In deze zaak heeft VGZ Zorgverzekeraar N.V. een vordering ingesteld tegen [gedaagde] voor het betalen van achterstallige zorgpremie en bijkomende kosten. De gedaagde heeft een zorgverzekeringsovereenkomst met VGZ gesloten en is verplicht om maandelijks premie te betalen. VGZ vordert een totaalbedrag van € 268,33, bestaande uit € 211,40 aan achterstallige premie, € 48,40 aan buitengerechtelijke incassokosten en wettelijke rente. De gedaagde heeft aangegeven bereid te zijn de achterstallige premie te betalen, maar betwist de incassokosten en proceskosten, omdat zij geen aanmaningen heeft ontvangen.
De kantonrechter heeft de vorderingen van VGZ toegewezen. De rechter oordeelt dat VGZ voldoende bewijs heeft geleverd dat de gedaagde op de hoogte was van de betalingsverplichtingen en dat de incassokosten terecht zijn gevorderd. De rechter heeft vastgesteld dat de gedaagde in totaal € 268,33 moet betalen, inclusief rente over de achterstallige premie vanaf 3 juli 2024. Daarnaast is de gedaagde veroordeeld in de proceskosten, die zijn begroot op € 480,39. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat VGZ het vonnis direct kan uitvoeren, ook als de gedaagde in hoger beroep gaat.
De uitspraak is gedaan door mr. G.A. Vriezen op 17 januari 2025 en is openbaar uitgesproken. De zaak betreft civiel recht en verbintenissenrecht, met als kern de verplichtingen van de gedaagde onder de zorgverzekeringsovereenkomst en de gevolgen van het niet tijdig betalen van de premie.