ECLI:NL:RBROT:2025:1311

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
31 januari 2025
Publicatiedatum
3 februari 2025
Zaaknummer
11055578 CV EXPL 24-10573
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging van een verstekvonnis in een geschil tussen een aannemer en een Vereniging van Eigenaars over betaling van facturen en schadevergoeding

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 31 januari 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen [naam bedrijf] en de Vereniging van Eigenaars (VvE) [naam VvE]. De zaak betreft een aannemingsovereenkomst waarbij [naam bedrijf] werkzaamheden heeft verricht aan de balkons en de dakgoot van het pand van de VvE. De VvE heeft de laatste termijn van de betaling van de hoofdopdracht en de factuur voor meerwerk niet voldaan, wat heeft geleid tot een eis van [naam bedrijf] om betaling van € 12.810,73, inclusief handelsrente en buitengerechtelijke kosten.

In een eerder verstekvonnis is deze eis bijna volledig toegewezen, maar de VvE heeft verzet aangetekend en stelt dat zij niet hoeft te betalen vanwege vermeende tekortkomingen in de uitvoering van de werkzaamheden. De VvE heeft ook een tegeneis ingesteld voor schadevergoeding van € 2.446,98, die zij stelt te hebben geleden door de vertraging in de uitvoering van de werkzaamheden.

De kantonrechter heeft in zijn beoordeling geconcludeerd dat de VvE in principe de facturen moet betalen, omdat er geen voldoende onderbouwing is voor de gestelde tekortkomingen door [naam bedrijf]. De kantonrechter heeft het verstekvonnis bekrachtigd en de eisen van de VvE afgewezen. De VvE is veroordeeld tot betaling van het gevorderde bedrag, inclusief rente en buitengerechtelijke kosten. De proceskosten zijn ook voor rekening van de VvE gesteld, en het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 11055578 CV EXPL 24-10573
datum uitspraak: 31 januari 2025
Vonnis van de kantonrechter
in de zaak van
[naam bedrijf],
vestigingsplaats: [vestigingsplaats 1] ,
eiseres in de oorspronkelijke procedure, gedaagde in verzet, verweerster in reconventie,
gemachtigde: mr. A.C. Hansen,
tegen
Vereniging van Eigenaars [naam VvE],
vestigingsplaats: [vestigingsplaats 2] ,
gedaagde in de oorspronkelijke procedure, eiseres in verzet en in reconventie,
gemachtigde: mr. S.M.E. Janssen.
De partijen worden hierna ‘ [naam bedrijf] ’ en ‘de VvE’ genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • de dagvaarding van 24 januari 2024, met bijlagen;
  • het verstekvonnis van 20 februari 2024, met zaaknummer 10906471 CV EXPL 24-2450;
  • de verzetdagvaarding van 26 maart 2024, met bijlagen;
  • het antwoord in oppositie, met bijlagen;
  • de akte van de VvE van 12 november 2024 met een wijziging van de eis, met bijlagen;
  • de akte van de VvE van 26 november 2024, met een bijlage;
  • de mail namens [naam bedrijf] van 6 december 2024.
1.2.
Op 12 november 2024 is de zaak tijdens een zitting besproken.

2.De beoordeling

Wat is de kern?
2.1.
[naam bedrijf] heeft een aannemingsovereenkomst gesloten met de VvE. [naam bedrijf] zou werkzaamheden verrichten aan de balkons en de dakgoot van het pand van de leden van de VvE. De VvE zou daar in vijf termijnen voor betalen. De partijen hebben daarna ook nog meerwerk afgesproken, namelijk het reinigen en impregneren van de gevel en het herstellen van voegwerk. De VvE heeft de vijfde (dus de laatste) termijn van de hoofdopdracht en de factuur voor het meerwerk niet betaald. Het gaat totaal om € 12.810,73. [naam bedrijf] eist dat de VvE wordt veroordeeld om dat bedrag te betalen, met handelsrente en buitengerechtelijke kosten.
2.2.
In het verstekvonnis is deze eis bijna volledig toegewezen. Alleen de geëiste rente is anders toegewezen.
2.3.
De VvE is het niet eens met de eis en het verstekvonnis. Zij vindt dat ze niet hoeft te betalen, omdat ze terecht haar betaling heeft opgeschort. De eerste reden daarvoor is dat volgens haar de werkzaamheden te lang hebben geduurd, waardoor zij € 2.446,98 schade heeft geleden. De tweede reden is dat volgens haar het meerwerk niet goed is uitgevoerd, waardoor zij herstelkosten zal moeten maken. Zij vindt dat zij deze schade kan verrekenen met de facturen.
2.4.
Voor het geval het verrekeningsverweer niet opgaat eist de VvE zelf dat [naam bedrijf] wordt veroordeeld om de schade van € 2.446,98 te vergoeden. Zij eist ook de kosten van het herstel van het meerwerk, waarvan de kosten volgens haar nog door een gerechtelijk deskundige moeten worden vastgesteld. Daarnaast heeft [naam bedrijf] volgens haar het verstekvonnis onrechtmatig geëxecuteerd. In het kader daarvan heeft ze ook een aantal eisen ingesteld.
Het oordeel van de kantonrechter
2.5.
De kantonrechter bekrachtigt het verstekvonnis. De eisen van de VvE worden afgewezen. In dit vonnis legt ze dit uit.
De VvE is bevoegd om tegeneisen in te stellen
2.6.
De kantonrechter oordeelt eerst over een formeel punt. In eerste instantie heeft [naam bedrijf] aangevoerd dat de VvE niet bevoegd is om tegeneisen in te dienen, omdat een geldig vergaderbesluit ontbreekt. In haar akte van 26 november 2024 heeft de VvE alsnog een VvE-besluit in het geding gebracht, waaruit volgens haar volgt dat zij bevoegd is om deze procedure te voeren. [naam bedrijf] heeft laten weten dat zij geen aanleiding ziet om daarop inhoudelijk te reageren. De kantonrechter begrijpt daaruit dat zij dit verweer laat varen. Zij oordeelt daarom dat de VvE bevoegd is om een tegeneis in te stellen.
De VvE moet de vijfde termijn van de hoofdopdracht in principe betalen
2.7.
Het bedrag dat [naam bedrijf] eist bestaat dus uit twee facturen: één factuur voor de vijfde termijn van de hoofdopdracht van € 8.370,03 en de factuur voor het meerwerk van € 4.440,70. Over de factuur van de hoofdopdracht zijn de partijen het eens. Er is geen discussie over dat die opdracht succesvol is afgerond en dat de VvE daarvoor in principe nog € 8.370,03 moet betalen. Het uitgangspunt is dus dat die factuur alsnog betaald moet worden.
De VvE moet de meerwerkfactuur in principe betalen
2.8.
Er is ook geen discussie over dat de VvE in principe € 4.440,70 moet betalen voor het meerwerk. [naam bedrijf] heeft namelijk de werkzaamheden afgerond en de VvE heeft de overeenkomst niet opgezegd of ontbonden. Het uitgangspunt is dus dat deze factuur ook betaald moet worden.
[naam bedrijf] hoeft de steigerkosten van de VvE niet te betalen
2.9.
De VvE stelt dat zij schade heeft geleden doordat de hoofdopdracht te lang heeft geduurd. Zij stelt dat was afgesproken dat [naam bedrijf] de werkzaamheden binnen drie weken zou afronden, maar dat dit een stuk langer heeft geduurd, waardoor zij negen extra weken steigers moest huren. Dit betoog gaat niet op.
2.10.
Volgens de VvE is [naam bedrijf] tekortgeschoten in de nakoming van de overeenkomst, zodat zij de schade van de VvE moet vergoeden (artikel 6:74 BW). Om dat te beoordelen moet eerst worden vastgesteld wat de partijen hebben afgesproken. [naam bedrijf] heeft betwist dat de partijen hebben afgesproken dat de werkzaamheden binnen drie weken zouden zijn afgerond. Het enige aanknopingspunt dat in het dossier is te vinden voor de driewekentermijn, is dat in de offerte van [naam bedrijf] bij ‘steigerhuur’ wordt uitgegaan van drie weken. [naam bedrijf] heeft onbetwist gesteld dat dit slechts een schatting betrof en dat er geen specifieke afspraken op dit punt zijn gemaakt. De VvE heeft deze stelling vervolgens niet verder onderbouwd. Zij heeft daarom onvoldoende onderbouwd dat een (fatale) termijn van drie weken was afgesproken. Daarom staat ook niet vast dat [naam bedrijf] is tekortgeschoten in de nakoming van de overeenkomst. Zij hoeft daarom de steigerkosten niet te vergoeden.
2.11.
Omdat [naam bedrijf] de steigerkosten niet hoeft te betalen, heeft de VvE zich in dit opzicht onterecht op verrekening (artikel 6:127 BW) en opschorting (artikel 6:262 BW) beroepen. Het betekent ook dat dit deel van de eis in reconventie wordt afgewezen.
De VvE kan de factuurbedragen ook niet verrekenen met herstelkosten voor het meerwerk
2.12.
Volgens de VvE moet [naam bedrijf] verder een schadevergoeding betalen omdat het meerwerk niet goed is uitgevoerd. Ook dit betoog slaagt niet.
2.13.
[naam bedrijf] heeft in het antwoord in oppositie gesteld dat zij het meerwerk op 23 augustus 2023 heeft opgeleverd en dat dit toen is aanvaard door de beheerder van de VvE, [persoon A] VvE Beheer B.V. De VvE heeft dat tijdens de zitting niet betwist. De kantonrechter begrijpt dat [persoon A] volgens de VvE hiertoe echter niet bevoegd was. Daarvoor heeft de VvE onvoldoende gesteld. Zij heeft namelijk niet gesteld en onderbouwd wat de bevoegdheden van [persoon A] op 23 augustus 2023 waren.
2.14.
Zelfs als de kantonrechter hier overheen zou stappen, zou dit verweer nog niet opgaan. De VvE heeft namelijk ook niet gesteld waaruit [naam bedrijf] had kunnen afleiden dat [persoon A] eventueel niet bevoegd was. Er is geen discussie over dat [persoon A] destijds beheerder van de VvE was. Zij stond ook als zodanig ingeschreven bij de Kamer van Koophandel. De VvE is daarom ook in dat opzicht gebonden aan de aanvaarding door [persoon A] (artikel 25 lid 3 Handelsregisterwet 2007 en artikel 3:61 lid 2 BW).
2.15.
De VvE heeft nog wel aangevoerd dat zij één van haar leden, de heer [persoon B] , als gemachtigde heeft aangewezen en dat [naam bedrijf] dit wist. Of dit zo is kan in het midden blijven. De VvE heeft namelijk niet gesteld dat dit betekent dat de beheerder niet langer bevoegd was om haar te vertegenwoordigen. Bovendien heeft de VvE gesteld dat de heer [persoon B] pas op 23 september 2023 als gemachtigde is benoemd. Toen was het werk al aanvaard door [persoon A] .
2.16.
Omdat [persoon A] het werk heeft aanvaard namens de VvE is [naam bedrijf] niet aansprakelijk voor eventuele gebreken die de VvE bij de oplevering had moeten ontdekken (artikel 7:758 lid 3 BW). De VvE heeft niet gesteld dat de vermeende gebreken bij de aanvaarding niet kenbaar/zichtbaar waren. Dit betekent dat [naam bedrijf] niet aansprakelijk is voor deze gebreken.
2.17.
Ten overvloede overweegt de kantonrechter nog dat de VvE los van dit alles ook onvoldoende heeft onderbouwd dat [naam bedrijf] schade moet vergoeden. [naam bedrijf] heeft namelijk betwist dat zij tekort is geschoten. Zij heeft aangevoerd dat de partijen hebben afgesproken dat zij de gevel alleen maar plaatselijk hoefde te herstellen tegen zo laag mogelijke kosten, dus dat de VvE ook geen perfecte gevel kon en mocht verwachten. De VvE heeft vervolgens niet verder onderbouwd wat volgens haar de overeenkomst was en in hoeverre de prestatie van [naam bedrijf] daar van afwijkt.
2.18.
De conclusie is dat [naam bedrijf] de herstelkosten van de gevel niet hoeft te vergoeden. Ook in dit opzicht heeft de VvE zich dus onterecht op verrekening en opschorting beroepen. Dit deel van de eis in reconventie wordt daarom ook afgewezen.
De VvE moet € 12.810,73 aan [naam bedrijf] betalen
2.19.
Hiervoor is overwogen dat het uitgangspunt is dat de VvE de twee facturen nog moet betalen (2.7 en 2.8). Aangezien het verrekenings- en opschortingsverweer niet slaagt, geldt dit uitgangspunt ‘gewoon’. Dat betekent dat de VvE wordt veroordeeld om € 12.810,73 aan [naam bedrijf] te betalen.
De VvE moet handelsrente betalen aan [naam bedrijf]
2.20.
De VvE moest dus een bedrag aan [naam bedrijf] betalen op basis van een handelsovereenkomst, maar heeft dat niet gedaan. Dat betekent dat de VvE handelsrente moet betalen aan [naam bedrijf] (artikel 6:119a BW).
2.21.
[naam bedrijf] heeft onbetwist gesteld dat de vervaltermijn op de factuur heeft te gelden als fatale termijn (artikel 6:83 onder a BW). De rente gaat dus lopen vanaf die datum. Het verweer van de VvE dat de prestatie niet is ontvangen en dat [naam bedrijf] zelf in verzuim is slaagt niet, zoals uit het voorgaande al blijkt.
2.22.
Volgens de VvE is het bovendien naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar dat zij rente moet betalen (artikel 6:2 BW), omdat [naam bedrijf] alleen met de beheerder contact heeft gehad over de facturen. Zij vindt dat daarom bovendien de vertraging in de betaling voor rekening van [naam bedrijf] moet komen (artikel 6:119a lid 8 BW). Dit verweer gaat niet op. Dat [persoon A] de berichten niet heeft doorgestuurd is iets wat tussen [persoon A] en de VvE speelt. Daar staat [naam bedrijf] buiten. Zij mocht er vanuit gaan dat [persoon A] de VvE vertegenwoordigde (2.14 en 2.15).
2.23.
[naam bedrijf] heeft onbetwist gesteld dat de rente tot aan de datum van de dagvaarding € 580,63 bedraagt. Dit bedrag is daarom onderdeel van het bedrag dat de VvE aan [naam bedrijf] moet betalen.
De VvE moet € 903,11 aan buitengerechtelijke kosten aan [naam bedrijf] betalen
2.24.
Er is geen discussie over dat [naam bedrijf] meerdere aanmaningen heeft gestuurd naar [persoon A] . Dat [persoon A] deze brieven mogelijk niet heeft doorgestuurd speelt niet mee, zoals hiervoor ook is geoordeeld. [naam bedrijf] heeft recht op vergoeding van de kosten die zij hiervoor heeft gemaakt (artikel 6:96 BW). Anders dan de VvE stelt is een enkele aanmaning hiervoor wel voldoende. [1] De geëiste vergoeding van € 903,11 is berekend volgens de wet en wordt daarom toegewezen.
2.25.
De kantonrechter sluit zich aan bij het oordeel uit het verstekvonnis, dat hierover niet de wettelijke rente van artikel 6:119a BW, maar van artikel 6:119 BW verschuldigd is. [2]
De tegeneis over de onrechtmatige executie wordt afgewezen
2.26.
In haar akte van 12 november 2024 heeft de VvE haar eis vermeerderd. Zij heeft verschillende eisen ingesteld, die lijken uit te gaan van de stelling dat [naam bedrijf] het verstekvonnis onrechtmatig heeft geëxecuteerd. De VvE heeft niets gesteld als onderbouwing van deze eis, niet in de akte en niet tijdens de zitting. Toen de kantonrechter hiernaar heeft gevraagd heeft de VvE wel gesteld dat die eis achterhaald is, maar zij heeft die niet ingetrokken. Omdat de VvE niets gesteld heeft als onderbouwing, wordt deze eis afgewezen.
Het verstekvonnis wordt bekrachtigd
2.27.
Het voorgaande betekent dat de kantonrechter het verstekvonnis volledig bekrachtigt, omdat zij tot hetzelfde oordeel komt.
De VvE moet de proceskosten in conventie en reconventie betalen
2.28.
De kosten van de verzetprocedure komen voor rekening van de VvE. De kantonrechter stelt die kosten vast op € 406,- aan salaris voor de gemachtigde (1 punt). De kantonrechter wijst de wettelijke rente van artikel 6:119 BW toe over deze proceskosten. Zij sluit zich daarvoor aan bij de toelichting in het verstekvonnis.
2.29.
De proceskosten in reconventie komen ook voor rekening van de VvE. De kantonrechter stelt de kosten die de VvE aan [naam bedrijf] moet betalen vast op € 204,- aan salaris voor de gemachtigde (1/2 x 2 punten x € 204,-).
2.30.
De kantonrechter begroot de nakosten van dit vonnis op € 135,-. Hier kan nog een bedrag bij komen als dit vonnis wordt betekend.
Dit vonnis is uitvoerbaar bij voorraad
2.31.
Dit vonnis wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard, omdat [naam bedrijf] dat eist en de VvE daar geen bezwaar tegen heeft gemaakt (artikel 233 Rv). Dat betekent dat het vonnis meteen mag worden uitgevoerd, ook als één van de partijen aan een hogere rechter vraagt om de zaak opnieuw te beoordelen.

3.De beslissing

De kantonrechter:
3.1.
bekrachtigt het op 20 februari 2024 tussen de partijen gewezen verstekvonnis met zaaknummer 10906471 CV EXPL 24-2450;
3.2.
veroordeelt de VvE in de proceskosten van verzetprocedure, die aan de kant van [naam bedrijf] worden begroot op € 406,- met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW over dat bedrag vanaf de vijftiende dag nadat dit vonnis is betekend tot de dag dat volledig is betaald;
3.3.
wijst de eisen in reconventie af;
3.4.
veroordeelt de VvE in de proceskosten in reconventie, die aan de kant van [naam bedrijf] worden vastgesteld op € 204,-;
3.5.
veroordeelt de VvE in de nakosten, die worden begroot op € 135,-;
3.6.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. K.J. Bezuijen en in het openbaar uitgesproken.
33394

Voetnoten

1.Hoge Raad 13 juni 2014, ECLI:NL:HR:2014:1405, 3.6
2.Hoge Raad 28 juni 2013, ECLI:NL:HR:2013:40, 3.2