ECLI:NL:RBROT:2025:13153

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
5 november 2025
Publicatiedatum
12 november 2025
Zaaknummer
C/10/707832 / KG ZA 25-998
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot retourneren van container en verbod op verplaatsing van eigendommen in kort geding tussen zakelijke buren op industrieterrein

In deze zaak, die op 5 november 2025 door de Rechtbank Rotterdam is behandeld, vordert de eisende partij, een eigenaar van percelen op een industrieterrein, dat de gedaagde partij, een andere eigenaar van percelen, een door hem verwijderde container terugplaatst. De eisende partij stelt dat de container, die hij verhuurt aan derden, onterecht door de gedaagde partij is verwijderd, omdat deze container geen hinder veroorzaakte voor het gebruik van de weg die over zijn perceel loopt. De gedaagde partij betwist dit en stelt dat de container hinder veroorzaakte voor vrachtwagens die de aanliggende percelen moesten bevoorraden. De voorzieningenrechter oordeelt dat de gedaagde partij onrechtmatig heeft gehandeld door de container te verwijderen, omdat er een erfdienstbaarheid van overpad rust op de percelen van de eisende partij. De vorderingen van de eisende partij worden grotendeels toegewezen, met de verplichting voor de gedaagde partij om de container binnen zeven dagen terug te plaatsen en zich te onthouden van het verplaatsen van eigendommen van de eisende partij. Tevens wordt de gedaagde partij veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK Rotterdam

Team handel en haven
Zaaknummer: C/10/707832 / KG ZA 25-998
Vonnis in kort geding van 5 november 2025
in de zaak van
[eisende partij],
wonende te [plaats 1] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eisende partij] ,
advocaat: mr. I.P. Biemond,
tegen
[gedaagde partij] B.V.,
gevestigd te [plaats 2] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde partij] ,
advocaat: mr. E.J. Eijsberg.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 9 oktober 2025, met producties 1 tot en met 11;
- producties 1 tot en met 3 van [gedaagde partij] ;
- de aanvullende productie 12 van [eisende partij] ;
- de mondelinge behandeling van 20 oktober 2025;
- de pleitnota van [gedaagde partij] .

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn ieder eigenaar van percelen met panden op het [industrieterrein] in [plaats 2] (hierna: het industrieterrein). Partijen zijn zakelijke buren.
2.2.
[eisende partij] is eigenaar van de percelen [perceelnummer 1] , [perceelnummer 2] , [perceelnummer 3] , [perceelnummer 4] en [perceelnummer 5] . [gedaagde partij] is eigenaar van de percelen [perceelnummer 6] , [perceelnummer 7] , [perceelnummer 8] , [perceelnummer 9] , [perceelnummer 10] en [perceelnummer 11] . Op de percelen van [eisende partij] (dienende erven) rust een erfdienstbaarheid (recht van overpad), ten gunste van onder andere percelen van [gedaagde partij] (heersende erven).
2.3.
De afbeelding hieronder dient ter illustratie van de hiervoor beschreven situatie. De percelen van [eisende partij] zijn met geel aangeduid en de percelen van [gedaagde partij] zijn met roze aangeduid. De dienende erven van [eisende partij] zijn met rode kruizen aangeduid en de heersende erven van [gedaagde partij] zijn met blauwe kruizen aangeduid.
[afbeelding 1]
2.4.
In de akte van levering van 3 juli 2023 ten aanzien van de percelen [perceelnummer 3] , [perceelnummer 2] en [perceelnummer 1] – welke akte voor zover van belang op dit punt overeenstemt met akten van levering ter zake van andere percelen – is onder meer het volgende opgenomen:

VESTIGING ERFDIENSTBAARHEDEN:
Verkoper en koper verklaren vervolgens dat zij zijn overeengekomen bij
deze te vestigen de navolgende erfdienstbaarheden:
I. Ten laste van de aan verkoper in eigendom verblijvende percelen,
kadastraal bekend gemeente [plaats 2] , [sectie] nummers
[perceelnummer 12] , [perceelnummer 1] , [perceelnummer 13] en [perceelnummer 14] als dienend erf en ten behoeve van de door
de koper gekochte percelen, kadastraal bekend gemeente [plaats 2]
[sectie] nummers [perceelnummer 7] en [perceelnummer 8] als heersend erf, houdende
de erfdienstbaarheid van weg om — op de minst bezwarende wijze — te
komen van en te gaan naar de openbare straatweg, genaamd [straat]
en van en naar de op de respectievelijke percelen
gevestigde bedrijven.
Terzake van de erfdienstbaarheid van weg gelden de volgende
bepalingen:
1. Het gebruik van de weg strekt ten behoeve van de op de percelen
gevestigde bedrijven en is mede toegestaan aan het personeel,
klanten en andere personen.
Voor wat deze laatsten betreft, alleen voorzover het in het belang
van de eigenaar is van het betreffende erf, of het daarop gevestigde
bedrijf, dat zij gebruik maken van de weg.
(…)
3. Het is aan een eigenaar van de weg verboden om vervoermiddelen
van welke aard ook of andere zaken op de weg te plaatsen welke
het gebruik van de weg hinderen of onmogelijk maken. Indien in
strijd met deze bepaling wordt gehandeld, zal iedere gerechtigde
tot het gebruik of diens gemachtigde bevoegd zijn datgene dat zich
op de weg bevindt zonder enige aanmaning te verwijderen.
2.5.
Op de percelen van [eisende partij] staan containers die hij verhuurt aan derden. Op perceel [perceelnummer 1] stond een dergelijke container. In de afbeelding onder rechtsoverweging 2.3 is deze container aangeduid met een blauwe rechthoek.
2.6.
[gedaagde partij] heeft [eisende partij] meermaals aangeschreven met het verzoek om onder meer deze container te verwijderen omdat deze container volgens [gedaagde partij] hinder veroorzaakte.
2.7.
Op of omstreeks 9 november 2025 heeft [gedaagde partij] de container van [eisende partij] van het industrieterrein laten verwijderen door een door [gedaagde partij] ingeschakeld transportbedrijf.

3.Het geschil

3.1.
[eisende partij] vordert - samengevat – bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
1. a. [gedaagde partij] te bevelen de verwijderde container binnen twee dagen na betekening van dit vonnis te retourneren op de oude plaats zoals te zien is op foto 1 van productie 8, de container met de gele stip;
b. [gedaagde partij] te bevelen zich te onthouden van het verplaatsen van containers en andere eigendommen van [eisende partij] ;
c. [gedaagde partij] te bevelen zich te onthouden van opruiende acties aangaande het recht van overpad;
d. [gedaagde partij] te bevelen binnen twee dagen na dit vonnis de andere eigenaren van de heersende erven en de huurders schriftelijk te informeren dat hij het bij het verkeerde eind had en dat zijn openbare oproep op niets gegrond was;
op straffe van een dwangsom van € 1.000,00 voor iedere keer en iedere dag dat [gedaagde partij] met één van de hiervoor genoemde punten in gebreke blijft met een maximum van € 25.000,00;
2. veroordeling van [gedaagde partij] in de proceskosten.
3.2.
[gedaagde partij] concludeert tot afwijzing van de vorderingen van [eisende partij] , met veroordeling van [eisende partij] in de proceskosten.

4.De beoordeling

4.1.
Van een spoedeisend belang is, gelet op de aard van de vorderingen, genoegzaam gebleken. Dit betekent dat de vorderingen van [eisende partij] kunnen worden behandeld.
4.2.
[eisende partij] stelt het volgende. Het recht van overpad dat rust op zijn percelen heeft altijd goed gefunctioneerd, waarbij alle betrokkenen rekening hielden met elkaar. Ondanks de op perceel [perceelnummer 1] geplaatste container van [eisende partij] , was er meer dan voldoende ruimte om met vrachtwagens gebruik te maken van de weg die over dit perceel loopt. Desondanks heeft [gedaagde partij] herhaaldelijk geklaagd over dat onder meer deze container hinder veroorzaakte en heeft [gedaagde partij] deze container eigenmachtig laten verwijderen. Hiermee heeft [eisende partij] onrechtmatig jegens [gedaagde partij] gehandeld. [eisende partij] wil dat de container geretourneerd wordt door [gedaagde partij] op de plek waar de container stond.
4.3.
[gedaagde partij] voert het volgende aan. Vanaf het moment dat [eisende partij] eigenaar is geworden van zijn percelen, houdt hij zich niet aan de verplichtingen die volgen uit leveringsakte. Op grond van deze akte is het [eisende partij] verboden om vervoermiddelen of andere zaken te plaatsen op onder meer perceel [perceelnummer 1] . De container op perceel [perceelnummer 1] bracht hinder toe aan het gebruik van de weg omdat vrachtwagens niet de benodigde draai konden maken om de aan die weg grenzende loodsen op de percelen [perceelnummer 9] , [perceelnummer 8] en [perceelnummer 7] van [gedaagde partij] te kunnen bereiken en te bevoorraden. Ondanks dat [gedaagde partij] [eisende partij] meermaals heeft aangemaand om de container op perceel [perceelnummer 1] te verwijderen, heeft [eisende partij] dit niet gedaan. Op grond van de leveringsakte mag iedere gerechtigde tot het gebruik datgene wat zich op de weg bevindt zonder enige aanmaning verwijderen, zodat [gedaagde partij] gerechtigd was om zelf opdracht te geven aan een derde om de container te verwijderen. [gedaagde partij] heeft daarom niet onrechtmatig gehandeld jegens [eisende partij] .
4.4.
De voorzieningenrechter stelt het volgende voorop. Niet in geschil is dat sprake is van een erfdienstbaarheid die rust op de percelen van [eisende partij] , als dienende erf, ten gunste van onder andere de percelen van [gedaagde partij] , als heersend erf, welke erfdienstbaarheid het recht van overpad betreft. Het ligt in de rede dat de strekking van de erfdienstbaarheid is dat de panden op de percelen met auto’s, bestelbussen en dergelijke bereikbaar moeten zijn. Partijen zijn het erover eens dat bevoorrading ook plaatsvindt met vrachtwagens die echter niet altijd het terrein op kunnen rijden. Dat oprijden zou in beginsel wel mogelijk zijn als alleen de verwijderde container van [eisende partij] zich op het terrein zou bevinden. Op het terrein van [eisende partij] bevinden zich echter ook auto’s en andere objecten van verschillende derden. Daarvoor is [eisende partij] , als eigenaar van het dienend erf/de dienende erven niet zonder meer verantwoordelijk. In de praktijk is het kennelijk zo dat vrachtwagenchauffeurs er soms voor kiezen om het terrein op te rijden en er soms voor kiezen om dat niet te doen. In dat geval worden goederen op andere wijze van de vrachtauto naar de betreffende plek op het terrein getransporteerd. Dat sommige eigenaren van de heersende erven, waaronder [gedaagde partij] , de aanwezigheid de container in dit kader als hinderlijk ervaren betekent niet zonder meer dat de eigenaar van het dienende erf vanwege de aanwezigheid van de container handelt in strijd met de gevestigde erfdienstbaarheid. Ter zitting heeft [gedaagde partij] niet betwist dat de door hem verwijderde container van [eisende partij] al twaalf jaar op perceel [perceelnummer 1] stond. [eisende partij] is pas twee jaar eigenaar van het dienend erf. Tevoren vonden de eigenaren van de andere percelen op het industrieterrein de aanwezigheid van de container kennelijk geen onoverkomelijk probleem ten aanzien van de uitoefening van de erfdienstbaarheid. Het heeft er dan ook de schijn van dat er voor [gedaagde partij] andere redenen waren om tot verwijdering van de container over te gaan dan louter zijn visie dat de container hinder veroorzaakte en dat hij op grond van de tekst van de leveringsakte het recht had om deze te laten verwijderen.
4.5.
Voor vordering 1.a. betekent dit het volgende. De container van [eisende partij] wordt door [eisende partij] verhuurd aan een derde. In de container zijn eigendommen van deze derde opgeslagen. Al om die reden lag het niet voor de hand dat [gedaagde partij] een bedrijf opdracht zou geven om de container te doen verwijderen van het perceel van [eisende partij] en elders op te slaan. Vordering 1.a. wordt daarom toegewezen, met dien verstande dat [gedaagde partij] de container binnen zeven dagen na betekening van dit vonnis dient te (laten) retourneren op de plaats waar de container stond. De gevorderde dwangsom van € 1.000,00 voor iedere dag dat [gedaagde partij] hiermee in gebreke blijft met een maximum van € 25.000,00, wordt eveneens toegewezen.
4.6.
Ten aanzien van vordering 1.b. geldt het volgende. Weliswaar vermeldt de akte van levering dat in het geval vervoermiddelen of andere zaken op het dienend erf van [eisende partij] worden geplaatst en daardoor hinder veroorzaken, de eigenaren van de heersende erven, waaronder [gedaagde partij] , gerechtigd zijn deze zaken zonder aanmaning te verwijderen. Maar eigenrichting op de wijze zoals dat in deze zaak heeft plaatsgevonden, behoort niet plaats te vinden. Dit betekent dat deze vordering toewijsbaar is tot het moment dat in een bodemprocedure is beslist over wat de exacte reikwijdte is van de op het heersende erf rustende erfdienstbaarheid. De gevorderde dwangsom van € 1.000,00 voor iedere keer dat [gedaagde partij] hiermee in gebreke blijft met een maximum van € 25.000,00, wordt eveneens toegewezen.
4.7.
[eisende partij] stelt met betrekking tot vordering 1.c. dat [gedaagde partij] opruiende acties uitvoert aangaande het recht van overpad. Ter onderbouwing hiervan heeft [eisende partij] een brief van [gedaagde partij] gericht aan de huurders van de containers, waaronder de huurder van de container op perceel [perceelnummer 1] , overgelegd. [gedaagde partij] heeft deze brief aan de containers opgehangen. In deze brief staat vermeld dat [gedaagde partij] conform de leveringsakte de containers zal verwijderen vanaf 1 december 2025.
4.8.
Deze vordering wordt afgewezen nu de voorzieningenrechter niet is gebleken van opruiende acties aangaande het recht van overpad. Er is hooguit sprake van een door [gedaagde partij] aangekondigd (in de visie van de voorzieningenrechter: onrechtmatig) voornemen. Er is dan ook geen grond voor de oplegging van een gebod aan [gedaagde partij] om zich te onthouden van “opruiende acties”. Uit wat hiervoor met betrekking tot vorderingen 1.a. en 1.b. is overwogen en beslist volgt al dat het [gedaagde partij] niet is toegestaan uitvoering te geven aan zijn in de brief aangekondigde (onrechtmatige) voornemen. [eisende partij] is zelf in de beste positie om hierover zijn huurders te informeren.
4.9.
Vordering 1.d. wordt ook afgewezen. Gelet op wat hiervoor is overwogen zal eventueel in een bodemprocedure dienen te worden uitgemaakt wat de exacte reikwijdte is van de op de dienende erven rustende erfdienstbaarheid. Daar zal de voorzieningenrechter in het beperkte kader van dit kort geding niet verder op vooruitlopen. Dat is niet nodig om te kunnen beslissen op de vorderingen die ertoe strekken voorlopige voorzieningen te treffen waarbij [eisende partij] nu een reëel spoedeisend belang heeft, namelijk de vorderingen onder 1.a. en 1.b. Als [eisende partij] dat wenselijk acht kan hij zelf de andere eigenaren van heersende erven en de huurders informeren over de uitkomst van dit kort geding.
4.10.
[gedaagde partij] is grotendeels in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [eisende partij] worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
145,45
- griffierecht
331,00
- salaris advocaat
1.107,00
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
1.761,45

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
beveelt [gedaagde partij] de verwijderde container binnen zeven dagen na betekening van dit vonnis te (doen) retourneren op de oude plaats zoals te zien is op foto 1 van productie 8 bij dagvaarding, de container met de gele stip, op straffe van een dwangsom van € 1.000,00 voor iedere dag dat [gedaagde partij] hiermee in gebreke blijft met een maximum van € 25.000,00,
5.2.
beveelt [gedaagde partij] zich te onthouden van het (doen) verplaatsen van containers en andere eigendommen van [eisende partij] , op straffe van een dwangsom van € 1.000,00 voor iedere keer dat [gedaagde partij] hiermee in gebreke blijft met een maximum van € 25.000,00,
5.3.
veroordeelt [gedaagde partij] in de proceskosten van € 1.761,45, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als [gedaagde partij] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
5.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. C. Bouwman en in het openbaar uitgesproken op 5 november 2025.
[3894/1729]