ECLI:NL:RBROT:2025:12764

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
17 september 2025
Publicatiedatum
30 oktober 2025
Zaaknummer
10.409319.24
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag en wapenbezit in Rotterdam

In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 17 september 2025 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die schuldig is bevonden aan poging tot doodslag en het bezit van een vuurwapen. De verdachte heeft op 12 maart 2024 in Rotterdam geschoten op een aangever met een gas-/alarmpistool, dat was omgebouwd naar het kaliber 7,65mm Browning. De rechtbank oordeelde dat de verdachte met opzet de aanmerkelijke kans aanvaardde dat de aangever door het schot om het leven zou komen. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 36 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, en een maatregel van 5 jaar, inhoudende een locatieverbod. De rechtbank weegt de ernst van de feiten zwaar, vooral gezien de openbare setting waarin het schot werd gelost, en de impact op de slachtoffers. De verdachte heeft geen eerdere veroordelingen voor soortgelijke feiten en lijkt zijn leven op orde te hebben, wat in zijn voordeel werd meegewogen. De benadeelde partij heeft een schadevergoeding van € 2.500,00 toegewezen gekregen, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 10.409319.24
Datum uitspraak: 17 september 2025
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1996,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres 1] [postcode] [plaats] ,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de [penitentiaire inrichting] ,
raadsman mr. R.J.H. van der Wal, advocaat te Hengelo.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 3 september 2025.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. C.G.T. van de Weerd heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 42 maanden met aftrek van voorarrest;
  • oplegging van de maatregel 38v Sr, inhoudende een locatieverbod en een contactverbod, voor de duur van vijf jaar, dadelijk uitvoerbaar.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering
4.1.1.
Standpunt verdediging
De raadsman heeft primair voor beide feiten vrijspraak bepleit en subsidiair vrijspraak voor het eerste feit. De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat de verdachte weliswaar heeft geschoten, maar met een gasalarmpistool waar geen gevaar van te duchten was. Poging tot doodslag of vuurwapenbezit kan daardoor niet worden bewezen. Subsidiair heeft de raadsman betoogd dat de verdachte met zijn arm naar beneden richting de grond heeft geschoten, zodat er geen aanmerkelijke kans op dodelijk letsel bestond.
4.1.2.
Beoordeling
De verdachte heeft bekend dat hij heeft geschoten. Volgens verdachte zou dit zijn gebeurd met een gasrevolver die later door de politie op aanwijzingen van de broer van de verdachte is gevonden. Volgens de verdachte had hij een aantal dagen voor het schietincident het gasrevolver bemachtigd en had hij het die dag ter afschrikking meegenomen.
Uit camerabeelden blijkt dat de verdachte met zijn broer richting de portiek aan [adres 2] loopt. De aangever en een vriend komen uit dat portiek naar buiten en lopen in de richting van de verdachte en zijn broer. Vrijwel direct nadat aangever en zijn vriend uit de portiek zijn gekomen, richt de verdachte met gestrekte rechterarm en een voorwerp in zijn rechterhand richting de aangever. Op de beelden is te zien dat, zodra de verdachte het voorwerp op de aangever richt, de aangever en zijn vriend bukken, zich omdraaien en zo snel mogelijk wegrennen. De oudste rechter heeft ter terechtzitting opgemerkt, te hebben waargenomen dat, wanneer het camerabeeld op dit moment frame voor frame wordt afgespeeld, een wolkje zichtbaar uit het voorwerp komt terwijl de verdachte met gestrekte arm dit voorwerp op de aangever richt.
De aangever heeft verklaard dat hij met een pistool beschoten is. Ook de zus van aangever heeft aangegeven dat zij vanuit het raamkozijn zag dat de verdachte een pistool richtte op de aangever en daarmee op de aangever schoot. Ze zag daarbij rook uit het pistool komen.
Op de plaats delict is een kogelhuls aangetroffen die eruit zag alsof hij daar nog niet lang gelegen had. De rechtbank gaat er daarom vanuit dat deze huls afkomstig uit het wapen waarmee verdachte heeft geschoten. De afvuursporen in de kogelhuls worden, blijkens het munitieonderzoek, verwacht wanneer deze is verschoten met een gas-/alarmpistool dat is omgebouwd naar het kaliber 7,65mm Browning.
Gelet op het voorgaande, acht de rechtbank het wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte met een vuurwapen, een gas-/alarmpistool omgebouwd om munitie met kaliber 7,65mm Browning af te schieten, in de richting van de aangever heeft geschoten. Het voorwaardelijk opzet, zijnde dat de verdachte de aanmerkelijke kans aanvaardde dat de aangever door het schot om het leven zou komen, ligt in zijn handeling besloten. De verdachte stond op korte afstand van de aangever en loste het schot met zijn gestrekte arm en zijn vuurwapen op het lichaam van de aangever gericht. Daarbij hadden verschillende vitale organen van de aangever door de afgevuurde kogel geraakt kunnen worden. De rechtbank acht het lossen van één schot bewezen, gelet op de aangetroffen huls en het gegeven dat slechts één schot hoorbaar is op de camerabeelden vanuit de kapsalon. Uit de bewezenverklaring van dit feit, volgt dat de verdachte tevens schuldig wordt bevonden voor het tweede feit, zijnde bezit van het vuurwapen (een gas-/alarmpistool van het merk Zoraki, omgebouwd naar het kaliber 7,65mm Browning) waarmee het bewezen verklaarde schot gelost is.
4.1.3.
Conclusie
De ten laste gelegde feiten zijn wettig en overtuigend bewezen.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
feit 1
hij op
of omstreeks12 maart 2024 te Rotterdam
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer]
opzettelijk van het leven te beroven,
althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
(meermalen)met een
(vuur
)wapen in de richting van die [slachtoffer] heeft
geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
feit 2
hij op
of omstreeks12 maart 2024 te Rotterdam
een wapen als bedoeld in art. 2 lid 1 categorie III, onder 1 van de Wet wapens en
munitie, te weten
- een
(vuur
)wapen, in de zin van artikel 1, onder 3 van die wet in de vorm van een
pistool van het merk Zoraki, kaliber 7.65mm Browning en
/of
- bijbehorende munitie voorhanden heeft gehad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
poging tot doodslageendaadse samenloop van:
- handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie IIIen
- handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf en maatregel

7.1.
Algemene overweging
De straf en maatregel die aan de verdachte worden opgelegd, zijn gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straf en maatregel zijn gebaseerd
De verdachte heeft op klaarlichte dag, midden op straat, waar ook omstanders waren, geschoten op de aangever. Het feit dat de verdachte met een geladen vuurwapen op zak liep, alsmede het gemak waarmee hij besloot in een woonwijk met dat vuurwapen de confrontatie met de aangever te zoeken, dat vuurwapen te gebruiken en gericht op hem te schieten, is zeer ernstig. Het feit dat de aangever en zijn vriend weg moesten vluchten om het lijf te redden is schokkend en beangstigend voor hen geweest. Misdrijven als deze brengen sterke gevoelens van onveiligheid en afschuw teweeg, zowel bij de direct betrokkenen als in de samenleving. De rechtbank neemt de verdachte zijn handelen zeer kwalijk.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 21 mei 2025, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
Daarnaast heeft de verdachte ter terechtzitting verklaard over zijn persoonlijke omstandigheden. De verdachte lijkt zijn leven goed op orde te hebben. Hij is verloofd, heeft geen financiële problemen of verslavingsproblematiek en is, als ZZP’er, werkzaam als toezichthouder bij asielzoekerscentra.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd. De rechtbank zal een deel van de voorgenomen straf voorwaardelijk opleggen om de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.
Ter beveiliging van de maatschappij en ter voorkoming van strafbare feiten wordt aan de verdachte de maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid voor de duur van 5 jaren opgelegd, inhoudende een locatieverbod voor [adres 2] te Rotterdam.
Nu er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte opnieuw een strafbaar feit zal plegen of zich belastend zal gedragen jegens het slachtoffer, wordt bevolen dat de maatregel dadelijk uitvoerbaar is.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf en maatregel passend en geboden.

8.In beslag genomen voorwerpen

8.1.
Standpunten
De officier van justitie heeft gevorderd en de verdediging heeft verzocht het in beslag genomen geldbedrag terug te geven aan de verdachte.
8.2.
Beoordeling
Ten aanzien van het in beslag genomen geldbedrag zal een last worden gegeven tot teruggave aan de verdachte.

9.Vordering benadeelde partij/schadevergoedingsmaatregel

Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [slachtoffer] ter zake van het onder 1 ten laste gelegde feit. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 6.500,00 aan immateriële schade.
9.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie is van mening dat de vordering geheel kan worden toegewezen met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en toekenning van de wettelijke rente.
9.2.
Standpunt verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit en daarmee tevens afwijzing van de vordering van de benadeelde partij.
9.3.
Beoordeling
Aan de benadeelde partij is door het onder 1 bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks immateriële schade toegebracht. Die schade zal op dit moment op basis van de thans gebleken feiten en omstandigheden naar maatstaven van billijkheid worden vastgesteld op € 2.500,00. De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard, aangezien de bewijsstukken ter verdere onderbouwing van de vordering thans ontoereikend zijn. Uit de overgelegde stukken blijkt niet hoe lang de behandeling geduurd heeft en hoe de toestand van de benadeelde partij medisch gezien is. Nader onderzoek naar de gegrondheid van de vordering en de omvang daarvan zou een uitgebreide nadere behandeling vereisen. De rechtbank is van oordeel dat de nadere behandeling van dit deel van de vordering een onevenredige belasting van het strafproces zou vormen. Dit deel van de vordering kan derhalve slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 13 maart 2024.
Omdat de vordering van de benadeelde partij voor een deel zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
9.4.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij een schadevergoeding betalen van € 2.500,00 vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 38v, 45, 55 en 287 van het Wetboek van Strafrecht en artikel 26 van de Wet wapens en munitie.

11.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

12.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte de ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 36 (zesendertig) maanden;
bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte,
groot 6 (zes) maandenniet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op
2 (twee) jaren;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft;
stelt als algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig zal maken;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
legt de veroordeelde op de
maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid voor de
duur van 5 jaren, inhoudende dat de veroordeelde wordt bevolen zich niet op te houden in [adres 2] te Rotterdam, gedurende 5 jaren na onherroepelijk worden van dit vonnis;
beveelt dat, voor het geval de veroordeelde niet aan de maatregel voldoet, vervangende hechtenis zal worden toegepast;
bepaalt dat voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan vervangende hechtenis wordt toegepast voor de duur van twee weken;
toepassing van de vervangende hechtenis heft de verplichtingen ingevolge de opgelegde maatregel niet op en zal in totaal ten hoogste zes maanden bedragen;
beveelt dat de maatregel dadelijk uitvoerbaar is;
beslist ten aanzien van de voorwerpen, geplaatst op de lijst van inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, als volgt:
- gelast de teruggave aan verdachte van EUR 440,40:
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [slachtoffer] , te betalen een bedrag van
€ 2.500,00 (zegge: vijfentwintighonderd euro), bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 13 maart 2024 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil, aan salaris voor de advocaat en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van [slachtoffer] te betalen
€ 2.500,00 (hoofdsom
, zegge: vijfentwintighonderd euro, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 13 maart 2024 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van € 2.500,00 niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
35 dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.C.J. Peeck, voorzitter,
en mrs. G.P. van de Beek en L.F.M. Venderbos, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.C.A. Speelman, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De oudste rechter en de griffier zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
feit 1
hij op of omstreeks 12 maart 2024 te Rotterdam
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
[slachtoffer]
opzettelijk
van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
(meermalen) met een (vuur)wapen in de richting van die [slachtoffer] heeft
geschoten,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
feit 2
hij op of omstreeks 12 maart 2024 te Rotterdam
een wapen als bedoeld in art. 2 lid 1 categorie III, onder 1 van de Wet wapens en
munitie, te weten
- een (vuur)wapen, in de zin van artikel 1, onder 3 van die wet in de vorm van een
pistool van het merk Zoraki, kaliber 7.65mm Browning en/of
- bijbehorende munitie
voorhanden heeft gehad.