Op 30 januari 2025 heeft de Raadkamer van de Rechtbank Rotterdam zich onbevoegd verklaard om kennis te nemen van de vordering tot gevangenhouding van de verdachte. De zaak betreft een verdachte die op 20 januari 2025 is aangehouden, na een eerdere beslissing van de raadkamer op 12 december 2024, waarin de vordering tot inbewaringstelling was toegewezen. De verdachte was niet aanwezig op de politierechterzitting van 16 december 2024, waar zijn raadsman om aanhouding verzocht. De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafdossier en de betrokken partijen gehoord. De beoordeling van de rechtbank was dat de raadkamer na de aanvang van het onderzoek ter terechtzitting, dat op 16 december 2024 was gestart, niet meer bevoegd was om een bevel tot gevangenhouding af te geven. Dit is in overeenstemming met artikel 21 van het Wetboek van Strafvordering, dat bepaalt dat de behandeling door de raadkamer alleen kan plaatsvinden in gevallen waarin de beslissing niet door het rechterlijk college op de terechtzitting is voorgeschreven. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de raadkamer zich onbevoegd verklaart om kennis te nemen van de vordering van de officier van justitie tot gevangenhouding, en heeft deze beslissing op 30 januari 2025 genomen.