ECLI:NL:RBROT:2025:12613

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
20 oktober 2025
Publicatiedatum
28 oktober 2025
Zaaknummer
FT RK 25/1771 – FT RK 25/1772
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van het verzoek om een moratorium en niet-ontvankelijkheid in de schuldsaneringsregeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 20 oktober 2025 uitspraak gedaan in een verzoekschrift ex artikel 287b van de Faillissementswet (Fw) van verzoekster, die sinds februari 2024 geen inkomsten meer heeft en al achttien maanden haar huur niet heeft betaald. Verzoekster vroeg om een voorlopige voorziening om te voorkomen dat verweerster, Stichting Woonstad Rotterdam, het vonnis van 25 juli 2025 tot ontruiming van haar woning ten uitvoer zou leggen. Tijdens de zitting op 13 oktober 2025 werd duidelijk dat verzoekster geen stappen had ondernomen om haar financiële situatie te verbeteren en dat zij geen hulp had ingeschakeld voor schuldhulpverlening. De rechtbank oordeelde dat er sprake was van een bedreigende situatie, maar dat het belang van verweerster om het vonnis tot ontruiming uit te voeren zwaarder woog dan het belang van verzoekster om in de woning te blijven. De rechtbank wees het verzoek om een moratorium af en verklaarde verzoekster niet-ontvankelijk in haar verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling, met de mogelijkheid om in de toekomst een nieuw verzoek in te dienen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
voorlopige voorziening ex artikel 287b Faillissementswet: afwijzing
toepassing schuldsaneringsregeling: niet-ontvankelijk
rekestnummers: [nummers]
uitspraakdatum: 20 oktober 2025
[verzoekster],
wonende te [adres]
[postcode] [woonplaats],
verzoekster.

1.De procedure

Verzoekster heeft op 26 september 2025, met een verzoekschrift ex artikel 284 Faillissementswet (Fw), een verzoekschrift ex artikel 287b, eerste lid, Fw ingediend, waarin wordt gevraagd om een voorlopige voorziening bij voorraad.
In het vonnis van deze rechtbank van 25 juli 2025 heeft de rechtbank de behandeling van het verzoekschrift bepaald op 20 oktober 2025.
Ter zitting van 13 oktober 2025 zijn verschenen en gehoord:
  • verzoekster;
  • mevrouw O. Karstens, werkzaam bij Gelplein (hierna: schuldhulpverlening);
  • de heer R.F. Marchelinus, werkzaam bij Stichting Woonstad Rotterdam (hierna: verweerster).
De rechtbank heeft de uitspraak bepaald op heden.

2.Het verzoek

Het verzoek strekt ertoe op grond van artikel 287b, eerste lid, Fw, gedurende een termijn van zes maanden bij uitspraak een voorlopige voorziening te treffen en verweerster te verbieden het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 25 juli 2025 tot ontruiming van de woonruimte van verzoekster ten uitvoer te leggen.
Verzoekster heeft vanaf februari 2024 geen inkomsten meer. Verzoekster heeft een PW-uitkering aangevraagd. Verzoekster heeft (nog) geen schuldhulpverlening opgestart. De lopende huurtermijnen worden niet betaald.

3.Het verweer

Verzoekster heeft inmiddels achttien maanden – vanaf april 2024 – geen huur betaald. De laatste huurbetaling was op 15 maart 2024 en zag op de huur van maart 2024. Er is vanaf het moment dat verzoekster de woning begon te huren – op drie maanden na – continu sprake geweest van een huurachterstand. De ontruiming is meerdere keren niet doorgezet. Verweerster verzoekt het verzoek af te wijzen.

4.De beoordeling

Allereerst dient te worden beoordeeld of sprake is van een bedreigende situatie zoals dwingend is voorgeschreven in artikel 287b, tweede lid, Fw. Nu verzoekster een kopie van het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 25 juli 2025 tot ontruiming van de woonruimte van verzoekster en een kopie van het exploot van 11 augustus 2025 heeft overgelegd waarin wordt aangekondigd dat verweerster op 29 september 2025 zal overgaan tot ontruiming van de woning van verzoekster, is er naar het oordeel van de rechtbank sprake van een bedreigende situatie.
De wetgever heeft met een moratorium beoogd om een schuldenaar bij een – dreigende – executie een adempauze te bieden opdat de schuldenaar in staat wordt gesteld om met zijn schuldeisers een regeling van zijn schulden overeen te komen.
Artikel 287b Fw bevat geen criterium op grond waarvan kan worden beslist of de voorlopige voorziening dient te worden toegewezen dan wel afgewezen. De rechtbank zoekt daarom aansluiting bij de voorziening zoals genoemd in artikel 287, vierde lid, Fw waarbij een afweging dient plaats te vinden tussen het belang van verzoekster enerzijds en de schuldeiser, in dit geval verweerster, anderzijds.
Het belang van verzoekster bestaat erin dat zij in de huurwoning kan blijven wonen en dat het minnelijk schuldhulpverleningstraject door verzoekster kan worden doorlopen.
Het belang van verweerster bestaat erin dat zij het vonnis van 25 juli 2025 ten uitvoer kan leggen.
Naar het oordeel van de rechtbank is onvoldoende aannemelijk geworden dat de lopende huurtermijnen kunnen en zullen worden voldaan. Verzoekster heeft vanaf februari 2024 geen inkomsten meer en niet is gebleken dat zij zich sedertdien heeft ingespannen om inkomsten te verkrijgen. Verzoekster verklaart dat zij haar inwonende broer, die een onderneming exploiteert, niet gevraagd heeft bij te dragen aan het betalen van de huur. De lopende huurtermijnen zijn vanaf april 2024 (inmiddels al achttien maanden) niet meer voldaan. Daarnaast is onvoldoende aannemelijk geworden dat de lopende huurtermijnen tijdig zullen worden voldaan.
Hierbij neemt de rechtbank ook nog in aanmerking dat verzoekster op 17 maart 2023 al een moratorium toegewezen heeft gekregen en aansluitend een nieuw moratorium heeft verzocht, dat werd afgewezen op 27 november 2023. Kort nadien is verzoekster wederom gestopt met het betalen van de huur.
Derhalve is de rechtbank van oordeel dat het belang van verweerster zwaarder dient te wegen dan het belang van verzoekster. De verzochte voorziening zal dan ook worden afgewezen.
Nu het minnelijk traject naar verwachting niet op korte termijn zal zijn afgerond, zal verzoekster gelet op het bepaalde in artikel 285, eerste lid, sub f, in samenhang met artikel 287, tweede lid, Fw, ten aanzien van het verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling ex artikel 284, tweede lid, Fw, niet-ontvankelijk worden verklaard. Zo nodig kan verzoekster te zijner tijd een nieuw verzoek indienen.

5.De beslissing

De rechtbank:
- wijst het verzoek ex artikel 287b Fw af;
- verklaart verzoekster niet-ontvankelijk in haar verzoek ex artikel 284, tweede lid, Fw.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Aukema, rechter, en in aanwezigheid van S.R.L.T. Peek, griffier, in het openbaar uitgesproken op 20 oktober 2025.