ECLI:NL:RBROT:2025:12436

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
8 oktober 2025
Publicatiedatum
23 oktober 2025
Zaaknummer
C/10/704332 / JE RK 25-1589
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ondertoezichtstelling van een minderjarige in het kader van jeugdbescherming

Op 8 oktober 2025 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Rotterdam een beschikking uitgesproken over de ondertoezichtstelling van een minderjarige, geboren in 2010, in de zaak van de Raad voor de Kinderbescherming, Rotterdam-Dordrecht. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de minderjarige, hierna te noemen [minderjarige], ernstig in zijn ontwikkeling wordt bedreigd. De ouders, de moeder en de vader, zijn belast met het ouderlijk gezag, maar de moeder heeft onvoldoende zicht op de situatie van [minderjarige]. De Raad heeft verzocht om [minderjarige] onder toezicht te stellen voor de duur van een jaar, omdat er zorgen zijn over zijn toenemende politiecontacten, schoolverzuim en het beperkte contact met de vader. Tijdens de zitting op 8 oktober 2025 waren de moeder en vertegenwoordigers van de Raad en de gecertificeerde instelling aanwezig, terwijl de vader niet is verschenen. De kinderrechter heeft de noodzaak van de ondertoezichtstelling onderbouwd door te verwijzen naar de ingrijpende gebeurtenissen in het leven van [minderjarige], waaronder de echtscheiding van de ouders en de psychische problemen van de moeder. De kinderrechter heeft besloten om [minderjarige] onder toezicht te stellen van de gecertificeerde instelling Leger des Heils Jeugdbescherming & Jeugdreclassering, met ingang van 8 oktober 2025 tot 8 oktober 2026, en heeft de beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Tegen deze beslissing is hoger beroep mogelijk bij het gerechtshof Den Haag.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Team Jeugd
Zaaknummer: C/10/704332 / JE RK 25-1589
Datum uitspraak: 8 oktober 2025
Beschikking van de kinderrechter over een ondertoezichtstelling
in de zaak van
de Raad voor de Kinderbescherming, Rotterdam-Dordrecht,
hierna te noemen: de Raad, gevestigd te Rotterdam,
over
[minderjarige],
geboren op [geboortedatum] 2010 in [geboorteplaats] , hierna te noemen: [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder, wonende in [plaats] ,
[de vader],
hierna te noemen: de vader, wonende in [plaats] .

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in de beoordeling:
  • het verzoekschrift met bijlagen van de Raad van 31 juli 2025, ontvangen op diezelfde datum;
  • het proces verbaal van 11 september 2025.
1.2.
De zitting met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 8 oktober 2025. Daarbij waren aanwezig:
- de moeder;
- een tweetal vertegenwoordigers van de Raad, [vertegenwoordiger 1] en [vertegenwoordiger 2] ;
- een tweetal vertegenwoordigers van de gecertificeerde instelling Leger des Heils Jeugdbescherming & Jeugdreclassering (hierna: de GI), [vertegenwoordiger 3] en [vertegenwoordiger 4] .
1.3.
De vader is niet verschenen. De kinderrechter stelt vast dat de vader wel juist is opgeroepen.
1.4.
Aangezien de moeder de Nederlandse taal niet of onvoldoende machtig is, maar wel de taal Somalisch, heeft de kinderrechter het verhoor doen plaatsvinden met bijstand van A.H. Sharif, tolk in de taal Somalisch. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de tolk is beëdigd overeenkomstig het bepaalde in artikel 12 van de Wet beëdigde tolken en vertalers.
1.5.
De kinderrechter heeft [minderjarige] naar zijn mening gevraagd. [minderjarige] heeft geen mening gegeven.

2.De feiten

2.1.
De vader en de moeder zijn belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] .
2.2.
[minderjarige] woont bij zijn moeder.

3.Het verzoek

3.1.
De Raad verzoekt [minderjarige] onder toezicht te stellen voor de duur van een jaar en de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.2.
De Raad handhaaft het verzoek tijdens de mondelinge behandeling en licht het als volgt toe. De Raad is zelf een onderzoek naar de noodzaak van een ondertoezichtstelling van [minderjarige] gestart, nadat een strafonderzoek was gestart waarbij meerdere zorgen werden geconstateerd. [minderjarige] heeft in zijn leven ingrijpende gebeurtenissen meegemaakt, zoals de echtscheiding van de ouders, zijn verblijf in Somalië met de vader zonder de moeder en de klinische opname van de moeder vanwege haar psychische welzijn. Er bestaan zorgen om de toenemende politiecontacten en het schoolverzuim van [minderjarige] en het beperkte contact tussen hem en de vader. De moeder lijkt hierop onvoldoende zicht te hebben. Zij is onvoldoende in staat om [minderjarige] aan te sturen, beschikt over onvoldoende probleeminzicht en houdt de inzet van hulpverlening af. De Raad maakt zich daarbij zorgen om de mate waarin de zorgen om [minderjarige] het psychische welzijn van de moeder beïnvloeden.
De GI is al via de jeugdreclassering bij [minderjarige] betrokken en zal aanstaande maandag starten. De betrokkenheid van de GI is ook via een ondertoezichtstelling noodzakelijk, omdat de bestaande zorgen verder gaan dan wat binnen de jeugdreclasseringsmaatregel kan worden opgelost. Het is van belang dat systemische en individuele hulpverlening voor de ouders en [minderjarige] kan worden ingezet. Daarbij dient een persoonlijkheidsonderzoek bij [minderjarige] te worden afgenomen, zodat duidelijk wordt welke hulpverlening voor [minderjarige] passend is. Ook dient een jongerencoach voor [minderjarige] te worden gezocht om recidive te voorkomen en dient de rol van de vader te worden verstrekt.

4.De standpunten

4.1.
De GI brengt tijdens de mondelinge behandeling het volgende naar voren. De bestaande zorgen om [minderjarige] gaan verder dan wat binnen de jeugdreclasseringsmaatregel kan worden opgelost. De betrokkenheid van de GI via de ondertoezichtstelling van [minderjarige] is daarom nodig. Het is belangrijk dat de vaste jeugdbeschermer samen met het netwerk om [minderjarige] heen gaat staan, zodat hij kan worden gemotiveerd om aan de inzet van hulpverlening mee te werken en uiteindelijk positieve stappen kunnen worden gezet.
4.2.
De moeder voert tijdens de mondelinge behandeling verweer tegen het verzoek van de Raad. Het gaat inmiddels weer beter met [minderjarige] . De afgelopen periode is hij niet meer met de politie in aanraking gekomen. [minderjarige] luistert naar de moeder en wil graag weer naar school. Er is een maatschappelijk werker betrokken die dit voor [minderjarige] zal regelen. Ook is een jeugdreclasseerder bij [minderjarige] betrokken. [minderjarige] wil niet dat verdere hulpverlening wordt ingezet. Dit is ook niet nodig.
5.
De beoordeling
5.1.
Uit de overgelegde stukken en de mondelinge behandeling blijkt dat [minderjarige] ernstig in zijn ontwikkeling wordt bedreigd. [minderjarige] heeft in zijn leven al meerdere ingrijpende gebeurtenissen meegemaakt en er bestaan zorgen om zijn toenemende politiecontacten, het schoolverzuim van [minderjarige] , alsook over het beperkte contact tussen hem en de vader. Uit het onderzoek van de Raad komt naar voren dat de moeder onvoldoende in staat is om [minderjarige] aan te sturen en over onvoldoende probleeminzicht lijkt te beschikken, mede waardoor zij de inzet van hulpverlening afhoudt. De moeder geeft aan dat het inmiddels beter gaat met [minderjarige] en dat de betrokkenheid van de GI, naast de jeugdreclassseerder en de maatschappelijk werker, niet nodig is. De kinderrechter vindt dit goed om te horen. Dit is echter nog maar een kleine en prille positieve ontwikkeling. [minderjarige] gaat namelijk nog steeds niet naar school, heeft geen andere dagbesteding en daarnaast is het de vraag of zijn gedragsverandering - zowel thuis als buitenshuis - blijvend is. De betrokkenheid van de GI is daarom nodig, zodat zijn schoolgang zo spoedig mogelijk kan worden hervat, een persoonlijkheidsonderzoek bij [minderjarige] kan worden afgenomen, passende (systemische) hulpverlening kan worden ingezet en een jongerencoach voor [minderjarige] kan worden gezocht. Voortvarende aanpak vanuit de GI is geboden, maar om weerstand vanuit [minderjarige] te voorkomen of zoveel mogelijk te beperken, is het (ook) van belang om voorzichtig en gefaseerd stappen te zetten, waarbij [minderjarige] niet wordt overvraagd.
5.2.
Aan de voorwaarden voor een ondertoezichtstelling wordt voldaan. De kinderrechter stelt [minderjarige] daarom onder toezicht voor de duur van een jaar. Een kortere periode is niet aan de orde, omdat er veel moet gebeuren en ook nog enige tijd door de GI moet worden gemonitord hoe het met [minderjarige] blijft gaan.
5.3.
De kinderrechter zal de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaren, zoals is verzocht. Dat wil zeggen dat de beslissing direct geldt, ook als iemand in hoger beroep gaat.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
stelt [minderjarige] onder toezicht van de gecertificeerde instelling Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering met ingang van 8 oktober 2025 tot 8 oktober 2026;
6.2.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 8 oktober 2025 door mr. A. Verweij, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. L.L.N. Snijder als griffier, en op schrift gesteld op 16 oktober 2025.
Tegen eindbeslissingen in deze beschikking is hoger beroep mogelijk bij het gerechtshof Den Haag. Hiervoor is een advocaat nodig. Wie kunnen hoger beroep instellen:
  • degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • andere belanghebbenden, binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of binnen drie maanden nadat zij op andere wijze daarvan kennis hebben genomen.