In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 31 januari 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen [naam bedrijf] en de Vereniging van Eigenaars (VvE) [naam VvE]. De zaak betreft een aannemingsovereenkomst waarbij [naam bedrijf] werkzaamheden heeft verricht aan de balkons en de dakgoot van het pand van de VvE. De VvE heeft de laatste termijn van de betaling van de hoofdopdracht en de factuur voor meerwerk niet voldaan, wat heeft geleid tot een eis van [naam bedrijf] om betaling van € 12.810,73, inclusief handelsrente en buitengerechtelijke kosten.
In een eerder verstekvonnis is deze eis bijna volledig toegewezen, maar de VvE heeft verzet aangetekend en stelt dat zij niet hoeft te betalen vanwege vermeende tekortkomingen in de uitvoering van de werkzaamheden. De VvE heeft ook een tegeneis ingesteld voor schadevergoeding van € 2.446,98, die zij stelt te hebben geleden door de vertraging in de uitvoering van de werkzaamheden.
De kantonrechter heeft in zijn beoordeling geconcludeerd dat de VvE in principe de facturen moet betalen, omdat er geen voldoende onderbouwing is voor de gestelde tekortkomingen door [naam bedrijf]. De kantonrechter heeft het verstekvonnis bekrachtigd en de eisen van de VvE afgewezen. De VvE is veroordeeld tot betaling van het gevorderde bedrag, inclusief rente en buitengerechtelijke kosten. De proceskosten zijn ook voor rekening van de VvE gesteld, en het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.