ECLI:NL:RBROT:2025:12936

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
31 oktober 2025
Publicatiedatum
6 november 2025
Zaaknummer
10/011690-24
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van beschadiging van goederen en bezit van een vuurwapen

In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 31 oktober 2025 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die zich als medepleger schuldig heeft gemaakt aan het beschadigen van goederen die toebehoren aan anderen. De verdachte was de initiator van de vernielingen en gaf instructies aan een ander om een personenauto en een gebouw meerdere malen te beschadigen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 210 dagen, waarvan 134 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. Daarnaast is er een vordering van de benadeelde partij toegewezen, waarbij de verdachte € 8.603,10 aan schadevergoeding moet betalen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het opzettelijk en wederrechtelijk beschadigen van goederen, en dat hij ook een vuurwapen met bijbehorende munitie voorhanden heeft gehad. De verdachte heeft eerder strafbare feiten gepleegd en zijn situatie wordt als zorgelijk ingeschat, mede door zijn negatieve sociale omgeving en het ontbreken van gedragsverandering. De rechtbank heeft de straffen gemotiveerd op basis van de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De vordering van de benadeelde partij is toegewezen, omdat de schade direct voortvloeit uit de bewezenverklaarde feiten. De rechtbank heeft ook de tenuitvoerlegging van eerder opgelegde voorwaardelijke straffen gelast, omdat de verdachte nieuwe strafbare feiten heeft gepleegd tijdens de proeftijd.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 10/011690-24
Datum uitspraak: 31 oktober 2025
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] 2001 in [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres 1] , [postcode] [woonplaats] ,
raadsvrouw mr. N.F. Christiansen, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 20 oktober 2025.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. H.H. Balk heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1 en 2 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 210 dagen met aftrek van voorarrest, waarvan 134 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar;
  • tenuitvoerlegging van het (na aftrek van voorarrest) resterende deel van de in de zaak met parketnummer 10/088436-22 voorwaardelijk opgelegde taakstraf van 22 uur;
  • tenuitvoerlegging van de in de zaak met parketnummer 22/000975-21 voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf van 61 dagen, in de vorm van een taakstraf van 162 uur.

4.Waardering van het bewijs

Feit 1

4.1.
Bewezenverklaring zonder nadere motivering
Het onder 1 ten laste gelegde is door de verdachte bekend. Dit feit zal zonder nadere bespreking bewezen worden verklaard.
Feit 2
4.2.
Verweer vormverzuim in de zin van artikel 359a Sv
Standpunt verdediging
De verdediging stelt zich primair op het standpunt dat de doorzoeking in de woning waar de verdachte woont en in de bijbehorende kelderbox onrechtmatig is geweest. Hiertoe is aangevoerd dat op basis van het dossier vastgesteld kan worden dat de verleende machtiging tot binnentreden uitsluitend zag op doorzoeken ter aanhouding en niet op het doorzoeken ter inbeslagneming op basis van art. 49 van de Wet Wapens en Munitie (hierna: WWM). De verdachte heeft nadeel ondervonden door het vormverzuim. De verdediging verzoekt daarom de bij de doorzoeking aangetroffen goederen in de kelderbox, te weten het vuurwapen en de munitie uit te sluiten van het bewijs. Die bewijsuitsluiting dient tot de conclusie te leiden dat ter zake van feit 2 vrijspraak volgt.
Beoordeling
De rechtbank ziet geen feitelijke grondslag voor het aangevoerde vormverzuim en daarmee ook niet voor de noodzaak van bewijsuitsluiting. De rechtbank stelt vast dat met de machtiging tot het binnentreden in de woning van de verdachte d.d. 9 januari 2024 ook en met zoveel woorden een machtiging werd afgegeven om de woning binnen te treden voor een doorzoeking op grond van de Wet Wapens en Munitie, terwijl de bevoegdheid voor die doorzoeking reeds volgt uit artikel 49 WWM.
Conclusie
De rechtbank verwerpt het gevoerde verweer en acht bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder 2 ten laste gelegde feit, zoals hieronder (nader) is bewezenverklaard.
4.3.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank een opgave gedaan van wettige bewijsmiddelen, houdende voor de bewezenverklaring van feit 1 redengevende feiten en omstandigheden. Met deze opgave wordt volstaan, nu de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend en geen verweer is gevoerd dat strekt tot vrijspraak. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1. hij
op of omstreeksinde periode van 6 november 2023 tot en met 18 december 2023 te Rotterdam tezamen en in vereniging met een of meer anderen,
althans alleenmeermalen
(telkens) opzettelijk en wederrechtelijk
- meermalen een personen auto (te weten een 525d Xdrive met kenteken [kentekennummer] )
- meermalen een of meerdere ruit(en) en
/ofde voordeur en
/ofde mu(u)r(en) van het pand aan de [adres 2] ,
in elk geval enig goed, dat/die geheel
of ten deleaan
- [slachtoffer 1] (eigenaar van de personen auto met kenteken [kentekennummer] )
- Vereniging voor [slachtoffer 2] (eigenaar/gebruiker van het pand aan de [adres 2] ),
in elk geval aan een andertoebehoorde(n) heeft
vernield, beschadigd
en/of onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt;
In bijlage III heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden van feit 2. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
2. hij op
of omstreeks10 januari 2024 te Rotterdam, een wapen als bedoeld in art. 2 lid 1 Categorie III onder 1º van de Wet wapens en munitie, te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1, onder 3º van die wet in de vorm van een pistool van het merk Auto-Ordnance, model 1911, kaliber .45ACP
en
/of
(voor voornoemd vuurwapen bestemde) munitie in de zin van art. 1 onder 4º van de Wet wapens en munitie, te weten munitie als bedoeld in art. 2 lid 2 van die wet, van de Categorie III te weten 2 kogelpatronen van het kaliber .45ACP voorhanden heeft gehad

5.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
1.
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, beschadigen, meermalen gepleegd;

2.de eendaadse samenloop van:

handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie enhet feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III

en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf en maatregel

7.1.
Algemene overweging
De straffen en maatregel die aan de verdachte worden opgelegd, zijn gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straf en maatregel zijn gebaseerd
De verdachte heeft zich als medepleger schuldig gemaakt aan beschadiging van goederen die toebehoren aan anderen. Hij was de initiator en gaf de opdracht en de instructies aan een ander om een personenauto en een gebouw meerdere malen te beschadigen. De personenauto werd bekrast en beklad met verf en de achterruit werd ingeslagen. Ook een gebouw in de nabije omgeving werd meerdere keren besmeurd met verf. Door aldus te handelen, heeft de verdachte het eigendomsrecht van de aangevers meerdere malen geschaad. De verdachte deed dit omdat hij boos was op de eigenaresse van de auto die hem verboden had een relatie te mogen onderhouden met haar dochter.
Daarnaast heeft de verdachte een vuurwapen met bijbehorende munitie voorhanden gehad. Het ongecontroleerde bezit van vuurwapens leidt tot gevoelens van onveiligheid in de samenleving. Wapens worden niet zelden gebruikt bij het begaan van strafbare feiten en circuleren veelvuldig in het criminele circuit. Het onbevoegd voorhanden hebben van een vuurwapen en bijbehorende munitie maakt dan ook een ernstige inbreuk op de rechtsorde en brengt een onaanvaardbaar risico met zich voor de veiligheid van de maatschappij. De omstandigheid dat bij de verdachte een vuurwapen en bijbehorende munitie zijn aangetroffen maakt de situatie zorgelijk, mede omdat de verdachte geen althans slechts een beperkt inzicht heeft laten zien in de strafwaardigheid van zijn handelen.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
Strafblad
De rechtbank houdt rekening met het strafblad van de verdachte, waaruit blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld voor strafbare feiten.
Omstandigheden rondom de aanhouding van de verdachte die van invloed moeten zijn op de straf
De verdediging stelt zich op het standpunt dat sprake is van onrechtmatig gebruik van transportboeien. Dit zou moeten leiden tot strafvermindering. Bij de verdachte zijn tijdens de aanhouding handboeien aangelegd om ontvluchting te voorkomen nu hij mogelijk een vuurwapen zou bezitten. Uit het bezitten van een vuurwapen kan volgens de verdediging niet worden afgeleid dat sprake is van vluchtgevaar. Bovendien werkte de verdachte mee aan zijn aanhouding. Volgens artikel 22 ambtsinstructie politie mogen de transportboeien niet zonder noodzaak gebruikt worden en die noodzaak is niet gebleken.
De rechtbank verwerpt dit verweer en ziet in de door de verdediging geschetste omstandigheden geen reden voor strafvermindering. Als sprake is van een vuurwapengevaarlijk persoon, mag deze op grond van de ambtsinstructie met transportboeien vervoerd worden naar het politiebureau.
Rapportages
Zorg Zuid-Holland heeft een evaluatieverslag over de verdachte opgemaakt gedateerd
31 juli 2025. Uit het verslag blijkt dat het de ambulante begeleider veel tijd gekost heeft om de verdachte te overtuigen dat een passende dagbesteding noodzakelijk is voor zijn functioneren. Er is op dit moment geen aantoonbare voortgang op de oriëntatie naar dagbesteding, maar de basisstappen zijn inmiddels gezet. De verdachte heeft behoefte aan kleinere stappen, directe begeleiding bij het eerste contact en duidelijke keuzes per keer, zodat uitstel en twijfel verminderen.
Reclassering Nederland heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd
10 oktober 2024. Uit het rapport blijkt dat de risico’s op recidive, letsel en op onttrekken aan voorwaarden worden ingeschat als hoog. De verdachte is ondanks zijn jonge leeftijd uitgebreid bij hulpverlening, de (jeugd)reclassering en justitie in beeld en niets heeft tot op heden geleid tot gedragsverandering en recidivevermindering. Verder blijkt dat de verdachte sociaal-maatschappelijk gezien zijn leven nauwelijks op orde heeft. Hij begeeft zich in een zeer negatief sociaal netwerk en zegt dusdanig bedreigd te worden dat hij het huis niet kan en wil verlaten. Op dit moment krijgt de verdachte begeleiding van Perspectief West en is hij aangemeld bij Humanitas. De reclassering vindt de situatie van de verdachte zorgelijk, maar aangezien hij geen hulpvraag heeft, ziet de reclassering geen mogelijkheid voor het opstellen van een plan van aanpak.
Psycholoog [persoon A] heeft een rapport over de verdachte opgemaakt gedateerd
30 juli 2024. Volgens de psycholoog is de kans op herhaling ten aanzien van vernielingen laag nu er ten tijde van de feiten sprake was van bijzondere omstandigheden in de relationele sfeer waarvan de kans dat deze zich opnieuw zullen voordoen, klein is. De verdachte lijdt aan een lichte tot matige verstandelijke beperking en ook is er sprake van een bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling met antisociale kenmerken. Desondanks, zijn de gepleegde strafbare feiten volledig toe te rekenen aan de verdachte. De psycholoog adviseert om de huidige, laagdrempelige coaching vanuit het wijkteam van de gemeente op het vlak van wonen, werk en opleiding te continueren. Die coaching lijkt het meest opportuun en de meeste kans van slagen te hebben, zeker wanneer daar ook de reclassering bij betrokken wordt en zeker wanneer, zoals verwacht mag worden, zijn vader daarin een constructieve rol kan spelen.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. De rechtbank ziet echter af van het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van langere duur dan de periode die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, omdat het van groot belang is dat de verdachte zo snel mogelijk aan de slag gaat met de hulpverlening en coaching. De rechtbank zal daarom een gevangenisstraf opleggen gelijk aan het voorarrest en zal, conform de vordering van de officier van justitie, daarnaast een forse taakstraf opleggen in de vorm van de tenuitvoerlegging van de eerder voorwaardelijk opgelegde straffen.
Gezien het vorenstaande zal de rechtbank het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis opheffen.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf en maatregel passend en geboden.

8.Vordering benadeelde partij/ schadevergoedingsmaatregel

Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd [slachtoffer 1] ter zake van het onder 1 ten laste gelegde feit. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 8.603,10,- aan materiële schade.
Standpunt verdediging
De verdediging stelt zich op het standpunt dat de gevorderde materiële schade gematigd zou moeten worden. Volgens de verdediging is onvoldoende onderbouwd waarom de voorbumper, achterbumper, spiegels en portiergrepen gedemonteerd zouden moeten worden, lijken de kosten voor het spuitwerk te hoog te zijn in vergelijking met de kosten die normaliter in rekening gebracht worden en zouden de herstelwerkzaamheden niet (volledig) zijn uitgevoerd.
Beoordeling
Nu is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij door het onder 1 bewezen verklaarde strafbare feit, rechtstreeks (materiële) schade is toegebracht, een offerte is overgelegd waaruit de kosten van herstel van die schade volgen en de gevorderde schadevergoeding, die in overeenstemming met die offerte is, de rechtbank ook overigens niet onrechtmatig of ongegrond voorkomt, zal de vordering worden toegewezen.
Nu de verdachte het strafbare feit, ter zake waarvan schadevergoeding zal worden toegekend, samen met een mededader heeft gepleegd, zijn zij daarvoor ieder hoofdelijk aansprakelijk. Indien en voor zover de mededader de benadeelde betaalt, is de verdachte in zoverre jegens de benadeelde partij van deze betalingsverplichting bevrijd.
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 6 november 2023.
Nu de vordering van de benadeelde partij zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil.
8.1.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij een schadevergoeding betalen van € 8.603,10, vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hierna in de beslissing vermeld.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.

9.Vordering tenuitvoerlegging

9.1.
Vonnis waarvan tenuitvoerlegging wordt gevorderd
Bij vonnis van 16 januari 2023 van de politierechter van deze rechtbank is de verdachte veroordeeld voor zover van belang tot een voorwaardelijke taakstraf van 30 uur, waarvan na het in mindering brengen van de voorlopige hechtenis, 22 uur te verrichten taakstraf resteert, met een proeftijd van 2 jaar. De proeftijd is ingegaan op 31 januari 2023.
9.1.1
Standpunt verdediging
De verdediging stelt zich op het standpunt dat de tenuitvoerlegging van het voorwaardelijk strafdeel niet moet worden toegewezen.
9.1.2
Beoordeling
De hierboven bewezen verklaarde feiten zijn na het wijzen van dit vonnis en voor het einde van de proeftijd gepleegd. Door het plegen van de bewezen feiten heeft de verdachte de aan het vonnis verbonden algemene voorwaarde, dat hij voor het einde van de proeftijd geen nieuwe strafbare feiten zou plegen, niet nageleefd.
Daarom zal de tenuitvoerlegging worden gelast van het voorwaardelijk gedeelte van de bij dat vonnis aan de verdachte opgelegde voorwaardelijke taakstraf.
9.2.
Arrest waarvan tenuitvoerlegging wordt gevorderd
Bij arrest van 3 mei 2022 van het gerechtshof in Den Haag is de verdachte ter zake van diefstal door twee of meer verenigde personen veroordeeld voor zover van belang tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 61 dagen, met een proeftijd van 2 jaar.
De proeftijd is ingegaan op 31 januari 2023.
9.2.1
Standpunt officier van justitie
De officier stelt zich op het standpunt dat de tenuitvoerlegging van het voorwaardelijk strafdeel van 61 dagen moet worden omgezet in een tenuitvoerlegging in de vorm een taakstraf voor de duur van 162 uur.
9.2.2
Standpunt verdediging
De verdediging stelt zich op het standpunt dat de tenuitvoerlegging van het voorwaardelijk strafdeel niet moet worden toegewezen.
9.2.3
Beoordeling
De hierboven bewezen verklaarde feiten zijn na het wijzen van dit vonnis en voor het einde van de proeftijd gepleegd. Door het plegen van de bewezen feiten heeft de verdachte de aan het vonnis verbonden algemene voorwaarde, dat hij voor het einde van de proeftijd geen nieuwe strafbare feiten zou plegen, niet nageleefd. Gezien hetgeen de rechtbank hiervoor bij de straf al heeft overwogen, zal de rechtbank de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke gevangenisstraf omzetten naar een taakstraf.
Daarom zal de tenuitvoerlegging worden gelast van het voorwaardelijk gedeelte van de bij dat arrest aan de verdachte opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf in de vorm van een taakstraf voor de duur van 162 uur.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 9, 14a, 14b, 22c, 22d, 36f, 47, 55 en 350 van het Wetboek van Strafrecht en artikel 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.

11.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

12.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 210 dagen,
bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot
134 dagenniet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op 2 jaren;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft;
stelt als algemene voorwaarde:
- de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte, die bij eerdere beslissing is geschorst;
veroordeelt de verdachte hoofdelijk met diens mededader, des dat de een betalende de ander zal zijn bevrijd, om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [slachtoffer 1] , te betalen een bedrag van
€ 8.603,10 (zegge: achtduizendzeshonderdendrie euro en tien eurocent), bestaande uit € 8.603,10 aan materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 6 november 2023 tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van [slachtoffer 1] te betalen
€ 8.603,10(hoofdsom,
zegge:
achtduizendzeshonderdendrie euro en tien eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 6 november 2023 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van € 8.603,10 niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
78 dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij, waaronder begrepen betaling door zijn mededader, tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd;
gelast de
tenuitvoerleggingvan de bij vonnis van 16 januari 2024 van de politierechter van deze rechtbank aan de veroordeelde opgelegde voorwaardelijke taakstraf voor de duur van 22 uur waarbij Reclassering Nederland dient te bepalen uit welke werkzaamheden de taakstraf dient te bestaan, met bevel dat, voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 11 dagen;
gelast de
tenuitvoerleggingvan de bij arrest van 3 mei 2022 van het gerechtshof in Den Haag aan de veroordeelde opgelegde voorwaardelijke straf en legt - in plaats van de opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 61 dagen - aan de veroordeelde een
taakstraf op voor de duur van 162 uren, waarbij Reclassering Nederland dient te bepalen uit welke werkzaamheden de taakstraf dient te bestaan, met bevel dat, voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 81 dagen.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.C. Bos, voorzitter,
en mrs. E.M. Havik en M. Hulshof, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. D. Yenice, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 20 oktober 2025.
De oudste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1. hij op of omstreeks de periode van 6 november 2023 tot en met 18 december 2023 te Rotterdam tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen meermalen
(telkens) opzettelijk en wederrechtelijk
- meermalen een personen auto (te weten een 525d Xdrive met kenteken [kentekennummer] )
- meermalen een of meerdere ruit(en) en/of de de voordeur en/of de mu(u)r(en) van het pand aan de [adres 2] , in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan
- [slachtoffer 1] (eigenaar van de personen auto met kenteken [kentekennummer] )
- Vereniging voor [slachtoffer 2] (eigenaar/gebruiker van het pand aan de [adres 2] ), in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft vernield, beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt;
2. hij op of omstreeks 10 januari 2024 te Rotterdam, een wapen als bedoeld in art. 2 lid 1 Categorie III onder 1º van de Wet wapens en munitie, te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1, onder 3º van die wet in de vorm van een pistool van het merk Auto-Ordnance, model 1911, kaliber .45ACP
en/of
(voor voornoemd vuurwapen bestemde) munitie in de zin van art. 1 onder 4º van de Wet wapens en munitie, te weten munitie als bedoeld in art. 2 lid 2 van die wet, van de Categorie III te weten 2 kogelpatronen van het kaliber .45ACP voorhanden heeft gehad