In deze uitspraak van de Rechtbank Rotterdam op 4 februari 2025, wordt het beroep van eiseres, een eigenaar van een winkel in Sliedrecht, tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar beoordeeld. De heffingsambtenaar had de waarde van de onroerende zaak op 1 januari 2020 vastgesteld op € 1.448.000,- en had een aanslag in de onroerendezaakbelastingen voor het jaar 2021 opgelegd. Eiseres heeft bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het beroep op 28 januari 2025 behandeld, waarbij de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van de heffingsambtenaar aanwezig waren.
De rechtbank oordeelt dat de heffingsambtenaar aannemelijk heeft gemaakt dat de WOZ-waarde niet te hoog is vastgesteld, gebruikmakend van de huurwaarde-kapitalisatiemethode (hwk-methode). De rechtbank wijst erop dat de argumenten van eiseres onvoldoende onderbouwd zijn en dat de heffingsambtenaar zijn stellingen voldoende heeft onderbouwd met vergelijkingsobjecten en huurwaarden. De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is en dat er geen aanleiding is voor het toekennen van een proceskostenvergoeding of immateriële schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn. Eiseres krijgt geen gelijk en het griffierecht wordt niet teruggegeven.