ECLI:NL:RBROT:2025:12524

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
3 september 2025
Publicatiedatum
24 oktober 2025
Zaaknummer
C/10/704080 / JE RK 25-1554
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van minderjarigen met overweging perspectiefbesluit

Op 3 september 2025 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Rotterdam een beschikking uitgesproken in de zaak betreffende de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van twee minderjarigen, [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2]. De kinderrechter heeft de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming West, die betrokken is bij de zorg voor de kinderen, verzocht om de ondertoezichtstelling voor een jaar te verlengen. De ouders van de kinderen, de moeder en de (stief)vader, zijn betrokken bij de procedure, waarbij beide partijen hun standpunten hebben toegelicht. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de ontwikkeling van de kinderen ernstig bedreigd wordt door een loyaliteitsconflict en dat de huidige situatie bij de (stief)vader stabiliteit biedt. De kinderrechter heeft de ondertoezichtstelling van beide minderjarigen verlengd tot 5 september 2026 en de machtiging tot uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige 1] bij de (stief)vader eveneens verlengd. De machtiging tot uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige 2] is echter afgewezen, omdat er geen sprake is van een plaatsing buiten het gezin. De kinderrechter heeft de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat deze direct van kracht is, ook als er hoger beroep wordt ingesteld.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Team jeugd
Zaaknummer: C/10/704080 / JE RK 25-1554
Datum uitspraak: 3 september 2025
Beschikking van de kinderrechter over een verlenging ondertoezichtstelling en een verlenging machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming West, gevestigd te Dordrecht,
hierna te noemen: de GI,
over
[minderjarige 1], geboren op [geboortedatum 1] 2015 in [geboorteplaats 1] ,
hierna te noemen: [voornaam minderjarige 1] ,
[minderjarige 2], geboren op [geboortedatum 2] 2018 in [geboorteplaats 2] ,
hierna te noemen: [voornaam minderjarige 2] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[naam moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende in [woonplaats] ,
advocaat mr. S.J. Daniels, kantoorhoudende te Utrecht,
[naam (stief)vader],
hierna te noemen: de (stief)vader,
wonende in [woonplaats] ,
advocaat mr. M. Bredius, kantoorhoudende te Gorinchem.
De kinderrechter merkt als informanten aan:
[persoon A] en [persoon B], de pleegzorgbegeleiders van Timon.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in de beoordeling:
- het verzoekschrift met bijlagen, ontvangen op 28 juli 2025.
1.2.
De zitting met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 27 augustus 2025. Daarbij waren aanwezig:
- de (stief)vader met zijn advocaat;
- de moeder met haar advocaat;
  • een vertegenwoordiger van de GI, [persoon C] ;
  • de pleegzorgbegeleiders van Timon.
1.3.
De kinderrechter heeft [voornaam minderjarige 1] naar zijn mening gevraagd. [voornaam minderjarige 1] heeft hierover voorafgaand aan de zitting een gesprek gevoerd met de kinderrechter. Tijdens de zitting heeft de kinderrechter samengevat wat [voornaam minderjarige 1] heeft verteld. De aanwezigen hebben daarop kunnen reageren.

2.De feiten

2.1.
De ouders hebben het ouderlijk gezag over [voornaam minderjarige 2] . De moeder is belast met het ouderlijk gezag over [voornaam minderjarige 1] .
2.2.
[voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] wonen bij de (stief)vader.
2.3.
Bij beschikking van 5 september 2024 zijn [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] onder toezicht gesteld tot 5 september 2025. Tevens is bij deze beschikking een machtiging tot uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] bij de (stief)vader verleend tot 5 september 2025.

3.Het verzoek

De GI verzoekt de ondertoezichtstelling van [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] te verlengen voor de duur van een jaar. Ook verzoekt de GI de machtiging tot uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] ,
naar de kinderrechter leest: bij de (stief)vader, te verlengen voor de duur van een jaar. De GI verzoekt de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.

4.De standpunten

4.1.
De GI handhaaft ter zitting het verzoek en licht dit als volgt toe. De GI heeft het perspectief van [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] bij de (stief)vader bepaald en verzoekt de kinderrechter dit perspectiefbesluit te toetsen. Op 11 september 2025 zal het eerste begeleide bezoekmoment van [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] bij de moeder thuis plaatsvinden. De moeder heeft de wens dat haar familie aansluit bij de bezoeken. Hierover is de GI intern nog in overleg. [voornaam minderjarige 2] zal worden aangemeld voor psychomotorische therapie (PMT) in Gorinchem. Een machtiging tot uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige 2] bij de (stief)vader is nodig om meer duidelijkheid te bieden en onrust te voorkomen. De GI acht een gezagsbeëindiging van de moeder op dit moment niet nodig. De moeder werkt mee.
4.2.
Door en namens de moeder wordt het volgende naar voren gebracht. De moeder heeft vertrouwen in de (stief)vader, maar wil op termijn dat er een 50/50-regeling gaat gelden. De moeder heeft progressie gemaakt. Ze straalt meer rust uit en is stabiel. Daarnaast bouwt de moeder haar medicijnen af en is ze op zoek naar werk. De omgang met de kinderen verloopt goed en de moeder wil haar kinderen graag meer zien. Ook de kinderen willen dit. De moeder vraagt al jarenlang om hulp voor de kinderen en is blij dat er nu hulp wordt ingezet. Een gezagsbeëindiging zal averechts werken voor de motivatie van de moeder.
4.3.
Door en namens de (stief)vader wordt ter zitting verzocht om de machtiging tot uithuisplaatsing te verlengen voor een kortere duur, zodat er een onderzoek kan worden gedaan naar de gezagsbeëindiging van de moeder. In reactie op de kinderrechter, brengt de advocaat van de (stief)vader naar voren dat er juridisch gezien geen aanleiding is voor een verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige 2] . Het is belangrijk dat er stabiliteit komt. Een jaarlijkse verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing is belastend voor de kinderen. De kinderen zitten in een loyaliteitsconflict en zij moeten hier niet verder mee belast worden. Daarnaast kan de moeder zich, zoals ook ter zitting blijkt, niet berusten in het perspectiefbesluit van de GI. De (stief)vader is blij dat het perspectief van de kinderen is bepaald. Het gaat goed met de kinderen en de (stief)vader zorgt voor rust en regelmaat. [voornaam minderjarige 1] heeft stappen gezet in zijn ontwikkeling en de school bevestigt dit. Binnenkort zal er een intake zijn voor het psychodiagnostisch onderzoek van [voornaam minderjarige 1] .

5.De informanten

De pleegzorgbegeleiders van Timon brengen ter zitting het volgende naar voren. De moeder doet tijdens de omgangsmomenten haar best om aansluiting te vinden bij de kinderen, maar het blijft lastig voor de moeder om haar grenzen aan te geven. In de afgelopen jaren zijn er veel wisselingen geweest en het is belangrijk dat er rust en duidelijkheid is. Daarom willen de pleegzorgbegeleiders de huidige omgangsregeling voorlopig vaststellen.

6.De beoordeling

Ondertoezichtstelling
6.1.
De kinderrechter is van oordeel dat aan de voorwaarden voor een verlenging van de ondertoezichtstelling is voldaan. [1] De kinderrechter legt hieronder uit waarom.
6.2.
De ontwikkeling van [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] wordt nog steeds ernstig bedreigd. De ontwikkelingsbedreiging is met name gelegen in het loyaliteitsconflict waarin de kinderen zich bevinden. Hoewel er in het afgelopen jaar sprake is van een positieve ontwikkeling, is het van belang dat de positieve ontwikkeling wordt gecontinueerd. De moeder lijkt stabieler en er is sprake van een verbeterde samenwerking tussen de (stief)vader en de moeder. [voornaam minderjarige 1] heeft sinds januari 2025 een coach met wie hij kan praten en er wordt gezien dat hij meer zijn emoties laat zien en beter zijn grenzen kan aangeven. Binnenkort staat er een intakegesprek gepland voor [voornaam minderjarige 1] bij Neuroscan voor het afnemen van een psychodiagnostisch onderzoek om beter zicht te krijgen op zijn ontwikkelingsbehoeften. [voornaam minderjarige 2] laat met name op school problematisch gedrag zien en het is belangrijk dat hij, net als [voornaam minderjarige 1] , met iemand kan praten. [voornaam minderjarige 2] is daarom aangemeld voor PMT. Daarnaast is er een begeleide omgangsregeling tussen de moeder en de kinderen, waarbij de kinderen één keer per twee weken anderhalf uur een begeleid omgangsmoment hebben met de moeder. Dit verloopt goed. De kinderrechter acht de betrokkenheid van een jeugdbeschermer nog noodzakelijk om de regie te voeren, passende hulpverlening in gang te zetten en de ontwikkeling van [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] te blijven volgen.
6.3.
De ondertoezichtstelling is daarom nog steeds nodig. De kinderrechter verlengt de ondertoezichtstelling van [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] voor de duur van een jaar.
6.4.
De kinderrechter verklaart de beslissing uitvoerbaar bij voorraad, zoals is verzocht. Dat wil zeggen dat de beslissing direct geldt, ook als iemand in hoger beroep gaat.
Machtiging tot uithuisplaatsing
6.5.
[voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] verblijven sinds 5 september 2024 door middel van een machtiging tot uithuisplaatsing bij de (stief)vader. De kinderrechter is van oordeel dat het in het belang is van de kinderen dat de huidige situatie wordt gecontinueerd. De (stief)vader sluit goed aan bij de kinderen en biedt de kinderen de rust en regelmaat die zij nodig hebben.
6.6.
Ten aanzien van [voornaam minderjarige 1] acht de kinderrechter een machtiging tot uithuisplaatsing nog nodig. Een verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige 1] is noodzakelijk in het belang van de verzorging en opvoeding. [2] [voornaam minderjarige 1] heeft sinds de plaatsing bij de (stief)vader stappen gezet in zijn ontwikkeling. De kinderrechter verlengt daarom de machtiging tot uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige 1] bij de (stief)vader voor de duur van een jaar.
6.7.
Ten aanzien van [voornaam minderjarige 2] ligt dit anders. Op grond van artikel 1:265a BW geschiedt een plaatsing van een minderjarige gedurende dag en nacht buiten het gezin uitsluitend met een machtiging tot uithuisplaatsing. De (stief)vader is samen met de moeder belast met het gezag over [voornaam minderjarige 2] en bij beschikking van 27 oktober 2023 is tevens de hoofdverblijfplaats van [voornaam minderjarige 2] bij de (stief)vader bepaald. Dit betekent dat in de huidige situatie, waarbij [voornaam minderjarige 2] bij de (stief)vader woont, er geen sprake is van een plaatsing “buiten het gezin” zoals bedoeld in artikel 1:265a BW. De kinderrechter ziet daarom geen grond voor een verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige 2] . Het feit dat de machtiging tot uithuisplaatsing nodig zou zijn om duidelijkheid te bieden en onrust te voorkomen, maakt dit niet anders.
De kinderrechter wijst daarom het verzoek voor een verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige 2] af.
6.8.
De kinderrechter geeft de GI in overweging mee om in het komende jaar na te denken over de gezagssituatie van zowel de (stief)vader als de moeder met betrekking tot [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] .
6.9.
De kinderrechter verklaart de beslissing over de machtiging tot uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige 1] uitvoerbaar bij voorraad, zoals is verzocht. Dat wil zeggen dat de beslissing direct geldt, ook als iemand in hoger beroep gaat.
Opvoedperspectief
6.10.
Nu de kinderrechter de machtiging tot uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige 2] afwijst, komt de kinderrechter niet meer toe aan een beoordeling van het perspectiefbesluit van [voornaam minderjarige 2] . Over het perspectiefbesluit van [voornaam minderjarige 1] in het kader van de machtiging tot uithuisplaatsing overweegt de kinderrechter als volgt.
6.11.
De GI heeft op 5 juni 2025 het perspectief van [voornaam minderjarige 1] bij de (stief)vader bepaald. Op 10 juni 2025 heeft de GI deze opvoedvisie met de moeder besproken en op 24 juli 2025 is dit naar de moeder gestuurd. Hoewel de moeder wisselend is in haar houding, is het positief dat zij heeft aangegeven dat ze haar best zal blijven doen voor [voornaam minderjarige 1] . De kinderrechter wil de moeder meegeven om zich bij dit besluit neer te leggen, hoe moeilijk dit ook zal zijn. Het is belangrijk dat [voornaam minderjarige 1] de rust en ruimte krijgt om zich verder te ontwikkelen, zonder dat hij het gevoel heeft dat hij een keuze moet maken tussen de moeder en de (stief)vader. Het feit dat de GI een perspectiefbesluit heeft genomen, betekent niet dat er niet meer zal worden toegewerkt naar een uitbreiding van de omgang. De moeder wil dit graag en ook [voornaam minderjarige 1] heeft aangegeven dat hij meer contact wil met de moeder.

7.De beslissing

De kinderrechter:
7.1.
verlengt de ondertoezichtstelling van [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] tot 5 september 2026;
7.2.
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige 1] bij de (stief)vader tot 5 september 2026;
7.3.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
7.4.
wijst de machtiging tot uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige 2] bij de (stief)vader af.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.C. Woudstra, kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken op 3 september 2025, in aanwezigheid van mr. L.N. van Geest als griffier.
Tegen eindbeslissingen in deze beschikking is hoger beroep mogelijk bij het gerechtshof Den Haag. Hiervoor is een advocaat nodig. Wie kunnen hoger beroep instellen:
  • degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • andere belanghebbenden, binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of binnen drie maanden nadat zij op andere wijze daarvan kennis hebben genomen.

Voetnoten

1.Artikel 1:260 BW.
2.Artikel 1:265c, tweede lid, BW.