zij hadden op dezelfde manier behandeld moeten worden. Dat heeft de gemeente ten onrechte (en vaker dan eenmalig) niet gedaan.
Didam-arrest toekomt, terwijl aan de belangen van [eiser 1] volledig voorbij is gegaan (zie 6.4-6.9). Daarom is vordering I van [eiser 1] in zoverre toewijsbaar dat de gemeente alsnog een belangenafweging moet maken. Deze afweging moet in ieder geval bestaan uit een heroverweging van het plan om ter plaatse een groenvoorziening te realiseren, gegeven de belangen van [eiser 1] . Daarbij dient de gemeente zorgvuldig te beoordelen of het gestelde algemeen belang bij een openbare groenvoorziening op dit perceel zwaarder moet wegen dan de belangen van [eiser 1] om de erfpacht voort te kunnen zetten en profijt te hebben van de investeringen die hij heeft gedaan, bijvoorbeeld het met vergunning van de gemeente plaatsen van een nieuw gebouw op het perceel.
De akte van uitgifte moet helderheid bieden over de looptijd van het erfpachtrecht en de vergoeding voor de erfpachter bij het einde van de erfpacht.” Als banken het erfpachtrecht niet willen financieren wegens de tijdelijkheid van het recht, impliceert dat volgens de erfpachters dat een bepaling die het erfpachtrecht tijdelijk maakt onredelijk is.
7.De beslissing
30 juli 2025voor het door de gemeente nemen van de in 6.30 bedoelde akte;