4.1.Daartoe voert eiser aan dat de ongeldigverklaring van zijn rijbewijs voor hem onevenredig zwaar uitpakt. Het evenredigheidsbeginsel brengt in dit geval met zich mee dat moet worden afgeweken van de dwingendrechtelijke bepalingen die het CBR aan het bestreden besluit ten grondslag heeft gelegd. Eiser heeft twee van de drie termijnen tijdig betaald. Eén termijn heeft hij als gevolg van een misverstand niet betaald.
Tijdens contactmomenten met het CBR is bij eiser de indruk ontstaan dat hij de derde termijn, in afwachting van de uitkomst in de strafrechtelijke procedure, niet (direct) hoefde te betalen. Ook zijn advocaat had hem geadviseerd de betaling aan te houden, omdat het voldoen van deze kosten vóór de afloop van de strafzaak mogelijk prematuur of juridisch onlogisch zou zijn. Deze conclusie is achteraf onjuist gebleken, maar dat maakt volgens eiser nog niet dat bij hem sprake was van kwade opzet of betalingsonwil.
Artikel 132 van de WVW schrijft niet expliciet voor dat ongeldigverklaring van het rijbewijs in alle gevallen moet volgen, ook als er wel al gedeeltelijk is betaald. Volgens eiser is er daarom nog ruimte voor een belangenafweging.
In ieder geval is de ongeldigverklaring van het rijbewijs disproportioneel. Eiser werkt in de bouw en is voor het vervoer van zijn materialen en gereedschappen afhankelijk van zijn autobus en daarmee van zijn rijbewijs. Het persoonlijke belang van eiser dient daarom zwaarder te wegen dan het belang van het CBR bij strikte handhaving van de regelgeving.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond
5. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
6. Niet in geschil is dat eiser de derde en tevens laatste termijn van de uitvoerings-kosten niet tijdig volledig heeft betaald. Ook niet nadat hij een betalingsherinnering van het CBR heeft ontvangen. Uit artikel 132, eerste lid, van de WVW volgt dat eiser verplicht is om mee te werken aan een onderzoek naar zijn rijgeschiktheid. Het tweede lid schrijft dwingendrechtelijk voor dat, als eiser niet meewerkt, het CBR verplicht is om het rijbewijs van eiser onverwijld ongeldig te verklaren. Onder niet meewerken wordt volgens artikel 24 van de Regeling onder meer verstaan: het niet, niet tijdig of niet op de voorgeschreven dan wel overeengekomen wijze voldoen van de uitvoeringskosten.
7. Dat betekent dat het CBR het rijbewijs van eiser op juiste gronden ongeldig heeft verklaard. Overigens heeft het CBR eiser op 18 juli 2025 een nieuwe factuur voor de uitvoeringskosten gestuurd, om hem alsnog de gelegenheid te bieden een onderzoek naar zijn rijgeschiktheid te ondergaan. Ook deze factuur heeft eiser (nog) niet betaald.
Evenwichtigheidsbeoordeling
8. Gezien de strikte regelgeving ziet de voorzieningenrechter geen ruimte voor een evenwichtigheidsbeoordeling. Het komt in beginsel voor rekening en risico van eiser dat hij de derde termijn van de betalingsregeling niet heeft betaald. Dat hem door een medewerker van het CBR zou zijn toegezegd dat hij in het licht van de strafrechtelijke procedure nog niet (of niet meer) hoefde te betalen wordt door het CBR gemotiveerd ontkend en wordt door eiser ook niet langer betwist. Een dergelijke toezegging zou ook niet logisch zijn. Ook de op de zitting aangevoerde omstandigheid dat eisers vriendin bijna de gehele maand mei 2025 wegens familieomstandigheden Turkije heeft verbleven, samen met eiser, en er niet meer aan heeft gedacht de laatste termijnbetaling af te ronden, kan eiser niet baten. De laatste termijnbetaling diende pas op 16 juni 2025 te zijn voldaan en vervolgens is eiser nog een maand uitstel verleend.
9. Daarbij heeft het CBR er terecht op gewezen dat de strafrechtelijke en bestuursrechtelijke procedure los van elkaar staan. Het CBR vindt een onderzoek naar de rijgeschiktheid van eiser nog steeds noodzakelijk. Los van de uitkomst in de strafrechtelijke procedure zal eiser dus nog steeds een rijgeschiktheidsonderzoek moeten ondergaan.
Zolang niet vaststaat dat eiser rijgeschikt is, mag het CBR het belang van de verkeers-veiligheid zwaar laten meewegen.
Eiser heeft aangevoerd dat hij zijn rijbewijs nodig heeft voor zijn werk. Hij heeft facturen overgelegd die dit onderbouwen. Hoewel dit meeweegt in eisers voordeel, is de voorzieningenrechter toch van oordeel dat eiser voor het vervoer van zijn materialen en gereedschappen een alternatieve oplossing kan, en zal moeten, zoeken. Dit aspect weegt daarom niet op tegen het belang van de verkeersveiligheid dat met het bestreden besluit is gediend.
10. De voorzieningenrechter geeft ter voorlichting van eiser alvast mee dat het CBR afhankelijk van de uitslag van het onderzoek ook tot de conclusie zou kunnen komen dat eiser pas na de recidiefvrije periode van een jaar zijn rijbewijs mag terugkrijgen. Als dat aan de orde is kan wel een evenredigheidsbeoordeling plaatsvinden.