3.2.Zorgregeling
3.2.1.De man verzoekt een regeling over de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken (hierna: zorgregeling) vast te stellen voor de duur van de echtscheidingsprocedure, als volgt:
- iedere dinsdag en donderdag na school tot de volgende dag voor school zijn de minderjarigen bij de man. De man haalt de minderjarigen op de dinsdag en donderdag op uit school en brengt hen op de woensdag en vrijdag naar school;
- de minderjarigen zijn eenmaal per 14 dagen van vrijdagavond uit school tot en met zondagmiddag 17.00 uur bij de man. De man haalt de minderjarigen op uit school en brengt hen op de zondagmiddag naar de vrouw.
3.2.2.De vrouw voert gemotiveerd verweer.
3.2.3.Bij de beoordeling van het verzoek gaat de rechtbank in deze procedure ervan uit dat, zoals ook gesteld door de man en niet weersproken door de vrouw, partijen gezamenlijk zijn belast met het ouderlijk gezag over de minderjarigen. De rechtbank hanteert daarom de term ‘zorgregeling’ in deze beschikking.
3.2.4.De man legt aan zijn verzoek het volgende ten grondslag. Na het feitelijke uiteengaan van partijen in februari 2025 ziet en spreekt hij [minderjarige 1] en [minderjarige 2] gemiddeld vier keer in de week en voornamelijk op het schoolplein voordat de schooldag aanvangt en na afloop daarvan. [minderjarige 1] mag hij ook soms naar de voetbaltrai-ning brengen van de vrouw en [minderjarige 2] heeft hij tot acht weken terug ook soms naar de zwemles gebracht, maar de vrouw staat dat niet langer toe. [minderjarige 3] ziet hij op het kinder-dagverblijf. De man wil de minderjarigen graag vaker en langer zien. Hij heeft behoefte aan duidelijke afspraken hierover met de vrouw, maar eerdere pogingen hiertoe, via het Wijkteam en de advocaten, hebben niet geleid tot het gewenste resultaat.
3.2.5.Dat er al eerder is geprobeerd om te komen tot (tijdelijke) afspraken ontkent de vrouw niet, maar zij ziet een uitgebreide (voorlopige) zorgregeling met de man niet helemaal ziet zitten op dit moment. De vrouw durft de minderjarigen niet aan de man af te geven, omdat hij haar en de minderjarigen zou hebben mishandeld toen partijen nog bij elkaar waren. Hier komt nog bij dat de twee oudste minderjarigen niet bij de man willen verblijven; zij zijn angstig en teleurgesteld, aldus de vrouw.
3.2.6.De rechtbank volgt de vrouw niet in haar stelling dat het bij de man voor de minderjarigen onveilig zou zijn. In het dossier is geen objectieve informatie te vinden die dit ondersteunt en de man ontkent dat hij de minderjarigen en de vrouw heeft mishandeld. Het feit bovendien dat de man, na het feitelijke uiteengaan van partijen, al meerdere keren de minderjarigen naar voetbal en zwemles heeft gebracht, is niet te rijmen met het betoog van de vrouw dat zij hen niet alleen durft achter te laten bij de man. Verder heeft de rechtbank tijdens de mondelinge behandeling via de raad vernomen dat de dochter van de man op de gang aanwezig was om hem een hart onder de riem te steken. De man heeft desgevraagd toegelicht dat zijn oudste dochter uit een andere relatie naar het gerechtsgebouw was gekomen om hem te steunen en dat hij nog altijd goed contact heeft met haar. Deze omstandigheid sterkt bij de rechtbank het idee dat de man een lieve vader is en dat het voor de minderjarigen niet onveilig is om bij hem te zijn. Ook zijn ijver en toewijding om de minderjarigen bij buitenschoolse activiteiten te ondersteunen en hen ook bijna iedere schooldag te willen zien en spreken doet dit vermoeden bevestigen. De man heeft zijn verdriet van het weinige contact met de minderjarigen zichtbaar geëmotioneerd onder de aandacht van de rechtbank gebracht.
3.2.7.Dat verder de minderjarigen het niet prettig of fijn zouden vinden om bij de man te zijn is evenmin reden om het verzoek af te wijzen. Het ouderlijk gezag omvat mede de verplichting van de ouder om de ontwikkeling van de banden van zijn kind met de andere ouder te bevorderen. Deze verplichting is neergelegd in artikel 1:247 lid 3 BW en komt er in dit geval op neer dat de vrouw, bij wie de minderjarigen verblijven, als taak heeft om het contact tussen hen en de man te stimuleren. Dit hoort mede gelet op de jonge leeftijd van de minderjarigen bij de opvoeding. Minderjarigen moeten in staat zijn om onbelast contact te hebben met beide ouders. Het contact moet bovendien, zoals ter zitting naar voren gebracht door de raad, zinvol zijn zodat het kind de ouder kan leren kennen, vertrouwen kan opbouwen en een band met hem of haar kan ontwikkelen. Ingeval de vrouw het moeilijk of spannend vindt om de minderjarigen hierin te stimuleren, geeft de rechtbank haar in overweging om zich voor advies te wenden tot de hulpverlening, bijvoorbeeld het Wijkteam.
3.2.8.De rechtbank acht het in het belang van de minderjarigen dat zij op regelmatige basis zinvol contact hebben met de man, waarbij dit contact in stappen zal worden uitgebreid naar een regeling met meerdere overnachtingen. Dat de rechtbank, in navolging van de raad, een voorlopige opbouwregeling vaststelt heeft te maken met de volgende feiten en omstandigheden. De minderjarigen zijn relatief jong en het opbouwen van contact kan hen helpen om te wennen aan de situatie dat zij op regelmatige basis steeds meer contact hebben met de man. De stapsgewijze uitbreiding van het contact, mits dat goed gaat, kan bij de vrouw bovendien het vertrouwen creëren dat de minderjarigen in goede handen zijn bij de man.
3.2.9.De rechtbank neemt bij haar beslissing over de voorlopige zorgregeling in aanmerking dat de man over zelfstandige woonruimte beschikt, zoals onweersproken gesteld door hem. Verder weegt de rechtbank mee dat bij uitbreiding van het contact ook hoort de overnachting bij de andere ouder. De overnachting kan namelijk bijdragen aan de ontwikkeling van een band tussen de minderjarigen en de man. De rechtbank volgt de vrouw dan ook niet in wat zij ter zitting heeft voorgesteld als voorlopige zorgregeling: het naar de voetbal brengen van [minderjarige 1] en om het weekend op zondag contact hebben met de minderjarigen, van 12:00 uur tot 16:00 uur. Dit voorstel draagt onvoldoende bij aan het belang van de minderjarigen bij de opbouw van een regelmatig en gelijkwaardig contact met hun andere ouder.
3.2.10.Alles afwegende acht de rechtbank de navolgende voorlopige zorgregeling in het belang van de minderjarigen, waarbij het contact wordt uitgebreid, als volgt:
- de man heeft contact met de minderjarigen op
dinsdag 28 oktober 2025uit school (hieronder begrepen de kinderdagopvang van [minderjarige 3] ) tot 19:00 uur. Hij haalt de minderjarigen op uit school en brengt hen om 19:00 uur terug naar de vrouw; en
Week 45:
- de man heeft contact met de minderjarigen op
dinsdag 4 november 2025uit school tot 19:00 uur. Hij haalt de minderjarigen op uit school en brengt hen om 19:00 uur terug naar de vrouw; en
Week 46:
- de man heeft contact met de minderjarigen op
- de man heeft contact met de minderjarigen op
Week 47:
- de man heeft contact met de minderjarigen op
- de man heeft contact met de minderjarigen op
Week 48:
- de man heeft contact met de minderjarigen op
dinsdag 25 november 2025uit school tot 19:00 uur. Hij haalt de minderjarigen op uit school en brengt hen om 19:00 uur terug naar de vrouw; en
- de man heeft contact met de minderjarigen op
donderdag 27 november 2025uit school tot
de volgende dag vrijdag 28 november 2025naar school. Hij haalt de minderjarigen op uit school en brengt hen de volgende naar school; en
Week 49:
- de man heeft contact met de minderjarigen op
- de man heeft contact met de minderjarigen op
- de man heeft contact met de minderjarigen op
- de man heeft contact met de minderjarigen op
Week 51:
- de man heeft contact met de minderjarigen op
- de man heeft contact met de minderjarigen op
Met ingang van
week 52loopt de voorlopige zorgregeling, als volgt:
- iedere dinsdag en donderdag na school tot de volgende dag voor school zijn de minderjarigen bij de man. De man haalt de minderjarigen op de dinsdag en donderdag op uit school en brengt hen op de woensdag en vrijdag naar school;
- de minderjarigen zijn eenmaal per 14 dagen van vrijdag uit school tot en met zondagmiddag 17.00 uur bij de man. De man haalt de minderjarigen op uit school en brengt hen op de zondagmiddag naar de vrouw.
Tijdens schoolvakanties en feestdagen loopt deze voorlopige zorgregeling door, tenzij partijen daar in onderling overleg van afwijken.
3.2.11.De rechtbank gaat ervan uit dat partijen in onderling overleg de praktische zaken voor het verblijf van de minderjarigen bij de man regelen. Belangrijk is dat de minderjarigen zich bij beide ouders op hun gemak voelen. De rechtbank verwacht van partijen dat zij hiertoe alle nodige stappen zullen zetten.
3.2.12.De rechtbank ziet vooralsnog en anders dan ter zitting naar voren gebracht door de advocaat van de man geen reden om vooruitlopend op de procedure in de echtscheiding de raad te vragen om onderzoek of andere bemoeienis. De rechtbank spreekt de hoop en de verwachting uit dat partijen de voorlopige zorgregeling goed zullen nakomen. Indien daartoe aanleiding bestaat, bijvoorbeeld als de opbouwregeling niet of onvoldoende wordt nagekomen, kan de rechtbank in de echtscheidingsprocedure de raad alsnog gelasten om onderzoek of andere bemoeienis, maar zover is het nog niet.