ECLI:NL:RBROT:2025:12662

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
31 oktober 2025
Publicatiedatum
28 oktober 2025
Zaaknummer
11612359 CV EXPL 25-7813
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van openstaande facturen voor administratieve diensten en belastingaangiften

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 31 oktober 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiseres] B.V. en [gedaagde] h.o.d.n. [handelsnaam]. De eiseres vorderde betaling van openstaande facturen voor administratieve diensten en belastingaangiften, die volgens haar waren overeengekomen in een mondelinge overeenkomst. De eiseres stelde dat zij van oktober 2021 tot maart 2023 maandelijks administratieve diensten had geleverd voor een vaste vergoeding van € 99,- exclusief btw, en dat de gedaagde de kosten voor de aangiften inkomstenbelasting over 2020 en 2021 nog moest betalen. De gedaagde erkende dat hij incidentele hulp had gevraagd, maar betwistte het bestaan van de mondelinge overeenkomst en de hoogte van de vergoeding.

De kantonrechter oordeelde dat de vordering van de eiseres werd toegewezen. De rechter concludeerde dat er voldoende bewijs was voor het bestaan van de mondelinge overeenkomst en dat de gedaagde de openstaande bedragen verschuldigd was. De kantonrechter wees de vordering tot betaling van € 2.804,37 toe, inclusief incassokosten en wettelijke rente. Tevens werd de gedaagde veroordeeld in de proceskosten, die op € 1.231,25 werden begroot. Het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de eiseres het vonnis onmiddellijk kon uitvoeren, ook als de gedaagde in hoger beroep ging.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 11612359 CV EXPL 25-7813
datum uitspraak: 31 oktober 2025
Vonnis van de kantonrechter
in de zaak van
[eiseres] B.V.,
vestigingsplaats: [plaats 1] ,
eiseres,
gemachtigde: GGN Mastering Credit B.V.,
tegen
[gedaagde] , h.o.d.n. [handelsnaam],
woonplaats: [plaats 2] ,
gedaagde,
gemachtigde: [gemachtigde] .
De partijen worden hierna ‘ [eiseres] ’ en ‘ [gedaagde] ’ genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • de dagvaarding van 10 maart 2025, met bijlagen;
  • het antwoord;
  • de nadere producties van [eiseres] van 18 september 2025.
1.2.
Op 1 oktober 2025 is de zaak tijdens een zitting besproken. Daarbij waren aanwezig [persoon 1] namens [eiseres] met [persoon 2] namens haar gemachtigde en [gedaagde] met zijn gemachtigde.

2.Waar gaat de zaak over?

2.1.
Volgens [eiseres] heeft zij met [gedaagde] mondeling afgesproken om de administratie van [gedaagde] te verzorgen voor een vaste maandvergoeding van € 99,- exclusief btw en om de jaarlijkse aangiften inkomstenbelasting te verzorgen tegen een uurtarief van € 57,85 exclusief btw. Op basis van deze afspraken heeft [eiseres] voor de belastingaangiften van 2020 en 2021 (respectievelijk € 140,- en € 70,-) en de maandelijkse bijdragen voor de periode oktober 2021 tot en met maart 2023 in totaal € 2.006,85 bij [gedaagde] in rekening gebracht. [gedaagde] heeft dit bedrag niet betaald. [eiseres] eist daarom in deze procedure dat hij dat alsnog doet vermeerderd met incassokosten van
€ 283,06 en de wettelijke rente die tot 10 maart 2025 € 514,46 bedraagt. In totaal vordert [eiseres] € 2.804,37 met verdere rente en proceskosten.
2.2.
[gedaagde] erkent dat hij [eiseres] heeft gevraagd om incidentele hulp bij de aangifte inkomstenbelasting en dat hij de facturen daarvan moet betalen, maar betwist dat er een mondelinge overeenkomst was voor een vaste maandelijkse vergoeding van € 99,- exclusief btw voor administratieve diensten. Hij betwist dat er maandelijkse diensten zijn afgesproken en dat [eiseres] de administratie voor hem heeft verzorgd. Bovendien wist [gedaagde] niet dat dat maandelijks € 99,- zou kosten. Ook zijn de facturen voor de aangiften van 2020 en 2021 naar een verkeerd adres gestuurd en heeft [gedaagde] pas bij de dagvaarding de juiste facturen ontvangen.

3.De beoordeling

3.1.
De kantonrechter komt tot het oordeel dat de vordering wordt toegewezen. Dit betekent dat [gedaagde] € 2.804,37 moet betalen. Hierna wordt uitgelegd waarom.
Aangiften inkomstenbelasting
3.2.
Vaststaat dat [gedaagde] de kosten voor de inkomstenbelastingaangiften over 2020 en 2021 (€ 140,- en € 70,-, totaal € 210,-) nog moet betalen. Dit deel van de hoofdsom is dan ook toewijsbaar.
Administratieve dienstverlening tegen een vaste maandvergoeding van € 99,- exclusief btw
3.3.
[gedaagde] heeft het bestaan van de overeenkomst betwist en daarbij ter zitting vooral uitgelegd dat hij het niet eens is met de hoogte van de maandelijkse vergoeding omdat die volgens hem niet in verhouding staat tot de verrichte werkzaamheden.
De kantonrechter is van oordeel dat [eiseres] tegen deze achtergrond voldoende heeft onderbouwd dat er een mondelinge overeenkomst bestond waarin partijen hebben afgesproken dat [eiseres] doorlopende administratieve diensten zou leveren aan [gedaagde] . Uit de door [eiseres] overgelegde nadere producties (1 t/m 16) blijkt dat zij in de periode van oktober 2021 tot en met maart 2023 maandelijks werkzaamheden heeft uitgevoerd, waaronder het opstellen van btw-aangiften, het verwerken van grootboekmutaties en het opstellen van jaarrekeningen. Dit wijst erop dat sprake was van een doorlopende afspraak tussen partijen. De WhatsApp-correspondentie (productie 4 van de dagvaarding en nadere producties 17 en 18) bevestigt dit beeld. [gedaagde] betwist daarin niet zozeer het bestaan van de overeenkomst, maar spreekt met name over de hoogte van de vergoeding en de wijze van betaling. Dat hij over de betaling onderhandelde, laat zien dat hij zich bewust was van de onderliggende betalingsverplichting. Daarnaast heeft [gedaagde] zelf zijn gegevens aan [eiseres] verstrekt omdat deze nodig zijn voor de uitvoering van de administratieve werkzaamheden. Dit bevestigt eveneens dat [gedaagde] opdracht heeft gegeven voor voornoemde werkzaamheden. [eiseres] heeft ter zitting toegelicht dat zij haar dienstverlening alleen aanbiedt op basis van vaste maandelijkse vergoedingen en dat het overeengekomen maandbedrag destijds haar vaste tarief was. [gedaagde] heeft dat niet betwist. Dat [gedaagde] nu meent dat de verrichte werkzaamheden een maandelijkse vergoeding van € 99,- exclusief btw niet waard zijn, betekent niet dat die prijs niet is overeengekomen.
3.4.
Ter zitting heeft [gedaagde] specifiek de laatste drie facturen (januari tot en met maart 2023) betwist, omdat volgens hem in die periode geen werkzaamheden zijn verricht. [eiseres] heeft daarop toegelicht dat zij in januari 2023 nog de btw-aangifte heeft verzorgd en dat [gedaagde] de opdracht pas in maart 2023 mondeling heeft opgezegd waarna de werkzaamheden zijn beëindigd. Omdat [gedaagde] die opzegging niet heeft weersproken en uit de overgelegde producties blijkt dat ook in deze periode administratieve diensten zijn verleend, is voldoende komen vast te staan dat [eiseres] ook over de maanden januari tot en met maart 2023 uitvoering heeft gegeven aan de overeenkomst.
3.5.
Het verweer van [gedaagde] dat de overeenkomst onduidelijk zou zijn, onder meer vanwege de taal, slaagt niet. [eiseres] heeft ter zitting verklaard dat de afspraken in het Roemeens zijn besproken, een taal die [gedaagde] machtig is. Wat er verder onduidelijk zou zijn aan de afspraken heeft [gedaagde] niet geconcretiseerd.
3.6.
Gezien het voorgaande staat vast dat [gedaagde] de volledige hoofdsom van € 2.006,85 verschuldigd is. Dat bedrag wordt dan ook toegewezen.
Incassokosten
3.7.
De incassokosten van € 283,06 worden toegewezen, omdat aan alle voorwaarden is voldaan om deze kosten vergoed te krijgen (artikel 6:96 van het Burgerlijk Wetboek (BW)).
Rente
3.8.
De wettelijke rente wordt ook toegewezen, omdat [gedaagde] de facturen niet op tijd heeft betaald en dus in verzuim is geraakt. Hij is daarom op grond van artikel 6:119 BW wettelijke rente verschuldigd over de tijd dat hij in verzuim is met de betaling van de facturen. [eiseres] heeft gesteld dat dat tot 10 maart 2025 € 514,46 is en [gedaagde] heeft dat niet betwist.
Proceskosten
3.9.
[gedaagde] moet de proceskosten betalen, omdat hij ongelijk krijgt (artikel 237 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv)). De proceskosten zijn niet ten onrechte gemaakt. Op het moment van het uitbrengen van de dagvaarding had [gedaagde] de facturen namelijk niet betaald, terwijl hij dat wel had moeten doen. [eiseres] heeft hem ook nog meerdere keren aangemaand om te betalen. [gedaagde] zou de facturen niet hebben ontvangen omdat deze naar een oud adres in [plaats 3] zijn gestuurd, maar uit de facturen volgt dat deze vanaf januari 2023 in ieder geval naar het adres in [plaats 2] zijn verzonden, evenals de aanmaningen door de gemachtigde van [eiseres] . Daarnaast blijkt uit de WhatsApp-correspondentie dat [gedaagde] al geruime tijd op de hoogte was van de openstaande facturen en de vordering.
3.10.
De kantonrechter begroot de kosten die [gedaagde] aan [eiseres] moet betalen op € 122,25 aan dagvaardingskosten, € 514,- aan griffierecht, € 476,- aan salaris voor de gemachtigde (2 punten x € 238,-) en € 119,- aan nakosten. Dat is in totaal € 1.231,25. Hier kan nog een bedrag bij komen als dit vonnis wordt betekend.
Uitvoerbaar bij voorraad
3.11.
Dit vonnis wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard, omdat [eiseres] dat eist en [gedaagde] daar geen bezwaar tegen heeft gemaakt (artikel 233 Rv). Dat betekent dat het vonnis meteen mag worden uitgevoerd, ook als één van de partijen aan een hogere rechter vraagt om de zaak opnieuw te beoordelen.

4.De beslissing

De kantonrechter:
4.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiseres] te betalen € 2.804,37 met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW over een bedrag van € 2.006,85 vanaf 10 maart 2025 tot de dag dat volledig is betaald;
4.2.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, die aan de kant van [eiseres] worden begroot op € 1.231,25;
4.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.C. Rop en in het openbaar uitgesproken.
53954