ECLI:NL:RBROT:2025:13216

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
26 september 2025
Publicatiedatum
14 november 2025
Zaaknummer
C/10/706035 / KG ZA 25-889
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot medewerking aan notariële akte wijziging erfdienstbaarheid in kort geding

In deze zaak heeft eiseres, H.O.D.N. [fysiopraktijk A], een kort geding aangespannen tegen gedaagden [gedaagde 1] en [gedaagde 2] om hen te veroordelen tot medewerking aan de totstandkoming en inschrijving van een notariële akte tot wijziging van een erfdienstbaarheid. De achtergrond van het geschil ligt in de eigendom van een bedrijfspand en een woning in Middelharnis, die voorheen een geheel vormden. Eiseres heeft het bedrijfspand gekocht van [persoon A], waarbij een erfdienstbaarheid is overeengekomen. Er is echter onenigheid ontstaan over de uitoefening van deze erfdienstbaarheid, wat heeft geleid tot een eerdere procedure bij de rechtbank Rotterdam. De rechtbank heeft in dat vonnis van 24 mei 2023 de erfdienstbaarheid gewijzigd, maar eiseres is er niet in geslaagd om deze wijziging in te schrijven in de openbare registers. Eiseres heeft gedaagden herhaaldelijk verzocht om mee te werken aan de notariële vastlegging, maar zonder succes. Uiteindelijk heeft eiseres een kort geding aangespannen. Tijdens de mondelinge behandeling is gedaagde 1 verschenen, terwijl gedaagde 2 verstek heeft laten gaan. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat er voldoende spoedeisend belang is en heeft de vorderingen van eiseres toegewezen. Gedaagden zijn veroordeeld om binnen veertien dagen mee te werken aan de notariële akte, met de bepaling dat het vonnis in de plaats treedt van hun medewerking indien zij niet voldoen aan de veroordeling. Tevens zijn gedaagden hoofdelijk veroordeeld tot betaling van de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK Rotterdam

Team handel en haven
Zaaknummer: C/10/706035 / KG ZA 25-889
Vonnis in kort geding van 26 september 2025
in de zaak van
[eiseres]
H.O.D.N. [fysiopraktijk A] ’,
te [plaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiseres] ,
advocaat: mr. T. Abbo,
tegen

1..[gedaagde 1] ,

te [plaats] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde 1] ,
geen advocaat,

2. [gedaagde 2] ,

te [plaats] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde 2] ,
niet verschenen.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 4 september 2025, met producties 1E-12E;
  • de brieven van 9 september 2025 van de kant van [eiseres] , met producties 13E-14E;
  • de pleitaantekeningen van de kant van [eiseres] .
1.2.
De mondelinge behandeling vond op 12 september 2025 plaats.
[eiseres] verscheen daar, bijgestaan door mr. E.B. den Ouden en mr. T. Abbo.
[gedaagde 1] is in persoon verschenen.

2.De feiten

2.1.
[eiseres] is eigenaar van het perceel met het bedrijfspand aan de [adres 1] te ( [postcode 1] ) Middelharnis (kadastraal bekend gemeente Middelharnis, sectie B nummer [perceelnummer 1] , groot 1 are en 10 centiare; hierna: het bedrijfspand). Zij exploiteert daar haar fysiotherapiepraktijk en verhuurt de praktijkruimte aan derden.
2.2.
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] zijn eigenaar van het perceel met de woning aan de [adres 2] te ( [postcode 2] ) Middelharnis (kadastraal bekend gemeente Middelharnis, sectie B nummer [perceelnummer 2] ; hierna: de woning).
2.3.
Het bedrijfspand, oorspronkelijk een koetshuis, en de woning vormden vroeger een geheel en waren tot 3 december 2012 eigendom van [persoon A] (hierna: [persoon A] ). Men kon destijds vanaf de achterkant van de woning ongehinderd via het bedrijfspand naar de openbare weg aan de Westelijke Achterweg komen. Na de splitsing en verkoop van het bedrijfspand door [persoon A] aan [eiseres] was dit niet meer goed mogelijk en dat leidt tot praktische problemen. Als de bewoners van de woning hun vuilcontainers willen aanbieden, dan moeten zij met de vuilcontainers vanaf de achterkant van de woning door het bedrijfspand – een behandelkamer en de gang in het midden van de praktijk (met keukenblok en wachtruimte) – naar de openbare weg aan de Westelijke Achterweg lopen.
2.4.
Van oktober 2009 tot 3 december 2012 huurde [eiseres] het bedrijfspand van [persoon A] . Tijdens de huurperiode zijn [eiseres] en [persoon A] overeengekomen dat [persoon A] gebruik mocht maken van het bedrijfspand in die zin dat [persoon A] twee keer per week buiten praktijkuren door het bedrijfspand heen mocht lopen om de vuilniscontainers van en naar de openbare weg aan de Westelijke Achterweg te brengen en te halen. In de praktijk zette [eiseres] de geleegde vuilniscontainers vaak zelf terug in de achtertuin van de woning. Op 3 december 2012 heeft [eiseres] de eigendom van het bedrijfspand verkregen.
2.5.
Bij de verkoop van het bedrijfspand door [persoon A] aan [eiseres] is in artikel 23 van de koopovereenkomst van 21 september 2012 de volgende bepaling opgenomen: “
koper en verkoper zijn overeengekomen dat eigenaar van perceel sectie B nummer [perceelnummer 2] ( [adres 2] ) op de minst bezwarende manier en zo min mogelijk gebruik mag maken van de (achter) uitgang aan de [adres 1] (…)” In het verlengde daarvan is in de vervolgens gepasseerde akte van levering van 3 december 2012 een erfdienstbaarheid van die strekking opgenomen.
2.6.
Tussen [eiseres] en [gedaagde 1] en [gedaagde 2] is later discussie ontstaan over de precieze inhoud en strekking van de erfdienstbaarheid en de wijze van uitoefening ervan. Ter zake van dat geschil is tussen partijen eerder een procedure gevoerd bij de rechtbank Rotterdam.
2.7.
De rechtbank Rotterdam heeft bij vonnis van 24 mei 2023 ter beslechting van het geschil de erfdienstbaarheid waarmee het bedrijfspand is bezwaard gewijzigd. Die wijziging houdt in dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] en hun rechtsopvolgers door het bedrijfspand naar of van de openbare weg aan de Westelijke Achterweg mogen gaan (1) op dagen vóór die waarop de vuilniscontainers worden geleegd, buiten de openingsuren van de praktijk en uitsluitend om de vuilniscontainers naar de Westelijke Achterweg te brengen en (2) op dagen dat de vuilniscontainers worden geleegd, buiten de openingsuren van de praktijk en uitsluitend om de geleegde vuilniscontainers weer op te halen als ze nog niet zijn teruggezet.
Daarnaast heeft de rechtbank (in reconventie) [eiseres] veroordeeld om binnen een maand na betekening van dat vonnis [gedaagde 1] en [gedaagde 2] in staat te stellen om de erfdienstbaarheid op de omschreven wijze uit te oefenen, op straffe van een dwangsom.
2.8.
Het vonnis is in kracht van gewijsde gegaan. [eiseres] is er echter niet in geslaagd om het vonnis te doen inschrijven in de openbare registers.
2.9.
[eiseres] wil dat de gewijzigde erfdienstbaarheid alsnog wordt vastgelegd in een notariële akte, zodat die akte in het kadaster kan worden ingeschreven. Dan zal de wijziging van de erfdienstbaarheid ook kenbaar zijn voor eventuele rechtsopvolgers. [eiseres] beoogt daarmee eventuele problemen in de toekomst te voorkomen.
2.10.
[eiseres] heeft [gedaagde 1] en [gedaagde 2] gedurende de periode van mei 2024 tot mei 2025 verschillende keren gevraagd om mee te werken aan de notariële vastlegging en inschrijving. Daarbij heeft zij laten weten de kosten daarvan te zullen dragen. [eiseres] is er echter niet in geslaagd [gedaagde 1] en [gedaagde 2] ertoe te bewegen de benodigde medewerking te verlenen.
2.11.
Uiteindelijk is [eiseres] een kort geding procedure gestart. De mondelinge behandeling in die procedure zou plaatsvinden op 22 mei 2025. Omdat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] bij e-mailbericht van 25 april 2025 hebben laten weten hun medewerking te verlenen, heeft [eiseres] dat kort geding ingetrokken. De behandelend notaris heeft vervolgens op 23 juni 2025 een concept akte gestuurd naar [gedaagde 1] en [gedaagde 2] . Daarbij heeft de notaris verzocht daarop akkoord te geven, zodat de benodigde volmachten konden worden opgesteld en de akte kon worden gepasseerd. Nadat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] eerst niet reageerden, heeft [gedaagde 1] laten weten dat zij geen gebruik kan maken van de doorgang die de erfdienstbaarheid haar bood. Daarbij is zij niet ingegaan op de inhoud van de conceptakte of op het verzoek om haar medewerking te verlenen. [eiseres] heeft hierop nogmaals gevraagd om medewerking. Nadat daar door [gedaagde 1] en [gedaagde 2] (ook) niet in positieve zin op werd gereageerd, heeft [eiseres] deze kort geding procedure aanhangig gemaakt.

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] vordert – samengevat – bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
  • gedaagden te veroordelen om mee te werken aan de totstandkoming en inschrijving van een notariële akte tot wijziging van de erfdienstbaarheid van overpad conform het vonnis van 24 mei 2023 van de rechtbank Rotterdam, met bepaling dat, voor het geval gedaagden niet medewerken, het te wijzen vonnis ex artikel 3:300 BW in de plaats treedt van die medewerking, toestemming danwel handtekening, subsidiair gedaagden tot medewerking te veroordelen op straffe van een dwangsom;
  • gedaagden hoofdelijk te veroordelen in de kosten.

4.De beoordeling

4.1.
De voorzieningenrechter verleent verstek tegen [gedaagde 2] . Hij is niet verschenen tijdens de mondelinge behandeling, terwijl bij zijn oproeping alle wettelijke termijnen en regels in acht zijn genomen. Omdat [gedaagde 1] wel in de procedure is verschenen, wordt op grond van artikel 140 lid 3 Rv een vonnis gewezen dat voor alle partijen als een vonnis op tegenspraak geldt.
4.2.
Het voor toewijzing van een vordering in kort geding vereiste spoedeisend belang is voldoende aannemelijk gemaakt. [eiseres] heeft in dit verband gesteld dat zij heeft vernomen dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] overwegen, of doende zijn, om de woning te verkopen. Die stelling is niet weersproken.
4.3.
De voorzieningenrechter zal de vorderingen van [eiseres] toewijzen op de wijze als onder de beslissing weergegeven en overweegt daartoe als volgt.
4.4.
Wat betreft [gedaagde 2] geldt dat de vorderingen de voorzieningenrechter in zoverre niet ongegrond of onrechtmatig voorkomen (artikel 139 Rv).
4.5.
Wat betreft [gedaagde 1] geldt dat zij geen verweer voert tegen de vorderingen.
[gedaagde 1] heeft tijdens de mondelinge behandeling toegezegd dat zij en ook [gedaagde 2] zullen meewerken aan de totstandkoming van de akte en de inschrijving daarvan.
Als reden voor het niettemin tot nu toe uitblijven van hun medewerking heeft [gedaagde 1] aangegeven dat zij nog altijd moeite heeft met de praktische uitvoerbaarheid van de gewijzigde erfdienstbaarheid. Vanwege de ruime openingstijden van de fysiotherapiepraktijk is er maar een beperkt tijdsframe waarbinnen de vuilcontainers bij de openbare weg kunnen worden gezet en weer opgehaald. Dat medewerkers van de praktijk af en toe vergeten de deur van het slot te laten maakt de uitvoering ook lastig, aldus [gedaagde 1] .
4.6.
De voorzieningenrechter wijst erop dat [eiseres] er uiteraard zorg voor dient te dragen dat [gedaagde 1] de gewijzigde erfdienstbaarheid ongestoord kan uitoefenen. Bij het vonnis van 24 mei 2023 van de rechtbank Rotterdam is [eiseres] er in reconventie toe veroordeeld om binnen een maand na betekening van dat vonnis [gedaagde 1] en [gedaagde 2] in staat te stellen om de erfdienstbaarheid op de in 6.1 van dat vonnis omschreven wijze uit te oefenen. Als [eiseres] dat niet doet, kan zij op grond van de inhoud van dat vonnis dwangsommen verbeuren aan [gedaagde 1] en [gedaagde 2] .
4.7.
Ter zitting heeft [eiseres] in reactie op de toelichting van [gedaagde 1] toegezegd ervoor zorg te zullen dragen dat [gedaagde 1] de erfdienstbaarheid kan uitoefenen. Volgens [eiseres] zijn er in de actuele situatie ook geen belemmeringen voor die uitoefening.
4.8.
Dat [gedaagde 1] problemen heeft ondervonden met de uitoefening van de gewijzigde erfdienstbaarheid doet er niet aan af dat [eiseres] er recht op heeft dat de wijziging van de erfdienstbaarheid alsnog spoedig in de openbare registers wordt ingeschreven zodat die wijziging ook voor derden kenbaar is. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] waren en zijn gehouden om daaraan hun medewerking te verlenen. Dat hebben zij tot nu toe niet, althans niet voldoende gedaan en daarom worden de vorderingen toegewezen.
4.9.
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] zullen dus worden veroordeeld om hun medewerking te verlenen aan de totstandkoming en inschrijving van de notariële akte houdende de wijziging van de erfdienstbaarheid, dit binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis in kort geding. Bij gebreke van die medewerking treedt het vonnis in de plaats van hun medewerking, toestemming danwel handtekening. Gelet op deze beslissing wordt aan de subsidiaire vordering om een dwangsom te verbinden aan de veroordeling niet toegekomen.
4.10.
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] krijgen ongelijk en moeten daarom de proceskosten (inclusief de nakosten) betalen. De voorzieningenrechter veroordeelt gedaagden hoofdelijk tot betaling van de proceskosten. De proceskosten van [eiseres] worden begroot op:
- dagvaardingen: € 292,86
- griffierecht: € 331,00
- salaris advocaat: € 715,00
- nakosten:
€ 178,00(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal: € 1.516,86
4.11.
Dit vonnis wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
verleent verstek tegen [gedaagde 2] , die niet in de procedure is verschenen;
5.2.
veroordeelt [gedaagde 1] en [gedaagde 2] om binnen 14 dagen na betekening van dit vonnis mee te werken aan de totstandkoming en inschrijving van een notariële akte tot wijziging van de erfdienstbaarheid van overpad volgens de bepaling onder randnummer 6.1. in de beslissing van het vonnis van 24 mei 2023 van de rechtbank Rotterdam en conform het door [eiseres] als productie 10 overgelegde ontwerp voor een akte houdende wijziging erfdienstbaarheid (kenmerk: [naam kenmerk] );
5.3.
bepaalt dat, voor het geval gedaagden niet voldoen aan de onder 5.2 weergegeven veroordeling, dit vonnis ex artikel 3:300 BW in de plaats treedt van die medewerking, toestemming danwel handtekening;
5.4.
veroordeelt [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hoofdelijk tot betaling van de proceskosten van € 1.516,86 binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis. Als gedaagden niet tijdig aan de veroordelingen voldoen en het vonnis daarna wordt betekend, dan moeten gedaagden € 92,00 extra betalen, plus de kosten van betekening;
5.5.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. C. Bouwman. Het is door mr. P. de Bruin ondertekend en in het openbaar uitgesproken op 26 september 2025.
[3820;1729]