Uitspraak
RECHTBANK ROTTERDAM
1.De procedure
- de dagvaarding van 11 juli 2024, met producties 1 t/m 23;
- de conclusie van antwoord, met producties 1 t/m 9;
- de oproepbrief van 12 november 2024 voor de mondelinge behandeling;
- de brief van de rechtbank van 30 januari 2025 met de zittingsagenda;
- de akte overlegging aanvullende producties van [eiseres] , met producties 24 t/m 27;
- de akte overlegging producties van [gedaagde] , met producties 10 t/m 12;
- de akte eiswijziging van [eiseres] ;
- de mondelinge behandeling van 11 maart 2025 en de daarbij door beide partijen overgelegde spreekaantekeningen;
- de akte uitlating dagvaarden verkeerde partij van [gedaagde] , met producties 13 t/m 18;
- de antwoordakte van [eiseres] , met producties 28 t/m 33.
2.De feiten
3.Het geschil
4.De beoordeling
[persoon A] heeft naar aanleiding van deze situatie de investeringsdeelname van [gedaagde] in het fonds ook ‘uitgesteld’, wat onder meer blijkt uit zijn bericht “may have to put you in for oct as well” (zie 2.6). Uit dat bericht volgt dat [gedaagde] eventueel niet in september maar in oktober zou gaan deelnemen. [gedaagde] was dus kennelijk niet, in elk geval niet onvoorwaardelijk, aan de in de subscription agreement opgenomen betaaltermijn gebonden en kon ook later instappen. Daarop duidt ook de omstandigheid dat [eiseres] in maart 2023 een nieuwe subscription agreement voor dezelfde investering heeft voorgelegd aan [gedaagde] .
Op basis van het voorgaande had [eiseres] redelijkerwijs moeten begrijpen dat de deelname van [gedaagde] als investeerder in het fonds – en daarmee zijn betaling – pas plaats zou vinden wanneer hij over voldoende liquide middelen beschikte, hetgeen naar verwachting het geval zou zijn als hij zijn geschil met de Duitse belastingdienst zou hebben afgehandeld. Zodoende gold de afwikkeling van dat geschil als voorwaarde voor de betalingsverplichting van [gedaagde] .
Know Your Business) in tegenstelling tot een KYC (
Know Your Customer, dat ziet op individuen) heeft verricht ten aanzien van [bedrijf 1] en naar [persoon B] als formeel bestuurder. [eiseres] stelt zich op het standpunt dat [gedaagde] partij is en niet [bedrijf 1] en onderbouwt dat met argumenten die hierna, voor zover relevant, aan de orde komen.
De proceskosten van [gedaagde] worden aldus begroot op:
- griffierecht € 2.626,00
- salaris advocaat € 5.253,00 (1,5 punt x tarief VII)
- nakosten
5.De beslissing
mr. A.J.M. van Sonsbeeck en in het openbaar uitgesproken op 17 september 2025.