2.2.Bij brief van 28 juli 2025 heeft SUWR verzoekster meegedeeld dat bericht is ontvangen van Woonnet Rijnmond (WNR) dat zij daar per 4 juli 2025 is uitgeschreven, omdat zij haar inschrijving als woningzoekende niet op tijd heeft verlengd. Verzoekster wordt verzocht de inschrijving bij WNR zo spoedig mogelijk te herstellen en SUWR hiervan op de hoogte te stellen.
Bij afzonderlijke brief van 28 juli 2025 is verzoekster een terugbelverzoek gestuurd. Verzoekster is er tevens op gewezen dat haar urgentieverklaring definitief wordt ingetrokken als de inschrijving bij WNR niet binnen één maand na de uitschrijving is hersteld.
3. Het college heeft de urgentieverklaring ingetrokkenomdat verzoekster niet langer voldoet aan de voorwaarden om voor urgentie in aanmerking te komen. Uit een mededeling van WNR is gebleken dat verzoekster per 4 juli 2025 is uitgeschreven als woningzoekende. Bij brief en e-mailbericht van 28 juli 2025 heeft SUWR de uitschrijving aan verzoekster bevestigd en toegelicht welke stappen verzoekster kon ondernemen om de inschrijving te herstellen. Daarnaast is op 28 juli 2025 meerdere keren geprobeerd om telefonisch contact met verzoekster te krijgen en is een terugbelverzoek verstuurd. Verzoekster heeft niet op de brieven of het terugbelverzoek gereageerd.
4. Verzoekster is het met dit besluit niet eens en wil met haar verzoek bereiken dat haar weer urgentie wordt toegekend tot op het bezwaar is beslist.
Daartoe voert verzoekster aan dat het college niet redelijkerwijs tot intrekking van de urgentieverklaring mocht overgaan. De brieven van 28 juli 2025 heeft zij niet ontvangen, ook niet per e-mail. Daarbij betwist verzoekster dat zij door SUWR of het college over de uitschrijving is gebeld. Zij heeft ook geen terugbelverzoek ontvangen. Zij kon dus niet weten dat zij als woningzoekende door het WNR was uitgeschreven en ook niet welke stappen zij diende te ondernemen om de inschrijving te herstellen. De intrekking heeft echter wel tot gevolg dat zij twee jaar lang geen nieuwe aanvraag om een urgentieverklaring kan indienen en dus nog minstens twee jaar in een ongeschikte woning moet blijven wonen.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek af
5. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
6. Uit artikel 3.1.3, tweede lid, onder c, gelezen in samenhang met artikel 3.1.4, eerste lid, onder d, van de Verordening volgt dat het college de urgentieverklaring kan intrekken als de aanvrager niet (meer) als woningzoekende staat ingeschreven.
Het college mocht er op grond van de mededeling van WNR vanuit gaan dat verzoekster sinds 4 juli 2025 niet meer als woningzoekende staat ingeschreven en sinds die datum niet langer voor een urgentieverklaring in aanmerking kwam.
7. De voorzieningenrechter kan verzoekster daarbij niet volgen in de stelling dat zij niet wist van de uitschrijving als woningzoekende en daarom niet eerder actie heeft kunnen ondernemen. De voorzieningenrechter kan weliswaar niet met zekerheid vaststellen of verzoekster de brieven van 28 juli 2025 van het college daadwerkelijk (per post of e-mail) heeft ontvangen, omdat een bewijs van verzending ontbreekt. Dat betekent echter nog niet dat verzoekster niet kon weten van de uitschrijving als woningzoekende en daar ook niet naar heeft kunnen handelen. Aangenomen mag worden dat verzoekster door WNR tijdig van het verstrijken van de inschrijftermijn (per 4 juli 2025) op de hoogte is gesteld. Bovendien heeft verzoekster hier ook een eigen onderzoeksplicht. Verzoekster had dus op dat moment actie kunnen, en moeten, ondernemen en de inschrijving bij WNR moeten herstellen. Dit heeft zij niet gedaan. Daarbij komt dat verzoekster zich op het moment van de zitting nog steeds niet opnieuw als woningzoekende had ingeschreven. Het college heeft daarom in redelijkheid kunnen besluiten de urgentieverklaring in te trekken. Het bezwaar heeft daarom geen redelijke kans van slagen.
8. De voorzieningenrechter ziet ook overigens geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening. Verzoekster heeft na de toekenning van de urgentieverklaring twee jaar de tijd gehad om een passende woning te zoeken. Uit de gedingstukken blijkt niet dat verzoekster iets met de urgentieverklaring heeft gedaan, behalve het juridisch aanvechten ervan. Medio 2024 is verzoekster erop gewezen dat zij niet op (passende) woningen heeft gereageerd, terwijl die er wel waren. De urgentieverklaring is vervolgens nog verlengd, maar ook daarna heeft verzoekster niet op (passende) woningen gereageerd. Pas nadat de urgentieverklaring is ingetrokken heeft verzoekster iets van zich laten horen. Dit duidt er niet op dat verzoekster dringend op zoek is naar een andere woning en doet afbreuk aan het spoedeisend belang dat verzoekster stelt te hebben bij haar verzoek.
9. Tot slot merkt de voorzieningenrechter nog op dat de gemachtigde van het college zich op de zitting heeft aangegeven dat zij bereid is met SUWR te gaan praten over een eventuele herleving van het toekenningsbesluit. Verzoekster zal dan wel eerst met bewijs moeten komen, waaruit blijkt dat zij weer als woningzoekende bij WNR staat ingeschreven en dat haar account weer is geactiveerd. Het ligt daarom op de weg van verzoekster om dit, zo nodig met de hulp van haar gemachtigde, zo spoedig mogelijk te regelen.