ECLI:NL:RBROT:2025:12620

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
27 oktober 2025
Publicatiedatum
28 oktober 2025
Zaaknummer
23/305
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen afwijzing handhavingsverzoek tegen agrarisch bedrijf wegens geluidsoverlast

In deze zaak heeft eiser beroep ingesteld tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Molenlanden, dat zijn verzoek om handhavend op te treden tegen een agrarisch bedrijf heeft afgewezen. Eiser stelt dat het agrarisch bedrijf, een veehouderij, zich niet houdt aan de geluidsnormen zoals vastgelegd in het Activiteitenbesluit. De rechtbank heeft vastgesteld dat het college ten onrechte niet heeft onderzocht of er in de avondperiode sprake is geweest van een overschrijding van het LAmax, zoals bedoeld in artikel 2.17 van het Activiteitenbesluit. De rechtbank oordeelt dat het bestreden besluit in strijd is met de zorgvuldigheidseisen van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en vernietigt het besluit. Het college wordt opgedragen om binnen twaalf weken een nieuw besluit te nemen, waarbij het de geluidshinder opnieuw moet onderzoeken. Daarnaast heeft de rechtbank eiser een schadevergoeding toegekend wegens overschrijding van de redelijke termijn van de procedure, en moet het college het griffierecht en reiskosten vergoeden. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor bestuursorganen om zorgvuldig om te gaan met handhavingsverzoeken en de bijbehorende wettelijke kaders.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 23/305

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 oktober 2025 in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats] , eiser

en

het college van burgemeester en wethouders van Molenlanden

(gemachtigde: mr. S. Delen)
en

de Staat der Nederlanden (minister van Justitie en Veiligheid).

Als derde-partij neemt aan de zaak deel:
[maatschap]uit [plaats] , [maatschap]
(gemachtigde: mr. M.C. van Meppelen Scheppink).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over de afwijzing door het college van het verzoek van eiser om handhavend op te treden tegen [maatschap] . Eiser is het niet eens met de afwijzing van zijn handhavingsverzoek. Hij voert daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank de afwijzing van het handhavingsverzoek.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat het beroep gegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Procesverloop

2. Met het besluit van 27 juni 2022 (het primaire besluit) heeft het college eisers handhavingsverzoek van 18 mei 2022 afgewezen.
2.1.
Met het besluit van 21 december 2022 (het bestreden besluit) heeft het college onder overname van het advies van de commissie bezwaarschriften van 1 november 2022 eisers bezwaar tegen het primaire besluit gegrond verklaard, het primaire besluit herroepen en het handhavingsverzoek afgewezen.
2.2.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
2.3.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
2.4.
De rechtbank heeft het beroep op 26 juni 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van het college vergezeld door [naam 1] en [naam 2] en de gemachtigde van [maatschap] .
2.5.
Naar aanleiding van het verzoek van eiser om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn heeft de rechtbank de Staat der Nederlanden mede als partij aangemerkt.
Feiten
3. [maatschap] exploiteert een veehouderij aan [adres 1] in [plaats] . Dit is een inrichting type B als bedoeld in het Activiteitenbesluit milieubeheer (Activiteitenbesluit).
3.1.
Eiser woont aan [adres 2] in [plaats] . Zijn perceel grenst aan het perceel van [maatschap] en de toegangsweg daarnaartoe. Op 18 mei 2022 heeft eiser bij het college een verzoek ingediend om handhavend op te treden. Volgens eiser is [maatschap] op 18 mei 2022 na 19:00 uur drie keer met een Fendt 306 tractor met een installatie voor het strooien van kunstmest heen en terug gereden over de toegangsweg en voor eisers woning langs. Daardoor is de voor de avondperiode (maar vermoedelijk ook voor de dagperiode) gestelde maximale geluidgrenswaarde (LAmax) op de gevel van eisers woning overschreden.
Het bestreden besluit
4. In het bestreden besluit heeft het college voor de motivering van de afwijzing van het handhavingsverzoek verwezen naar het advies van de commissie bezwaarschriften van 1 november 2022. In dat advies is verwezen naar het verweerschrift in bezwaar van 21 oktober 2022. Daarin wordt het geluidrapport van Sain uit 2015 genoemd aan de hand waarvan in 2015 en 2020 maatwerkvoorschriften zijn vastgesteld voor de inrichting. Deze maatwerkvoorschriften bevatten geen verbod om met tractoren in de avond- en nachtperiode te rijden (behoudens het grasrijden in de voorschriften uit 2020). In het rapport van Sain is opgenomen dat er ter beperking van de hinder doorgaans in de avond- en nachtperiode niet met tractoren worden gereden via de oprit, behalve twee noodzakelijke rijbewegingen voor de eigen tractoren om thuis te kunnen komen na een dag werk op het land. Ook uit de klachten van eiser blijkt dat het een incident is, dat maar eens per jaar voorkomt, aldus het college.

Beoordeling door de rechtbank

5. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als een verzoek om handhaving van het Activiteitenbesluit milieubeheer (het Activiteitenbesluit) is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet, dan blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op dat verzoek onherroepelijk wordt.
5.1.
Het verzoek om handhaving van het Activiteitenbesluit is gedaan op 18 mei 2022. Dat betekent dat in dit geval het Activiteitenbesluit, zoals die gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft.
5.2.
Het relevante wettelijke kader staat in de bijlage bij deze uitspraak.
Procesbelang
6. Ter zitting heeft [maatschap] gesteld dat eiser geen procesbelang heeft, omdat er in het geval van vernietiging van het bestreden besluit andere maatwerkvoorschriften en geluidrapporten zullen zijn waarbij ook de Fendt 306 tractor wordt betrokken. De rechtbank deelt dit standpunt niet. Nu het bestreden besluit gaat over het rijden met een Fendt 306 tractor en ter zitting door eiser onweersproken is gesteld dat er nog steeds met dit type tractor wordt gereden, heeft eiser al om die reden nog steeds procesbelang.
Procedurele beroepsgronden
7. Eiser betoogt dat het primaire besluit en het bestreden besluit in strijd met artikel 59a van de Gemeentewet niet zijn ondertekend. Verder heeft eiser aangevoerd dat niet is aangetoond dat het primaire besluit bevoegd is genomen. Het primaire besluit is daarnaast in strijd met artikel 3:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) genomen met een ander doel dan waarvoor de bevoegdheid is verleend, aldus eiser. Verder heeft eiser aangevoerd dat hij in zijn mogelijkheid tot verdediging is beperkt, omdat het verweerschrift in bezwaar pas op 21 oktober 2022 is ingediend. Het bestreden besluit is volgens eiser onzorgvuldig tot stand gekomen omdat de commissie bezwaarschriften niet is ingegaan op wat eiser in zijn handhavingsverzoek, bezwaarschrift en reactie op het verweerschrift heeft aangevoerd en het college het advies van de commissie bezwaarschriften vervolgens heeft overgenomen.
7.1.
De rechtbank stelt vast dat zowel het primaire besluit als het bestreden besluit niet zijn ondertekend. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling), onder meer de uitspraak van 17 november 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2561, betekent de enkele omstandigheid dat een fysieke ondertekening ontbreekt, in het geval waarin sprake is van een digitaal aangemaakte brief, niet dat aan deze brief het besluitkarakter moet worden ontzegd. In de Awb is niet bepaald dat besluiten van een bestuursorgaan moeten zijn ondertekend. Artikel 59a van de Gemeentewet ziet, anders dan eiser stelt, op stukken van het college zelf en niet op een besluit als het onderhavige.
7.2.
In wat eiser heeft aangevoerd ziet de rechtbank ook geen aanleiding om strijd met artikel 10:3, derde lid, van de Awb aan te nemen. Uit de naam in de digitale ondertekening volgt dat het bestreden besluit namens het college is genomen door een andere ambtenaar dan de ambtenaar die het primaire besluit heeft genomen. Dat in het bestreden besluit de naam van [persoon A] is vermeld als contactpersoon voor informatie, betekent niet zonder meer dat deze persoon, die onder het primaire besluit bij de ondertekening is vermeld, ook het bestreden besluit heeft genomen. Het bestreden besluit is ondertekend door de secretaris en de burgemeester.
7.3.
Voorts ziet de rechtbank in wat eiser naar voren heeft gebracht geen aanleiding voor het oordeel dat het college misbruik heeft gemaakt van zijn bevoegdheid in de zin van artikel 3:3 van de Awb. Dat het college in het bestreden besluit, anders dan in het primaire besluit, wel een inhoudelijke motivering heeft gegeven voor de afwijzing van het handhavingsverzoek, betekent niet dat het college misbruik heeft gemaakt van zijn bevoegdheid. Een besluit op bezwaar is een heroverweging van het primaire besluit die op grond van artikel 7:11, tweede lid, van de Awb kan worden gebruikt om gebreken in het primaire besluit te corrigeren.
7.4.
De rechtbank ziet geen grond voor het oordeel dat eiser door toezending van het verweerschrift in bezwaar op 21 oktober 2022 in zijn mogelijkheden tot verdediging is beperkt. Zoals het college in zijn verweerschrift van 12 juni 2025 terecht heeft opgemerkt is het verweerschrift conform artikel 7:4, eerste lid, van de Awb tien dagen voor de hoorzitting van de commissie bezwaarschriften, en derhalve tijdig, ingediend. Eiser schrijft in zijn beroepschrift dat hij tijdens de hoorzitting van de commissie bezwaarschriften op het verweerschrift heeft gereageerd. Er valt dan ook niet in te zien dat eiser door de toezending van het verweerschrift op 21 oktober 2022 is benadeeld.
7.5.
Voorts ziet de rechtbank in hetgeen eiser stelt geen grond voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre onzorgvuldig tot stand is gekomen. Zoals hiervoor al is overwogen bevat het bestreden besluit, anders dan het primaire besluit, wel een inhoudelijke motivering voor de afwijzing van het handhavingsverzoek. Het college heeft aan die motivering het advies van de commissie bezwaarschriften ten grondslag gelegd. Dat eiser het oneens is met de motivering van het advies door de commissie bezwaarschriften waarnaar in het bestreden besluit wordt verwezen, betekent niet dat het bestreden besluit om die reden onzorgvuldig tot stand is gekomen.
Inhoudelijke beroepsgronden
8. Eiser heeft aangevoerd dat hij in zijn handhavingsverzoek van 18 mei 2022 heeft vermeld dat het LAmax op de gevel van gevoelige gebouwen (zijn woning) werd overschreden. Daarmee heeft hij gesteld dat sprake is van een overtreding van het Activiteitenbesluit. Het college heeft dat miskend door te stellen dat het zou gaan om strijd met de geluidrapporten van Sain en de maatwerkvoorschriften (met name voorschrift 1.13). Het college heeft niet gemotiveerd waarom het slechts om een incident zou gaan. Volgens eiser wordt de overtreding met grote regelmaat (twee tot drie keer per week) gepleegd. Bij de hoorzitting zijn ook geen vragen gesteld over het LAmax, aldus eiser.
8.1.
Op grond van artikel 2.17, vijfde lid, onder b, van het Activiteitenbesluit is het LAmax op de gevel van gevoelige gebouwen in de avondperiode van 19:00 tot 22:00 uur 65 dB(A) en in de nachtperiode van 22:00 tot 06:00 uur 60 dB(A).
8.2.
De rechtbank overweegt dat eiser in zijn handhavingsverzoek van 18 mei 2022 heeft vermeld dat het LAmax op de gevel van gevoelige gebouwen (in dit geval: zijn woning) is overschreden vanwege het rijden met de Fendt 306 tractor in de avondperiode op 18 mei 2022. Hij verwijst in dat verband naar het bronvermogen van 109,1 dB(A) van de tractor. Met eiser is de rechtbank van oordeel dat genoegzaam uit het handhavingsverzoek blijkt dat eiser met zijn verwijzing naar de overschrijding van het LAmax heeft bedoeld te stellen dat de op grond van artikel 2.17, vijfde lid, onder b, van het Activiteitenbesluit geldende geluidwaarde voor het LAmax op de gevel van zijn woning is overschreden. Het college heeft dat miskend. Het college heeft geen aanleiding gezien om handhavend op te treden, omdat volgens het college sprake is geweest van een incident. Het college baseert zich op een geluidrapport van Sain uit 2015 waarin staat dat er doorgaans niet in de avond- en nachtperiode met tractoren wordt gereden en de maatwerkvoorschriften van 2015 het rijden met tractoren in de avond- en nachtperiode niet uitsluiten. Hieruit blijkt echter niet dat het college heeft onderzocht of er in de avondperiode sprake is geweest van een overschrijding van het LAmax uit artikel 2.17, vijfde lid, onder b, van het Activiteitenbesluit. Het college had moeten onderzoeken of er al dan niet sprake was van een overtreding in de door eiser bedoelde zin. Het standpunt van het college dat sprake is geweest van een incident is met de verwijzing naar het geluidrapport van Sain uit 2015 onvoldoende onderbouwd. Gelet hierop is het bestreden besluit in strijd met artikel 3:2 van de Awb niet zorgvuldig voorbereid en in strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Awb niet deugdelijk gemotiveerd.
8.3.
Het college zal met inachtneming van het voorgaande een nieuw besluit op bezwaar moeten nemen waarbij nader onderzoek moet worden verricht naar de geluidhinder vanwege de inrichting, en waarbij moet worden afgewogen of het college, indien bevoegd, tot handhavend optreden overgaat.
Dwangsom wegens niet tijdig beslissen op het bezwaar
9. Eiser heeft verzocht om vaststelling en oplegging van een dwangsom wegens het niet tijdig beslissen op zijn bezwaar.
9.1.
Eiser heeft op 1 november 2022 een ingebrekestelling aan het college verstuurd wegens het niet tijdig beslissen op bezwaar. Inmiddels is het bestreden besluit genomen. Het college heeft vooralsnog geen besluit genomen als bedoeld in artikel 4:18 van de Awb. Het college is blijkens het verweerschrift voornemens om alsnog een zodanig besluit te nemen. Nu het college een nieuw besluit op bezwaar neemt ligt het in de rede om daarbij eveneens te besluiten op eisers verzoek.
Schadevergoeding artikel 8:88 van de Awb
10. Eiser heeft verzocht om een schadevergoeding op grond van artikel 8:88 van de Awb. De rechtbank wijst dit verzoek af, omdat eiser niet nader heeft onderbouwd waaruit de geleden schade heeft bestaan.
Schadevergoeding redelijke termijn
11. Ter zitting heeft eiser aangevoerd dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) is overschreden.
11.1.
Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 29 januari 2014, ECLI:NL:RVS:2014:188) is in beginsel de redelijke termijn overschreden als in een zaak als deze, met een bezwaar, een beroep en een hoger beroep, de totale procedure meer dan vier jaar heeft geduurd. De vraag of de redelijke termijn is overschreden, wordt beoordeeld aan de hand van de omstandigheden van het geval. Daarbij zijn van betekenis de ingewikkeldheid van de zaak, de wijze waarop deze door het bestuursorgaan en de rechter is behandeld, het processuele gedrag van betrokkene gedurende de hele procesgang en de aard van de maatregel en het daardoor getroffen belang van betrokkene. Als de redelijke termijn is overschreden, heeft voor de toerekening van die termijnoverschrijding aan het bestuursorgaan, respectievelijk de rechter, als uitgangspunt te gelden dat de bezwaarfase onredelijk lang heeft geduurd als deze langer dan een half jaar heeft geduurd, de fase bij de rechtbank onredelijk lang heeft geduurd als deze langer dan anderhalf jaar heeft geduurd en de fase in hoger beroep onredelijk lang heeft geduurd als deze langer dan twee jaar heeft geduurd.
11.2.
De redelijke termijn vangt aan op het moment van ontvangst van het bezwaarschrift door het bestuursorgaan. Het bezwaarschrift is op 29 juni 2022 ingediend. Ten tijde van deze uitspraak heeft de procedure bijna drie jaar en vier maanden geduurd. De redelijke termijn is daarmee in beginsel met bijna een jaar en vier maanden overschreden. Het college heeft binnen ongeveer zes maanden - op 21 december 2022 - op het bezwaar van eisers beslist. Het beroepschrift van eisers is op 12 januari 2023 bij de rechtbank ingekomen. De rechtbank heeft op dat beroep bij uitspraak van 31 oktober 2025 beslist. De procedure bij de rechtbank heeft dus bijna twee jaar en tien maanden geduurd.
11.3.
De overschrijding van de redelijke termijn is geheel aan de rechtbank toe te rekenen. Uitgaande van een schadebedrag van € 500,- per half jaar dat de redelijke termijn is overschreden, waarbij het totaal van de overschrijding naar boven wordt afgerond, zal de rechtbank aan eiser een vergoeding voor immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn van € 2.000,- toekennen. Dit bedrag dient door de Staat der Nederlanden (minister van Justitie en Veiligheid) te worden vergoed.

Conclusie en gevolgen

12. Gelet op het voorgaande is het beroep gegrond. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit. De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb dat het college een nieuw besluit moet nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank geeft het college hiervoor een termijn van twaalf weken.
12.1.
Het college moet aan eiser het griffierecht vergoeden, omdat het beroep gegrond is. Eiser heeft geen proceskosten gemaakt die op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bbp) vergoed kunnen worden, omdat hij in persoon procedeert. Wel komt eiser op grond van het Bpb in aanmerking voor vergoeding van de reiskosten die hij in verband met het bijwonen van de zitting heeft moeten maken.
12.2.
Eiser komt in aanmerking voor een schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn, zoals hiervoor vermeld onder 11.3.

Beslissing

De rechtbank
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit van 21 december 2022;
  • draagt het college op binnen twaalf weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding op grond van artikel 8:88 van de Awb af;
  • veroordeelt de Staat der Nederlanden (ministerie van Justitie en Veiligheid) tot het betalen van een schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn aan eiser van € 2.000,-;
  • bepaalt dat het college het griffierecht van € 184,- aan eiser moet vergoeden;
  • veroordeelt het college in de reiskosten van eiser tot een bedrag van € 21,28
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Fransen, rechter, in aanwezigheid van mr. S.L. Mehlbaum, griffier. Uitgesproken in het openbaar op 27 oktober 2025.
De griffier is verhinderd
de uitspraak te ondertekenen.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Algemene wet bestuursrecht

Artikel 3:2

Bij de voorbereiding van een besluit vergaart het bestuursorgaan de nodige kennis omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen.

Artikel 3:3

Het bestuursorgaan gebruikt de bevoegdheid tot het nemen van een besluit niet voor een ander doel dan waarvoor die bevoegdheid is verleend.

Artikel 4:18

Het bestuursorgaan stelt de verschuldigdheid en de hoogte van de dwangsom bij beschikking vast binnen twee weken na de laatste dag waarover de dwangsom verschuldigd was.

Artikel 7:4

1. Tot tien dagen voor het horen kunnen belanghebbenden nadere stukken indienen.
[…].

Artikel 7:11

[…].
Voor zover de heroverweging daartoe aanleiding geeft, herroept het bestuursorgaan het bestreden besluit en neemt het voor zover nodig in de plaats daarvan een nieuw besluit.

Artikel 7:12

1. De beslissing op het bezwaar dient te berusten op een deugdelijke motivering, die bij de bekendmaking van de beslissing wordt vermeld. Daarbij wordt, indien ingevolge artikel 7:3 van het horen is afgezien, tevens aangegeven op welke grond dat is geschied.
[…].

Artikel 8:88

1. De bestuursrechter is bevoegd op verzoek van een belanghebbende een bestuursorgaan te veroordelen tot vergoeding van schade die de belanghebbende lijdt of zal lijden als gevolg van:
een onrechtmatig besluit;
een andere onrechtmatige handeling ter voorbereiding van een onrechtmatig besluit;
het niet tijdig nemen van een besluit;
een andere onrechtmatige handeling van een bestuursorgaan waarbij een persoon als bedoeld in artikel 8:2, eerste lid, onder a, zijn nagelaten betrekkingen of zijn rechtverkrijgenden belanghebbende zijn.
[…].

Artikel 10:3

[…].
3. Mandaat tot het beslissen op een bezwaarschrift of op een verzoek als bedoeld in artikel 7:1a, eerste lid, wordt niet verleend aan degene die het besluit waartegen het bezwaar zich richt, krachtens mandaat heeft genomen.
[…].
Gemeentewet

Artikel 59a

De stukken die van het college uitgaan, worden door de burgemeester ondertekend en door de secretaris medeondertekend.
Het college van burgemeester en wethouders kan hem toestaan de ondertekening op te dragen aan een ander lid van het college, aan de secretaris of aan een of meer andere gemeenteambtenaren.
De medeondertekening door de secretaris is niet van toepassing indien de ondertekening van stukken die van het college uitgaan ingevolge het tweede lid is opgedragen aan de secretaris of een of meer andere gemeenteambtenaren.
Activiteitenbesluit milieubeheer

Artikel 2.17

[…].
1. In afwijking van het eerste, tweede en derde lid geldt voor een inrichting waar uitsluitend of in hoofdzaak agrarische activiteiten dan wel activiteiten die daarmee verband houden worden verricht, niet zijnde een glastuinbouwbedrijf dat is gelegen in een glastuinbouwgebied, dat:
a. […].
b. voor het maximaal geluidsniveau (Lamax), veroorzaakt door de in de inrichting aanwezige installaties en toestellen, alsmede door de in de inrichting verrichte werkzaamheden en activiteiten en laad- en losactiviteiten ten behoeve van en in de onmiddellijke nabijheid van de inrichting, de niveaus op de plaatsen en tijdstippen, genoemd in tabel 2.17f, niet meer bedragen dan de in die tabel aangegeven waarden;
Tabel 2.17f
06:00–19:00 uur
19:00–22:00 uur
22:00–06:00 uur
LAmax op de gevel van gevoelige gebouwen
70 dB(A)
65 dB(A)
60 dB(A)
LAmax in in- en aanpandige gevoelige gebouwen
55 dB(A)
50 B(A)
45 dB(A)
c. de in de periode tussen 06.00 uur en 19.00 uur in tabel 2.17f opgenomen waarden niet van toepassing zijn op laad- en losactiviteiten, alsmede op het in en uit de inrichting rijden van landbouw- of bosbouwtrekkers, motorrijtuigen met beperkte snelheid of mobiele machines;
[…].
[…].