In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 14 augustus 2025 een beschikking gegeven in het kader van een echtscheiding tussen een man en een vrouw, die op 9 september 2020 in Vlaardingen zijn gehuwd. De man en de vrouw hebben samen een minderjarig kind, geboren in 2022, en de man heeft daarnaast nog twee minderjarige kinderen uit een eerder huwelijk. De rechtbank heeft de echtscheiding uitgesproken en de hoofdverblijfplaats van het minderjarige kind bij de vrouw bepaald. De rechtbank heeft ook een voorlopige zorgregeling vastgesteld, waarbij het kind om de week bij de man verblijft, en heeft de man verplicht om een bijdrage van € 118,- per maand te betalen voor de kosten van verzorging en opvoeding van het kind. De vrouw had ook een verzoek ingediend voor een partnerbijdrage, maar dit verzoek is afgewezen omdat de man onvoldoende draagkracht heeft om in de behoefte van de minderjarige te voorzien, wat betekent dat er ook geen draagkracht resteert voor een partnerbijdrage. De rechtbank heeft verder besloten dat de behandeling van de verzoeken voor een definitieve zorgregeling pro forma wordt aangehouden in afwachting van de resultaten van een hulpverleningstraject. De rechtbank heeft ook aangegeven dat de beslissing over de vermogensrechtelijke afwikkeling op een later moment zal worden genomen.