ECLI:NL:RBROT:2025:1253

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
29 januari 2025
Publicatiedatum
31 januari 2025
Zaaknummer
C/10/680771 / HA ZA 24-522
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake bemiddelingsovereenkomst en recht op loon

In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 29 januari 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen HBO Young Professionals (HYP) en [gedaagde 1], een zelfstandige groothandel in elektrotechnische producten. HYP had in februari 2023 een bemiddelingsovereenkomst gesloten met [gedaagde 1] voor het vervullen van vacatures. In februari 2024 kwamen partijen opnieuw in contact over een vacature voor Verkoop Medewerker Binnendienst. HYP stelde dat de indiensttreding van [naam 1] bij [gedaagde 1] het gevolg was van haar inspanningen, terwijl [gedaagde 1] dit betwistte. De rechtbank oordeelde dat de bemiddelingsovereenkomst geen werking meer had op het moment dat de vacature in 2024 aan de orde was, omdat de vacatures waarvoor de overeenkomst was gesloten al waren vervuld. HYP had echter wel recht op een redelijk loon voor de werkzaamheden die zij had verricht, wat door de rechtbank werd vastgesteld op € 750,00. De vordering tot betaling van een bemiddelingsfee werd afgewezen, evenals de vorderingen tegen [gedaagde 2]. HYP werd veroordeeld in de proceskosten van [gedaagde 1].

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/680771 / HA ZA 24-522
Vonnis van 29 januari 2025
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
AXS OFFICE II B.V.(handelend onder de naam:
HBO Young Professionals),
gevestigd in Rotterdam,
eiseres,
advocaat mr. P.P. Bergers te Barendrecht,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde 1],
gevestigd in Hoogvliet Rotterdam,
2.
[gedaagde 2],
wonend in Den Haag,
gedaagden,
advocaat mr. G. van der Spek te Rotterdam.
Partijen worden hierna HYP, [gedaagde 1] en [gedaagde 2] genoemd. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] samen worden [gedaagden] genoemd.

1.De zaak in het kort

HYP en [gedaagde 1] hebben in februari 2023 een bemiddelingsovereenkomst met elkaar gesloten naar aanleiding van vacatures die [gedaagde 1] op dat moment open had staan. In februari 2024 zijn partijen weer met elkaar in contact gekomen over onder andere de vervulling van de vacature van Verkoop Medewerker Binnendienst bij [gedaagde 1]. Op enig moment heeft [naam 1] die vacature bij [gedaagde 1] vervuld. Partijen verschillen van mening of (i) de in 2023 gesloten overeenkomst nog werking had toen HYP en [gedaagde 1] weer in contact kwamen met elkaar in februari 2024 en (ii) of de indiensttreding van [naam 1] bij [gedaagde 1] het gevolg is van de inspanningen van HYP. De rechtbank oordeelt samengevat dat dit allebei niet het geval is. [gedaagde 1] hoeft de door HYP gevorderde bemiddelingsfee niet te betalen, maar HYP heeft wel recht op een (in omvang beperkt) redelijk loon. Hierna wordt uitgelegd hoe de rechtbank tot dit oordeel is gekomen.

2.De procedure

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 3 juni 2024, met producties 1 t/m 6;
  • de conclusie van antwoord, met producties 1 t/m 3;
  • de brief van de rechtbank van 14 augustus 2024, waarbij partijen zijn opgeroepen voor de mondelinge behandeling en de brief van de rechtbank van 25 oktober 2024 met nadere informatie over de mondelinge behandeling;
  • de akte overlegging producties 7 en 8, tevens zijnde akte wijziging van eis van HYP;
  • de akte overlegging aanvullende producties 9 t/m 11 van HYP; en
  • de mondelinge behandeling op 26 november 2024 en de daarbij door partijen overgelegde spreekaantekeningen.
2.2.
Aan het einde van de mondelinge behandeling heeft de rechtbank de datum bepaald waarop er vonnis zal worden gewezen.

3.De feiten

3.1.
HYP is gespecialiseerd in de bemiddeling van (kantoor)personeel voor haar opdrachtgevers. Dit doet HYP op basis van het principe ‘no cure no pay’. [gedaagde 1] is een zelfstandige groothandel die gespecialiseerd is in elektrotechnische producten. [gedaagde 2] is MT-lid en leider van de vestiging in Hoogvliet-Rotterdam van [gedaagde 1].
3.2.
In februari 2023 hebben HYP en [gedaagde 1] een schriftelijke bemiddelingsovereenkomst (hierna: de Overeenkomst) met elkaar gesloten, waarbij tevens de algemene NBBU-voorwaarden van toepassing zijn verklaard. Op dat moment had [gedaagde 1] openstaande vacatures die zij wenste uit te zetten bij HYP. In de Overeenkomst staat, voor zover hier van belang, onder meer het volgende:
“Wij vinden het belangrijk dat onze voorwaarden duidelijk zijn bij onze klanten alvorens wij met elkaar een samenwerking aangaan. Wij vragen u daarom onze voorwaarden door te lezen en deze getekend te retourneren waarna wij het gesprek met onze kandidaa)t(en) aan u zullen bevestigen. Hierbij presenteren wij u onzeNo Cure, No Pay werkwijzeen voorwaarden van die voornoemde dienstverlening.
HBO Young Professionals hanteert het "no cure, no pay systeem".U maakt geen kosten en krijgt dus geen rekening als u bij HBO Young Professionals de zoekopdracht uitzet of als u de door aangeboden HBO Young Professionals kandida(a)t(en) op gesprek krijgt.U krijgt van HBO Young Professionals pas een rekening als een kandidaat daadwerkelijk bij u in dienst treedt of middels inlening via HBO Young Professionals werkzaamheden bij u gaat verrichten.
Op het moment dat u met de door HBO Young Professionals (hierna te noemen HYP) aangeboden kandida(a)t(en) verder wil, dan zijn dit onze voorwaarden;
(optie 1) U leent de kandida(a)t(en) van HYP in na voordracht op basis van een op voorhand overeengekomen en gepresenteerd uurtarief excl. BTW waarbij u de mogelijkheid heeft om deze kandida(a)t(en) na een inleenperiode van minimaal 1700 uur gewerkte uren via HYP kosteloos een contract aan te bieden.
(optie 2) Indien de door HYP gepresenteerde kandida(a)t(en) binnen twaalf maanden na het moment van voordracht bij u alsnog in dienst tre(e)dt(en) direct, hetzij indirect (via derden) of anderszins alsnog werkzaamheden bij u gaa(t)(n) verrichten, dan berekenen wij u een bemiddelingsfee gebaseerd op 25% van het aangeboden uurtarief x de inleenperiode van 2000 uur excl. BTW.
Mocht een door HYP aangeboden kandidaat reeds bekend zijn bij uw organisatie, dan dient u dit in reactie op de desbetreffende e-mail dezelfde dag nog per e-mail en per omgaande kenbaar te maken aan HYP, waarna het recht om daar een beroep op te doen vervalt.”
3.3.
[gedaagde 1] heeft circa anderhalve maand na het sluiten van de Overeenkomst zelf zorg gedragen voor het vervullen van de vacatures uit 2023 waarvoor HYP was ingeschakeld.
3.4.
Op 6 februari 2024 hebben [naam 2] en [naam 3] van HYP een bespreking gehad met [gedaagde 2] op het kantoor van [gedaagde 1]. Op dat moment had [gedaagde 1] meerdere nieuwe openstaande vacatures, waaronder voor de functie Verkoop Medewerker Binnendienst. Tijdens deze bespreking heeft [gedaagde 2] HYP voorzien van informatie met betrekking tot het functieprofiel van deze functie.
3.5.
Op 19 februari 2024 om 15:23 uur heeft HYP het CV van [naam 1] (hierna: [naam 1]) per e-mail toegestuurd aan [gedaagde 2] voor de functie Verkoop Medewerker Binnendienst. In deze e-mail schrijft [naam 2] van HYP aan [gedaagde 2]:
“Hierbij deel ik je graag het CV van [naam 1][rechtbank: [naam 1]]
. (..) Ik heb direct de vacature met hem doorgenomen en hij is super enthousiast. Hij heeft een salarisindicatie van €3.300 bruto o.b.v. 40 met een bijbehorend uurtarief van €54,29.
Zou jij hem willen uitnodigen voor een kennismaking? Dan neem ik de mogelijkheden morgenochtend direct door wanneer hij langskomt voor een persoonlijke kennismaking. (..)”
3.6.
Op dinsdag 20 februari 2024 om 09:04 uur schrijft [naam 2] van HYP aan [gedaagde 2] per e-mail:
“Ik heb je zojuist te bellen, maar kreeg je helaas niet te pakken. Ik probeerde je te bereiken over onderstaande mail. [naam 1] komt om 10.30 uur lang voor een kennismaking en is super enthousiast over de functie van Commercieel Medewerker Binnendienst. Daarom ben ik benieuwd of je onderstaande mail al hebt kunnen lezen en of je hem zou willen uitnodigen voor een gesprek!”
3.7.
[gedaagde 2] heeft op 20 februari 2024 per e-mail als volgt gereageerd op de e-mails van 19 en 20 februari 2024 van [naam 2] van HYP:
“Bedankt voor je achtergelaten voicemail en bericht.
Ik was niet eerder in de mogelijkheid te reageren.
Voor nu kan je de lopende vacature(s) loslaten. Inmiddels hebben wij een mogelijke kandidaat gevonden en zullen hem een voorstel doen.”
3.8.
Op 6 maart 2024 is een arbeidsovereenkomst gesloten tussen [gedaagde 1] en [naam 1] en is overeengekomen dat [naam 1] per 18 maart 2024 in dienst zou treden.
3.9.
Op enig moment heeft HYP geconstateerd dat [naam 1] in dienst is getreden bij [gedaagde 1]. HYP heeft [gedaagde 1] op de hoogte gebracht van haar constatering. In reactie daarop schrijft [gedaagde 2] op 26 maart 2024 aan [naam 2] van HYP per e-mail:
“(..) De overeenkomst met [naam 1][rechtbank: [naam 1]]
is reeds per 25 maart jl. beëindigd.
Gezien de laatste contacten is er besloten om geen gebruik te maken van jullie diensten.”
Omdat [naam 1] een mismatch bleek te zijn voor [gedaagde 1] is [naam 1] op 25 maart 2024 ontslagen door [gedaagde 1] met een beroep op het in de arbeidsovereenkomst opgenomen proeftijdbeding.
3.10.
Nadat HYP heeft geconstateerd dat [naam 1] in dienst is getreden bij [gedaagde 1], heeft de advocaat van HYP [gedaagde 1] in een e-mailbericht van 12 april 2024 in gebreke gesteld wegens het niet nakomen van de Overeenkomst.

4.Het geschil

4.1.
HYP vordert – na vermeerdering van haar eis – dat de rechtbank bij vonnis voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
Primair
1. [gedaagde 1] veroordeelt tot betaling van de hoofdsom van € 32.845,45;
2. het bedrag van de hoofdsom vermeerdert met de wettelijke handelsrente van 8%, vanaf de datum verschuldigdheid van de factuur tot de datum van volledige betaling;
3. het bedrag vermeerdert met de buitengerechtelijke incassokosten primair van € 4.926,82 op grond van artikel 5.5 NBBU-voorwaarden en subsidiair van € 1.103,45;
Subsidiair
4. [gedaagde 2] veroordeelt tot betaling van de door HYP geleden schade ad € 32.845,45;
Meer subsidiair
5. een in goede justitie te bepalen andere voorziening treft, die recht doet aan de positie van HYP in deze casus;
Zowel primair, subsidiair als meer subsidiair
6. de relevante partij veroordeelt tot betaling van de kosten deurwaarder en de nakosten;
7. de relevante partij veroordeelt tot betaling van de kosten van deze procedure ad € 4.624,63 + PM voor wat betreft de kosten advocaat en subsidiair op basis van het liquidatietarief voor wat betreft de kosten advocaat, te vermeerderen met de wettelijke rente over deze kosten vanaf veertien dagen na dagtekening van de uitspraak.
4.2.
HYP legt aan haar vordering de Overeenkomst ten grondslag. Daarin staat onder ‘optie 2’ opgenomen dat een bemiddelingsfee betaald moet worden door [gedaagde 1] als de door HYP gepresenteerde kandidaat binnen twaalf maanden na het moment van voordracht alsnog bij [gedaagde 1] in dienst treedt direct, hetzij indirect (via derden) of anderszins alsnog werkzaamheden bij [gedaagde 1] gaat verrichten. Daarvan is hier volgens HYP sprake. Er is volgens HYP een geslaagde bemiddeling tot stand gekomen. HYP vordert in deze procedure primair dat [gedaagde 1] wordt veroordeeld tot betaling van de bemiddelingsfee van € 32.845,45 (incl. BTW). De subsidiaire vordering tegen [gedaagde 2] stelt zij in voor het geval [gedaagde 1] zich terecht op het standpunt zou stellen dat de Overeenkomst niet rechtsgeldig namens [gedaagde 1] is ondertekend door [gedaagde 2].
4.3.
[gedaagden] voeren gemotiveerd verweer. De conclusie van [gedaagden] strekt tot niet-ontvankelijkverklaring van HYP in haar vorderingen, althans tot afwijzing daarvan, met veroordeling van HYP in de proceskosten. [gedaagden] stellen zich op het standpunt dat de Overeenkomst niet meer van toepassing was toen in 2024 bij [gedaagde 1] de vacature van Verkoop Medewerker Binnendienst ontstond. Bovendien betwisten [gedaagden] dat [naam 1] door de bemiddeling van HYP bij haar in dienst is getreden. Ten slotte voeren [gedaagden] het verweer dat als de bemiddelingsfee wel door haar verschuldigd is, er sprake is van een boetebeding en verzoekt zij de rechtbank om de boete te matigen op grond van artikel 6:94 BW.
4.4.
Onder de beoordeling wordt nader ingegaan op de stellingen en verweren van partijen, voor zover deze voor de beoordeling relevant zijn.

5.De beoordeling

5.1.
HYP heeft bij akte haar eis vermeerderd. Nu [gedaagden] daar geen bezwaar tegen hebben gemaakt en de rechtbank de eisvermeerdering niet in strijd acht met de goede procesorde, zal de rechtbank de vorderingen van HYP beoordelen zoals hiervoor in 4.1 weergegeven. Er zijn door HYP primaire en subsidiaire vorderingen ingesteld tegen respectievelijk [gedaagde 1] en [gedaagde 2]. Ter zitting heeft HYP verklaard dat als de primaire vorderingen tegen [gedaagde 1] worden toegewezen, de subsidiaire vorderingen tegen [gedaagde 2] vervallen. Hierna zullen eerst de primaire vorderingen tegen [gedaagde 1] beoordeeld worden.
De primaire vorderingen tegen [gedaagde 1]
Is de Overeenkomst nog van toepassing?
5.2.
Tussen partijen is niet in geschil dat de Overeenkomst in februari 2023 geldig tot stand is gekomen. Wel is tussen partijen in geschil of de Overeenkomst nog werking had tussen partijen toen het vervullen van de vacature van Verkoop Medewerker Binnendienst in februari 2024 aan de orde was.
5.3.
De rechtbank oordeelt dat de Overeenkomst op dat moment geen werking meer had tussen partijen. Zij motiveert dat oordeel als volgt.
5.4.
[gedaagden] hebben onbetwist gesteld dat de aanleiding voor het sluiten van de Overeenkomst was dat er een aantal specifieke vacatures bij [gedaagde 1] uitstonden begin 2023, waar HYP bij wilde bemiddelen. Eveneens onbetwist is de stelling van [gedaagden] dat die vacatures korte tijd later, circa anderhalve maand na het sluiten van de Overeenkomst, zijn vervuld door inspanningen van [gedaagde 1] zelf. Daarmee was de Overeenkomst tussen partijen naar het oordeel van de rechtbank uitgewerkt.
5.5.
Relevant voor dat oordeel is dat gesteld noch gebleken is dat er in de periode tussen het vervullen van de vacatures waarvoor de Overeenkomst werd gesloten in de eerste maanden van 2023 en begin 2024 nog contact is geweest tussen HYP en [gedaagden] HYP heeft begin 2024 pas weer contact opgenomen met [gedaagde 1] toen zij op een vacaturewebsite zag dat [gedaagde 1] openstaande vacatures had. Tijdens het gesprek op 6 februari 2024 heeft [gedaagde 1] HYP informatie verstrekt over het functieprofiel van de vacature van Verkoop Medewerker Binnendienst. De Overeenkomst is daarbij niet ter sprake geweest, zo heeft HYP desgevraagd ter zitting verklaard. HYP heeft wel gesteld dat “haar voorwaarden” na dat gesprek aan [gedaagde 1] zijn toegestuurd, maar enig bewijs daarvan ontbreekt in de stukken. Uit de verklaringen van de medewerkers van HYP en van [gedaagde 2] bij de mondelinge behandeling leidt de rechtbank af dat het gesprek op 6 februari 2024 in feite een kennismakingsgesprek was. Aan de zijde van HYP waren nieuwe accountmanagers betrokken, die [gedaagde 1] nog niet kenden. Er is dan ook gesproken over de werkzaamheden van [gedaagde 1] en over de vraag wat [gedaagde 1] qua persoonlijkheid zoekt in nieuwe medewerkers.
5.6.
Dat in de Overeenkomst wordt gesproken over “samenwerking” is onvoldoende om de conclusie te kunnen rechtvaardigen dat partijen met de Overeenkomst beoogd hebben ook afspraken vast te leggen voor eventuele andere, in de toekomst bij [gedaagde 1] vrij te komen vacatures dan de openstaande vacatures ten tijde van het sluiten van de Overeenkomst. HYP heeft niet onderbouwd waarom [gedaagde 1] dat zo had moeten begrijpen. Daarvoor volstaat niet dat het volgens HYP in de bemiddelingsbranche gebruikelijk is dat er éénmalig een overeenkomst wordt gesloten tussen een opdrachtgever en -nemer, die vervolgens steeds opnieuw van toepassing is op de individuele aanbiedingen van potentiële kandidaten. In dit geval hebben partijen gesproken over een aantal, specifieke vacatures die [gedaagde 1] op dat moment (begin 2023) graag vervuld zag. Als HYP ook afspraken had willen maken voor andere, toekomstige vacatures, had het voor de hand gelegen dat expliciet tot uitdrukking te brengen in de tekst van de Overeenkomst, of dat dit in ieder aan de orde te stellen voorafgaand aan het sluiten van de Overeenkomst. Gesteld noch gebleken is dat HYP dat heeft gedaan.
5.7.
Dit maakt dat de Overeenkomst niet van toepassing was op de werkzaamheden die door HYP zijn verricht in het kader van het vervullen van de vacature van Verkoop Medewerker Binnendienst. Dat betekent dat er in 2024 een nieuwe bemiddelingsovereenkomst tot stand is gekomen tussen HYP en [gedaagde 1] met betrekking tot deze vacature. Bij deze nieuwe overeenkomst zijn geen specifieke voorwaarden, ook niet de NBBU-voorwaarden, overeengekomen. Het van toepassing verklaren van deze voorwaarden op de Overeenkomst betekent niet dat deze voorwaarden ook automatisch van toepassing zijn op de nieuwe overeenkomst in 2024. Er is tijdens het gesprek op 6 februari 2024 niet gesproken over of verwezen naar de Overeenkomst en/of naar de NBBU-voorwaarden en deze zijn ook daarna niet anderszins op de nieuwe opdracht van toepassing verklaard.
HYP heeft recht op een redelijk loon
5.8.
Partijen zijn het niet eens over de vraag of de arbeidsovereenkomst tussen [gedaagde 1] en [naam 1] tot stand is gekomen door de inspanningen van HYP. Voor de beoordeling van het recht van HYP op loon laat de rechtbank het antwoord op die vraag in het midden. Ook als dat namelijk niet zo is, heeft HYP op grond van artikel 7:411 lid 1 BW recht op een redelijk loon voor de werkzaamheden die zij heeft verricht als de overeenkomst eindigt voordat deze is volbracht.
5.9.
HYP heeft op de zitting nader uiteengezet waar haar werkzaamheden uit hebben bestaan. Een en ander is door [gedaagden] vervolgens niet betwist. Samengevat komen de werkzaamheden neer op een bespreking op het kantoor van [gedaagde 1], het uitvoeren van zoekwerkzaamheden voor de vacature Verkoop Medewerker Binnendienst, het bespreken van de vacature met [naam 1], het ontvangen van [naam 1] op kantoor en het doorsturen van het CV van [naam 1] naar [gedaagden] De rechtbank begroot deze werkzaamheden op circa 3 uren. De rechtbank is van oordeel dat in de gegeven omstandigheden een loon van € 750,00 voor deze tijd een redelijk loon is.
5.10.
Voor toekenning van een hoger loon is naar het oordeel van de rechtbank geen plaats. Van belang daarbij is dat niet vast is komen te staan dat [gedaagden] voordeel heeft gehad van de werkzaamheden van HYP. [gedaagden] hebben immers gemotiveerd betwist dat de arbeidsovereenkomst door de inspanningen van HYP tot stand is gekomen. Ter zitting is door [gedaagde 2] verklaard dat hij via zijn ex-collega, [naam 4], contact heeft gehad over de destijds openstaande vacature Verkoop Medewerker Binnendienst. [naam 4] was op dat moment werkzaam bij Rexel en vanwege een reorganisatie bij Rexel waren veel van zijn collega’s op zoek naar een nieuwe baan. Zo is [gedaagde 2] onder meer eerst in contact gekomen met [naam 5]. Toen [gedaagde 2] ter kennis was gekomen dat deze al een nieuwe baan had gevonden, is [gedaagde 2] via [naam 4] bij [naam 1] terecht gekomen.
5.11.
HYP heeft geen verdere onderbouwing gegeven van haar stelling dat het in dienst treden van [naam 1] het gevolg was van haar introductie van [naam 1] bij [gedaagden] Dat had van haar gezien de gemotiveerde betwisting van [gedaagden] op dit punt in de conclusie van antwoord wel mogen worden verwacht. HYP had bijvoorbeeld een schriftelijke verklaring van [naam 1] in het geding kunnen brengen. Dit geldt te meer nu de rechtbank het causale verband expliciet als één van de te bespreken onderwerpen had opgenomen in de zittingsagenda voor de mondelinge behandeling. Bij gebreke daarvan kan er in rechte niet van worden uitgegaan dat de inspanningen van HYP tot de indiensttreding van [naam 1] hebben geleid.
5.12.
De rechtbank begrijpt uit de verklaringen ter zitting van HYP dat het in de praktijk vaak voorkomt dat opdrachtgevers een arbeidsovereenkomst sluiten met een door HYP voorgestelde kandidaat buiten HYP om, zodat er geen bemiddelingsfee betaald hoeft te worden. De rechtbank heeft er begrip voor als HYP daartegen wil opkomen. Hier staat evenwel niet vast dat de indiensttreding van [naam 1] het gevolg is van de inspanningen van HYP. Dat [gedaagden] bewust buiten HYP een arbeidsovereenkomst met [naam 1] is aangegaan, is niet gebleken.
Wettelijke rente
5.13.
De wettelijke rente ex art. 6:119a BW zal worden toegewezen met ingang van de datum van dagvaarding (3 juni 2024). Naar het oordeel van de rechtbank moet het voor [gedaagde 1] aan de hand van de inhoud van de dagvaarding in redelijkheid duidelijk zijn geworden dat HYP recht had op een redelijk loon.
Buitengerechtelijke kosten
5.14.
HYP baseert haar vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke kosten in de eerste plaats op de NNBU-voorwaarden. Die zijn, zo is hiervoor vastgesteld, niet van toepassing op de overeenkomst waar het hier om gaat. Voor een vordering tot vergoeding door [gedaagde 1] van buitengerechtelijke kosten op grond van de wettelijke regeling is ook geen plaats. [gedaagde 1] hoeft maar een zeer klein deel van het bedrag te betalen dat HYP bij haar wilde innen. Het maken van buitengerechtelijke kosten was onder die omstandigheden niet gerechtvaardigd. Het ligt zeer voor de hand dat het maken van die kosten niet nodig was geweest als HYP van meet af aan aanspraak had gemaakt op betaling van het toe te wijzen bedrag van € 750,00. Deze vordering wordt daarom afgewezen.
De subsidiaire vorderingen tegen [gedaagde 2]
5.15.
Ter zitting heeft HYP, als gezegd, verklaard dat haar vorderingen zo bedoeld zijn dat als de primaire vordering tegen [gedaagde 1] worden toegewezen, haar subsidiaire vorderingen tegen [gedaagde 2] vervallen. Niet duidelijk is of HYP in dit geval, waarin slechts een zeer beperkt deel van haar primaire vordering wordt toegewezen, haar subsidiaire vordering al dan niet wenst te handhaven. Om die reden bespreekt de rechtbank hierna volledigheidshalve de subsidiaire vordering tegen [gedaagde 2].
5.16.
De vorderingen tegen [gedaagde 2] heeft HYP, zo begrijpt de rechtbank, ingesteld voor het geval [gedaagde 1] zich op het standpunt zou stellen dat de Overeenkomst door [gedaagde 2] onbevoegd is aangegaan en [gedaagde 1] daaraan om die reden niet is gebonden. Dat standpunt is door [gedaagde 1] niet ingenomen, ook niet ten aanzien van de in februari 2024 gesloten overeenkomst. [gedaagde 1] zal bovendien worden veroordeeld tot betaling van een redelijk loon op grond van de laatste gesloten overeenkomst. Dat en waarom [gedaagde 2] onder die omstandigheden (ook) zou kunnen worden aangesproken tot nakoming en/of schadevergoeding, valt niet in te zien. Daarvoor ontbreekt iedere grondslag. De vorderingen tegen [gedaagde 2] worden dus afgewezen.
De proceskosten
5.17.
De primaire vorderingen worden grotendeels afgewezen. De subsidiaire vorderingen worden geheel afgewezen. HYP is daarmee de partij die grotendeels in het ongelijk wordt gesteld. Dat rechtvaardigt dat HYP wordt veroordeeld in de aan de zijde van [gedaagden] gevallen proceskosten. Die proceskosten worden begroot op:
- griffierecht € 2.889,00
- salaris advocaat
1.572,00‬ (twee punten van liquidatietarief III)
Totaal €
4.461‬,00
‬‬‬‬‬‬‬‬‬‬‬‬‬‬‬‬‬‬‬‬‬‬
5.18.
De proceskostenveroordeling wordt, zoals door [gedaagde 1] gevorderd, uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

6.De beslissing

De rechtbank
6.1.
veroordeelt [gedaagde 1] om aan HYP te betalen een bedrag van € 750,00, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119a BW over dat bedrag vanaf 3 juni 2024 tot aan de dag van volledige betaling;
6.2.
veroordeelt HYP in de proceskosten van [gedaagden] van € 4.461,00. Als HYP niet tijdig aan deze veroordeling voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, moet zij € 92,00 extra betalen aan [gedaagden], plus de kosten van betekening;
6.3.
verklaart 6.1. en 6.2.van dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
6.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.J.M.P. Cremers en in het openbaar uitgesproken op 29 januari 2025.
3893/1861/1918.