ECLI:NL:RBROT:2025:13132
Rechtbank Rotterdam
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen boete en waarschuwing preventieve stillegging op grond van de Wet minimumloon en minimumvakantietoeslag
In deze uitspraak van de Rechtbank Rotterdam, gedateerd 31 oktober 2025, zijn de beroepen van eiser tegen twee besluiten van de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid ongegrond verklaard. Eiser, eigenaar van de eenmanszaak [handelsnaam], had een waarschuwing en een boete van € 2.500,- opgelegd gekregen wegens overtredingen van de Wet minimumloon en minimumvakantietoeslag (Wml). De rechtbank beoordeelt de beroepsgronden van eiser, die betwist dat de heer [persoon B] werkzaamheden voor hem heeft verricht en stelt dat de hoogte van de boete onevenredig is. De rechtbank komt tot de conclusie dat de minister terecht de waarschuwing en de boete heeft opgelegd, omdat eiser niet de gevraagde stukken heeft overgelegd. De rechtbank legt uit dat de bewijslast bij de minister ligt en dat er geen aanleiding is om aan de juistheid van het boeterapport te twijfelen. Eiser heeft geen bewijs geleverd dat de boete niet aan hem kan worden verweten. De rechtbank oordeelt dat de minister zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de heer [persoon B] als werknemer moet worden aangemerkt. De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond, waardoor de bestreden besluiten in stand blijven. Eiser krijgt geen vergoeding van proceskosten en het griffierecht wordt niet teruggegeven.