Op 30 januari 2025 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van betrokkenheid bij de invoer van in melasse verwerkte cocaïne. De zaak kwam voor de meervoudige kamer voor strafzaken, waarbij de verdachte werd bijgestaan door raadsman mr. A.J. Admiraal. De tenlastelegging was gewijzigd op verzoek van de officier van justitie, waarbij de verdachte werd verweten dat hij betrokken was bij de invoer en/of voorbereidingshandelingen van verdovende middelen. De officier van justitie, vertegenwoordigd door mrs. M.L.M. Kuijper en N. Coenen, eiste een gevangenisstraf van 28 maanden, maar de rechtbank oordeelde anders.
Tijdens de zittingen op 11 en 12 december 2024 en 30 januari 2025 werd het bewijs tegen de verdachte besproken. De verdachte had verklaard dat hij op verzoek van een onbekende persoon schoonmaakmiddelen moest ophalen en vervoeren, maar de rechtbank vond dat er onvoldoende bewijs was dat hij wist dat hij cocaïne vervoerde. De rechtbank concludeerde dat de verdachte niet wettig en overtuigend kon worden bewezen dat hij wetenschap had van de aanwezigheid van de verdovende middelen. De omstandigheden waaronder de verdachte handelde, zoals het ontvangen van instructies via een iPhone en het ontbreken van direct bewijs van zijn kennis, leidden tot de conclusie dat het alternatieve scenario, waarin de verdachte onwetend was van de inhoud van de zakken, niet kon worden uitgesloten.
Daarom sprak de rechtbank de verdachte vrij van alle tenlastegelegde feiten. De rechtbank besliste ook over de in beslag genomen voorwerpen, waarbij de jammer werd onttrokken aan het verkeer en de telefoon werd gelast voor bewaring ten behoeve van de rechthebbende. Dit vonnis werd uitgesproken door de rechters in aanwezigheid van de griffier, en de oudste rechter was niet in staat om het vonnis mede te ondertekenen.